ECLI:NL:RBOVE:2023:5383

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/08/280561 / HA ZA 22-146
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over wanprestatie en onrechtmatig handelen in samenwerkingsovereenkomst tussen partijen A en B met betrekking tot HKV-schroeffunderingen

In deze zaak hebben partijen A en B jarenlang samengewerkt aan de verkoop van HKV-schroeffunderingen. De samenwerking eindigde in februari 2022 toen partij A de overeenkomst opzegde. Dit leidde tot een geschil over de vraag of partij B wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig heeft gehandeld door tijdens de looptijd van de overeenkomst een concurrerend product, het GS-fundament, te ontwikkelen en verkopen. Partij A vorderde onder andere verklaringen voor recht, een verbod op het gebruik van knowhow en bedrijfsgeheimen, en inzage in eerder in beslag genomen stukken. De rechtbank heeft in dit vonnis de grondslagen van de vorderingen besproken en heeft de inzagevordering van partij A voor een deel toegewezen. De rechtbank oordeelde dat partij B niet toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst, maar dat de beoordeling van onrechtmatig handelen nog niet kon worden vastgesteld. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de inzagevordering en de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/280561 / HA ZA 22-146
Vonnis in het incident tot exhibitie en in de hoofdzaak van 22 februari 2023
in de zaak van
[partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
eiseres in het incident tot exhibitie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.H. Elferink te Enschede,
tegen
1.
[partij B 1] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[partij B 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 3] ,
3.
[partij B 3],
te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
verweerders in het incident tot exhibitie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn te Utrecht.
Eiseres zal hierna [partij A] en gedaagden zullen hierna [partij B 1] , [partij B 2] , [partij B 3] en tezamen [partij B] , genoemd worden.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Partijen hebben jarenlang samengewerkt om onder meer HKV-schroeffunderingen te verkopen. De laatste overeenkomst tussen partijen is door [partij A] in februari 2022 opgezegd. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of [partij B] wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig heeft gehandeld door tijdens de looptijd van de overeenkomst het GS-fundament te ontwikkelen, te vervaardigen en te verkopen.
In deze procedure heeft [partij A] onder meer verklaringen voor recht gevorderd en een verbod om gebruik te maken van know how en bedrijfsgeheimen van [partij A] . Verder heeft [partij A] gevorderd [partij B] te veroordelen tot opgave van gegevens die betrekking hebben op de GS-fundamenten en tot afdracht van winst en afgifte van de laptop en stukken die aan [partij A] toebehoren. In het incident heeft [partij A] inzage gevorderd in stukken die voor een deel eerder in beslag genomen zijn.
1.2.
In dit vonnis worden de grondslagen van de vorderingen besproken en wordt de inzagevordering van [partij A] voor een deel toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de overgelegde producties 1-27
  • het vonnis van 4 mei 2022
  • het oproepingsexploot van 17 mei 2022
  • de incidentele conclusie tot exibitie van [partij A] van 8 juni 2022
  • de akte overlegging producties van [partij A] van 8 juni 2022 met producties 28-50
  • de conclusie van antwoord in het incident tot exibitie, tevens houdende incident tot verwijzing naar de kantonrechter van [partij B] van 22 juni 2022 met producties 1-18
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie van [partij B] van 29 juni 2022 met productie 19-25
  • de akte overlegging producties van [partij A] van 6 juli 2022 met producties 51-66
  • de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing van [partij A] van 6 juli 2022
  • de akte in het geding brengen producties van [partij B] van 13 juli 2022 met productie 26
  • het vonnis in de incidenten en in de hoofdzaak van 3 augustus 2022
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [partij A] van 19 oktober 2022 met producties 67-76
  • de akte overlegging producties van [partij A] van 4 november 2022 met producties 77-83
  • de akte overlegging producties van [partij B] met productie 27-30
  • de akte overlegging producties van [partij B] met productie 31
  • het proces verbaal van mondelinge behandeling in de incidenten en in de hoofdzaak gehouden op 16 november 2022 en de reacties van partijen daarop (bij e-mails van 8 december 2022 en 19 en 21 december 2022)
  • het proces-verbaal van mondelinge uitspraak in het incident tot verwijzing van 16 november 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis in het incident tot exhibitie en in de hoofdzaak bepaald.

3.De feiten die tussen partijen vaststaan

3.1.
[partij A] is een bedrijf in de rail infra branche dat schroeffundamenten verkoopt en monteert. Bestuurder en enig aandeelhouder is [naam 1] (hierna: [naam 1]). [partij B 1] wordt bestuurd door enig aandeelhouder [partij B 3] .
3.2.
[partij B 3] en [naam 1] kennen elkaar sinds 2011. [naam 1] leverde en monteerde destijds, via zijn toenmalige bedrijf, schroeffundamenten met de naam [bedrijf 1]. [partij B 3] was destijds eigenaar van een aannemersbedrijf dat zich bezighield met de grond-, weg- en waterbouw.
3.3.
In 2013 heeft [partij B 3] samen met Volkerrail een innovatief geluidsscherm ontwikkeld. [naam 1] heeft omstreeks die periode, in aanvulling op het [bedrijf 1] schroeffundament, een schroefpaal ontwikkeld.
3.4.
Eind 2014 is het aannemersbedrijf van [partij B 3] failliet gegaan. [partij B 3] is toen, via zijn vennootschap [partij B 1] , een dienstverband aangegaan met Volkerrail in de functie van accountmanager.
3.5.
[naam 1], althans [bedrijf 2] B.V., heeft eind 2014 een recht van octrooi verkregen op het HKV-schroeffundament.
3.6.
In 2016 zijn partijen een samenwerkingsverband aangegaan en is het HKV-fundament verder ontwikkeld. Op 27 oktober 2016 is [partij A] opgericht.
3.7.
Bij “samenwerkingsovereenkomst” van 1 november 2016 hebben partijen afspraken gemaakt over “
de ontwikkeling, vrijgave, verkoop en realisatie van (HKV) schroeffundaties ten behoeve van de (rail) infra branche, alsmede over het realiseren en aangaan van samenwerkingsverbanden met strategische partners.
In deze overeenkomst is vastgelegd dat “
[naam 1](lees [partij A] , red rb)
([naam 1] ) [partij B 1] ([partij B 3] ) aanstelt om voor haar bovengenoemde activiteiten te ontplooien en hier leiding en invulling aan te geven. Deze functie zal worden beschreven als “manager”.
3.8.
De samenwerking is naar tevredenheid verlopen. Dit leidde tot een nieuwe, herziene, overeenkomst van 3 september 2018. Naast een vast management fee, commissie en urenvergoedingen voor montage en werkvoorbereiding, had [partij B 1] toen ook recht op 25 % van de verkoopwaarde.
3.9.
In 2019 heeft [partij A] een exclusieve samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Duitse GmbH Rail Power Systems (hierna: RPS). Hierin is vastgelegd dat RPS na certificering door de Deutsche Bahn van de HKV schroeffundamenten een exclusieve licentie op de HKV fundamenten verkrijgt. [partij B 3] heeft het proces rondom RPS namens [partij A] begeleid.
3.10.
Vanaf 2019 is een verschil van inzicht ontstaan dat tot diverse geschillen leidde. Dit heeft geleid tot een breuk tussen [naam 1] en [partij B 3] . Vervolgens hebben zij meerdere malen gesproken over het beëindigen van de samenwerking en de wijze waarop mogelijke schade zoveel mogelijk kan worden beperkt.
3.11.
Bij brief van 20 november 2020 heeft [partij B 3] aan [naam 1] een lange e-mail geschreven over de situatie die is ontstaan. Daarin schrijft hij onder meer:
(…)
“Ik wil proberen om verdere beschadiging van het HKV-schroeffundament en de daarbij behoren de waarde erosie te voorkomen.Ga je toch verder met beschadigen van het HKV-systeem, de vertrouwensrelatie met onze partners en onze reputatie heb ik geen andere keus dan zo snel mogelijk te starten met de realisatie van mijn eigen fundament. Uiteraard zal ik dan ook mijn relaties op de hoogte brengen van het feit dat ik met een nieuw eigen fundament op de markt zal komen en hen bij moeten praten over de gang van zaken tussen ons.
Het nieuwe fundament is zoals je weet niet gebaseerd op jouw “vleugelbuis” schroeffundatie systeem patent.Je weet al vanaf het allereerste begin, toen ik nog bij Volkerrail werkte, dat ik zo’n “snelle, eenvoudiger en goedkoper” fundatie systeem in mijn hoofd heb.Jij hebt mij er destijds van overtuigd om voor de uitontwikkeling en realisatie van het huidige HKV-schroeffundament te gaan omdat je al een vleugelbuis schroeffundatie patent had, dat deze ontwikkeling dan zou beschermen.
Ik ga ervan uit dat ik mijn eigen fundament in een maand of 5/6 gereed zal hebben en dan ook de montage gereedschappen die ik moet laten ontwikkelen en produceren beschikbaar zullen zijn.Ik heb alles immers al een keertje eerder gedaan en ken de weg en de personen langs deze weg…1 juli 2021 zal ik dit hele verhaal zeker gereed hebben verwacht ik.
Te laat voor [naam 2] en [naam 3] maar op tijd voor het 5 km initiatief en voor de Maaslijn en andere elektrificatie projecten en voor het funderen van mijn geluidschermen.
Wie weet is RPS tegen die tijd dan klaar met de afhandeling van hun relatie met [partij A].
Een beetje afgekoeld en bereid om weer met mij te praten over de Duitse markt?
[naam 4] en ik hebben een goede verstandhouding dus ik ben ervan overtuigd dat ik tegen die tijd nog wel een kans krijg van hem. Het ontwikkelen en realiseren van mijn alternatieve fundament en van de benodigde montage gereedschappen zal mij ongeveer EUR 250.000,- kosten.Daarnaast zal ik naar alle waarschijnlijkheid de kans om op korte termijn deel te nemen in een Joint Venture met RPS verliezen.
Daartegenover staat dat [partij A] [partij B 1] bv op korte termijn ten minste € 250.000,- commissie zal betalen en ook, een naar mijn verwachting, aanzienlijke vergoeding op basis van 25 % van de door een externe waarde bepaler of door [partij B 1] bv te bepalen minimum verkoopwaarde zal moeten betalen.
Laten we verkennen of dit alles ook eenvoudiger en sneller af te wikkelen is.”3.12. Bij vaststellingsovereenkomst van 1 februari 2021 hebben [partij A] en [partij B 1] afspraken vastgelegd over de beëindiging van de bestaande overeenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen welke bedragen [partij A] nog aan [partij B 1] betalen moet. Voor het overige hebben partijen over en weer afstand gedaan van hun vorderingsrechten en elkaar finale kwijting verleend.
3.13.
Op dezelfde datum, 1 februari 2021, hebben [partij A] en [partij B 1] een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). Deze overeenkomst had een looptijd van drie jaar, met een optie tot verlenging met twee jaar. Hierin is bepaald dat [partij B 1] werkzaamheden voor [partij A] zal uitvoeren bestaande uit verkoop en realisatie van HKV-schroeffundaties. Verder is overeengekomen dat [partij B 1] de realisatie en uitvoering van door opdrachtgever verkochte werken zal begeleiden en waar nodig op zich zal nemen.
In artikel 1 lid 2 van de overeenkomst is opgenomen dat het [partij B 1] contractueel is toegestaan om ook voor andere opdrachtgevers werkzaamheden te verrichten. [partij A] heeft zich in artikel 2 lid 9 er toe verbonden om gedurende de looptijd van de overeenkomst met betrekking tot de onderhavige opdracht uitsluitend met [partij B 1] te handelen. Op grond van de overeenkomst kan [partij B 1] aanspraak maken op een project- gerelateerde vergoeding op basis van uurloon en op 35 % van de winst van de door [partij B 1] voor [partij A] gerealiseerde projecten.
Daarnaast is in artikel 5 lid 4 bepaald: “
Alle aantekeningen, notities, rapporten, brieven en andere bescheiden betreffende de opdrachtgever c.q. diens relatie, blijven of worden steeds eigendom van opdrachtgever, ook indien deze zijn vermeld op papier van opdrachtnemer”. In artikel 5 is verder een geheimhoudingsbeding geformuleerd, waarin [partij B 1] zich verbindt om geen kennis en gegevens te openbaren die haar bekend zijn geworden tijdens of ten gevolge van de uitoefening van de opdracht als bedoeld in deze overeenkomst. De aanvankelijk in de conceptovereenkomst geformuleerde concurrentie-, relatie- en IE-bepalingen zijn na onderhandelingen niet opgenomen in de ondertekende overeenkomst.
3.14.
Begin 2021 is tussen [partij A] , RPS en [partij B 3] de intentie uitgesproken met betrekking tot de oprichting van een joint venture van waaruit de HKV schroeffundamenten zouden worden gedistribueerd.
3.15.
[partij B 3] heeft, naast de ontwikkeling en verkoop van geluidsschermen, vanaf begin 2021 het GS-fundament verder ontwikkeld. In april 2021 heeft [partij B 1] een octrooi voor het ‘grondverdringende schetsplaatfundament’ (GS-fundament) aangevraagd.
3.16.
Daarvóór is bij brief van 11 maart 2021 namens [bedrijf 3] aan [partij B 3] bericht:
(…) “
Kortom, met het oog op het bovenstaande kan het Octrooi van [naam 1] naar onze mening niet zo breed worden geïnterpreteerd dat daaronder ook een funderingspaal zonder een spiraalvormige flens (lees het GS-fundament) valt.
(…) Het door [partij B 1] voorgestelde GS-fundament is naar onze mening niet inbreukmakend ter zake van het Europese octrooi no. 3 006 627, alhoewel een rechter daarover uiteindelijk beslist.”
3.17.
Bij e-mail van 24 maart 2021 heeft [partij B 3] vanuit zijn [partij A] -mailacount aan [naam 5] van ProRail geschreven:
(…) “Ook via [naam 6] zijn we inmiddels druk bezig om aandacht te vragen voor onze duurzame Soundsafe geluidsschermen/grondverdringende schetsplaat fundament combinatie die een veel lagere MKI waarde heeft dan alle overige traditionele geluidscherm systemen.” (…)
3.18.
Bij e-mail van 16 juni 2021 heeft [partij B 3] aan [naam 7] van Volkerrail bericht:

Ik heb de aanvraag voor de schroeffundamenten voor Hengelo doorgestuurd gekregen. Kun je me bellen om een paar puntjes door te spreken?”
3.19.
In juli 2021 is [partij B 2] opgericht met [partij B 1] als enig bestuurder.
3.20.
Bij e-mail van 19 augustus 2021 heeft [partij B 1] een aanbieding aan [naam 8] van Pro Rail in het kader van het 400 meter initiatief gedaan. Het 400 meter initiatief ziet op het plaatsen van geluidsschermen, over een breedte van 400 meter, die binnen 56 uren geplaatst kunnen worden. Partners die in de aanbieding worden genoemd zijn onder meer VDL, ABT, Volkerrail en [partij B 2] . [partij B 2] wordt daarin genoemd als verantwoordelijk voor het ontwikkelen en leveren van de benodigde GS-fundamenten en leverancier van de SoundSave geluidsschermen.
Bij e-mail van 27 september 2021 schrijft [naam 8] aan [partij B 3] ( [partij A] -mailaccount) met als bijlage: “
Aanbieding 400m initiatief van [partij B 1] aan ProRail van 19-08-2”en met cc aan Volkerrail
:
“Hierbij de uitnodiging om de kansen voor het 400 meter initiatief geluidsschermen door te nemen. @ [partij B 3] (…) nodig jij Volkerrail hierbij uit?”
En bij mail van 3 november 2021 schrijft [partij B 3] terug:|
“[naam 8], Ik doe dit vanuit [partij B 1] . Kun je me via [e-mailadres] uitnodigen?”.
3.21.
Bij e-mail van 28 september 2021 stuurt [partij B 3] vanuit zijn e-mailaccount van [partij A] aan [naam 9] van Volkerrail een “
Projectvoorstel voor een CO2 neutraal geluidscherm SoundSafe op herbruikbare en flexibele fundering GS”. Het voorstel is afkomstig van [partij B 2] in samenwerking met onder meer Volkerrail en VDL Metaal.
De eerste pagina vermeldt dat binnen het innovatiepartnerschap twee innovaties worden aangeboden: “
Een nieuw fundatiesysteem (GS-fundament) voor langs het spoor met daarbij een draagconstructie specifiek voor geluidsschermen dicht aan het spoor, en een CO2-neutraal geluidsabsorberend geluidscherm element (SoundSafe)”.
Op pagina 5 staat:
“Er is nog geen [partij B 2] specifieke MKI waarde beschikbaar. Maar omdat de materiaalhoeveelheden en installatieprocedure vergelijkbaar is met het HKV-schroeffundament worden deze waarden voorlopig als referentie gebruikt.”
Op pagina 6 staat:
“Het HKV-schroeffundament is een bruikbaar alternatief. Het [partij B 2] fundament is echter sneller, met minder materiaal- en materiaalgebruik, en goedkoper te plaatsen.
En: “
De technische haalbaarheid van de nieuwe fundering is ook goed, aangezien de benodigde rekenmodellen al zijn ontwikkeld en vrijgegeven en het fundatieconcept al veelvuldig is toegepast bij de HKV-schroeffundering.”
Op pagina 20 staat een tekening van een geluidscherm met daaronder een HKV-fundament.
3.22.
In september 2021 heeft [partij B 3] , in samenwerking met [naam 4] Stadhouders van RPS, [partij B 2] GmbH opgericht.
3.23.
In oktober 2021 is een artikel in een Duits tijdschrift verschenen waarin onder meer de samenwerking tussen RPS, [partij A] en [partij B 3] wordt beschreven.
3.24.
Op 23 oktober 2021 bericht [partij B 3] aan [partij A] onder meer:
“Als het goed is moeten we binnenkort ook een offerte uitbrengen voor Volkerrail voor hun project Ede-Wageningen (63+ stuks). Maar het is nog niet zeker dat ze hier ook daadwerkelijk HKV-fundamenten gaan toepassen.(…)Ik verwacht dat ik een belangrijke rol zal kunnen spelen in het uitwerken van de wijze waarop Pro Rail invulling zal gaan geven aan het uitrollen en realiseren van het MJPG (Meerjaren Programma Geluidssanering) Het gaat hier om ruim 200 km te plaatsen geluidsschermen en dus ook om ruim 44.000 te plaatsen fundamenten ten behoeve van deze geluidschermen!!!!Zoals het nu lijkt zal ik, nu ook concreet, op korte termijn een formele samenwerking aangaan met Volkerrail en mijn initiatieven vanuit een gezamenlijke bv oppakken en verder uitwerken. Ik zal dan vanuit deze nieuwe gezamenlijke bv ook mijn toekomstige innovaties, ontwikkelingen en lobbywerkzaamheden gestalte geven en voortzetten. Mijn werkzaamheden voor [partij A] en de HKV-schroeffunderingen blijf ik uiteraard gewoon vanuit [partij B 1] uitvoeren conform onze overeenkomsten!Effectief betekend dit voor mij natuurlijk een basis inkomen (belangrijk) en de mogelijkheid om toegang te krijgen en gebruik te maken van hun kennis, montagecapaciteit en van strategisch belangrijke medewerkers als o.a. [naam 9] en [naam 10] .Alleen kan ik niet meer invulling geven aan alle ontwikkelingen die op ons afkomen! Maar dit had ik je al aangekondigd en je hier ook al over bijgepraat in onze vorige overleggen.(…)Ik verwacht overigens dat we het komende half jaar een bak aanvragen gaan krijgen. Pro Rail loopt namelijk mede door Corona hopeloos achter met haar aanbestedingen.”
3.25.
Op 1 november 2021 heeft Volkerrail een 50% belang in [partij B 2] verkregen. [partij B 1] heeft vervolgens met Volkerrail een licentieovereenkomst gesloten in het kader waarvan [partij B 2] het GS-fundament mag (doen) produceren en vermarkten.
3.26.
Op 17 november 2021 bericht [partij B 1] aan [partij A] :
“In de afgelopen weken zijn er geen aanvragen voor funderingen binnen gekomen en ik heb ook geen aanbestedingen voorbij zien komen waar we HKV-schroeffunderingen zouden kunnen aanbieden.Ook over project West Haven en project Ede-Wageningen van Volkerrail is nog geen ei gelegd. Wat ik wel weet is dat er een groot aantal projecten in voorbereiding zijn waarvan de Maaslijn natuurlijk de belangrijkste is.”
3.27.
Bij e-mail van 17 januari 2022 schrijft [naam 11] namens Volkerrail aan [partij B 3] op zijn [partij A] -mailaccount:
“Ik ben bezig met een calculatie van Arnhem Goederen waar we een HKV willen plaatsen. Dit is nog pre contractueel dus een richtprijs is prima”.
3.28.
In februari 2022 ontstaat er een geschil tussen [partij B 3] en [naam 1] over de activiteiten van [partij B 3] buiten [partij A] .
3.29.
Bij e-mail van 11 februari 2022 bericht de heer [naam 12] van ABT aan [partij B 3] :
“Ik begrijp van jou dat [naam 1] veronderstelt dat er bij de ontwikkeling van de GS rekenmodule gebruik is gemaakt van software die is ontwikkeld voor de HKV rekenmodule.teneinde e.e.a. te verduidelijken het volgende:Om te beginnen is het gebruik van de woorden software en rekenmodule mogelijk verwarrend in deze situatie.er is hooguit sprake van een rekenmethodiek, waarbij gebruik wordt gemaakt van standaard, weliswaar hoogwaardige, rekenprogrammatuur. De belangrijkste hiervan is Plaxis.er is geen sprake van het gebruik van software of andere zaken die aan [partij A] zouden toebehoren om de GS-rekenmethodiek te ontwikkelen.(…)voor het correct modelleren en op de juiste wijze interpreteren van de resultaten is diepgaande kennis nodig van met name het rekenprogramma Plaxis.Deze kennis is aanwezig bij enkele geotechnisch onderlegde collega’s. Het betreft geen exclusieve rekenmethode”.
3.30.
Op 22 februari 2022 heeft [partij A] de overeenkomst met [partij B 1] opgezegd.
3.31.
Bij e-mail van 30 maart 2022 met onderwerp “
[partij B 2] -aanvraag-schroeffundatie-Arnhem Goederen [nummer]” vraagt [naam 13] van Volkerrail aan [partij B 3] :
“Tijdens de tenderfase hebben wij een aanbieding ontvangen van [partij A] voor het leveren en plaatsen van 1 stuks HKV echter begreep ik van [naam 14] dat dit niet meer actueel is en deze bij [partij B 2] aangevraagd dient te worden.Graag ontvangen wij een offerte conform onderstaande zoals aangevraagd destijds door mijn collega [naam 11] ..Dit is de info die ik tot nu toe heb:
(…)- betreft 1 HKV type 2 volgens [naam 10] ”- (…)Bij e-mail van 19 april 2022 antwoordt [partij B 3] :
“Hierbij de gevraagde aanbieding voor het type 2 GS-fundament voor Arnhem”.
3.32.
[partij B 2] heeft GS-fundamenten verkocht en geplaatst in de projecten West-Haven, Ede-Wageningen, Theemswegtrace, Arnhem en vier losse fundamenten in Railcentrum. De geleverde GS-fundamenten zijn geproduceerd door een vaste producent van [partij A] , te weten VDL Metaal.
3.33. Tijdens de samenwerkingsovereenkomst van 1 februari 2021 tot en met 22 februari 2022 heeft [partij B 1] voor [partij A] in de volgende projecten HKV-schroeffunderingen afgezet: Camera mast fundaties Schiphol, PSS [naam 15]-[naam 3], [naam 16]-[naam 3], Emmen-Zuid, Horst-Sevenum. Het gaat daarbij om een omzet van ruim 1,7 miljoen euro.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
4.1.
In het (tussen)vonnis van 3 augustus 2022 zijn de vorderingen van partijen weergegeven.
Standpunten van partijen
4.2.
[partij A] verwijt [partij B] wanprestatie en onrechtmatig handelen. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking. Zij voert aan dat [partij B 1] , tijdens de overeenkomst en achter de rug om van [partij A] , een met het HKV-fundament concurrerend product heeft ontwikkeld met behulp van vaste relaties van [partij A] en de rekenmodule die voor het HKV-fundament is gebruikt. Vervolgens heeft [partij B 1] klanten van [partij A] benaderd, dan wel misleid, om dit GS-fundament te verkopen. Zo heeft [partij B] het HKV-schroeffundament vanaf 2021 ineens ook als “grondverdringende schetsplaatfundament” aangemerkt om klanten langzaam warm te maken voor zijn eigen GS-fundament (grondverdringend schetsplaat-fundament). Daarbij heeft [partij A] concreet aangevoerd dat [partij B 1] op haar e-mailaccount van [partij A] offerte-aanvragen voor HKV-fundamenten heeft ontvangen die zij vervolgens niet aan [partij A] heeft doorgeleid maar naar het mailadres van [partij B 1] en/of [partij B 3] heeft doorgezonden, waarna [partij B 2] GS-fundamenten aan diezelfde klant heeft verkocht.
4.3.
[partij B] voert verweer. Zij betoogt dat het haar contractueel vrijstaat om met [partij A] te concurreren en dat er geen sprake is van wanprestatie. Ook van onrechtmatig handelen is naar de mening van [partij B] geen sprake. Volgens [partij B 1] wist [partij A] van de plannen van [partij B 3] en heeft zij haar GS-fundament niet op de markt gebracht, maar enkel gebruikt in een aantal pilotprojecten van haar toenmalige partner Volkerrail. Het is begrijpelijk dat Volkerrail voor haar eigen product gekozen heeft, aldus [partij B]
Grondslag van de vorderingen
4.4.
Ten eerste moet worden beoordeeld of [partij B] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst, dan wel of [partij B 1] onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door tijdens de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst een eigen concurrerend product te ontwikkelen en dit aan te bieden aan (een) (potentiële) klant(en) van [partij A] zonder [partij A] hiervan op de hoogte te stellen.
Toerekenbare tekortkoming?
4.5.
Bij die beoordeling stelt de rechtbank vast dat partijen na onderhandeling over de inhoud van de overeenkomst het concurrentie- en relatiebeding (artikel 10) uit de conceptversie hebben gehaald. Deze bedingen zagen op de twee jaar ná beëindiging van de overeenkomst. Daaruit kan worden afgeleid dat partijen concurrentie na beëindiging van de overeenkomst niet hebben willen verbieden.
4.6.
Over de vraag of concurrentie tijdens de samenwerkingsovereenkomst was toegestaan geeft de tekst van de samenwerkingsovereenkomst op het eerste gezicht geen uitsluitsel. Weliswaar is in artikel 1 lid 2 opgenomen dat [partij B 1] ook ten behoeve van andere opdrachtgevers werkzaamheden mag verrichten, maar die bepaling is voor meerdere uitleg vatbaar. Partijen verschillen van mening over die uitleg. Aangezien voor de uitleg van een schriftelijke overeenkomst niet alleen de tekst van belang is, maar vooral ook wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten en begrijpen, zijn de feiten en omstandigheden rondom de totstandkoming van de overeenkomst van belang (Haviltex-maatstaf).
4.7.
[partij A] betoogt, onder verwijzing naar schriftelijke verklaringen, dat de toegelaten nevenactiviteiten bestonden uit werkzaamheden betreffende de geluidsschermen.
[partij B] daarentegen stelt zich op het standpunt dat zij ook bemiddelingsactiviteiten mocht verrichten voor andere opdrachtgevers dan [partij A] , zodat het haar ook vrij stond om zelf een concurrerend product op de markt te brengen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B] niet concreet heeft aangevoerd dat partijen bij de onderhandelingen over artikel 1 lid 2 over concurrerende activiteiten hebben gesproken. De stelling dat [partij B 3] bij e-mail van 20 november 2020 [naam 1] erop heeft gewezen dat hij met zijn eigen fundament bezig was is daartoe niet voldoende. De context van deze e-mail, ruim twee maanden voor de ondertekening van de overeenkomst, was immers een geheel andere dan de onderhandelingen over de inhoud van de overeenkomst. Bovendien kan de opmerking van [partij B 3] in die mail eerder worden opgevat als een aankondiging van een voornemen voor het geval partijen niet tot overeenstemming zullen komen, dan een aankondiging dat [partij B 3] zijn GS fundament al bijna gereed heeft en ook bij voortzetting van de samenwerking op de markt zal willen brengen. [partij B] heeft evenmin de schriftelijke verklaringen van [naam 17] en [naam 18] gemotiveerd weersproken. Deze adviseurs van [partij A] verklaren beide dat tijdens de onderhandelingen specifiek is besproken dat [partij B 1] zijn eigen bestaande product, te weten geluidsschermen, mocht blijven vermarkten. [naam 18] legt daarbij ook een link naar artikel 1 lid 2.
[naam 17] verklaart daarnaast ook dat naar zijn mening is gesproken over een exclusieve samenwerking ten aanzien van de HKV-schroeffundering. Hij en [naam 18] verklaren echter niet dat uitdrukkelijk overeengekomen is dat [partij B 1] geen concurrerende activiteiten mocht ontplooien.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat uit de overeenkomst niet voortvloeit dat het [partij B 1] was toegestaan om tijdens de looptijd van de overeenkomst concurrerende activiteiten te ontplooien. Evenmin kan uit de overeenkomst een absoluut concurrentieverbod worden afgeleid. Concurrerende activiteiten leveren daarom niet zonder meer een toerekenbare tekortkoming van [partij B 1] in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst op.
4.9.
Mede gelet op hetgeen hierna over de inzagevordering zal worden overwogen zal het oordeel over het beroep op de inspanningsverplichting, die voortvloeit uit artikel 2 lid 1 van de overeenkomst, en de gestelde schending van de geheimhoudingsbepaling, opgenomen in artikel 5, worden aangehouden.
Onrechtmatige daad?
4.10.
[partij A] doet naast een beroep op een toerekenbare tekortkoming ook een beroep op onrechtmatige daad en verwijst daarbij onder meer naar het arrest [naam 19]-[naam 20] dat ziet op de handelwijze van een werknemer na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Uit dit arrest en latere arresten volgt dat van onzorgvuldig handelen sprake is indien de ex-werknemer het duurzame bedrijfsdebiet van zijn voormalig werkgever stelselmatig en substantieel afbreekt, en daarbij gebruik maakt van kennis en gegevens die hij bij zijn voormalig werkgever vertrouwelijk heeft verkregen. In de jurisprudentie is eveneens aanvaard dat bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat, ook wanneer de gedragingen niet voldoen aan het zogenoemde [naam 19]/[naam 20]-criterium, zij toch onrechtmatig zijn. In de onderhavige zaak is geen sprake van een arbeidsrelatie, maar staan twee professionele partijen tegenover elkaar die met elkaar een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan. Deze partijen moeten zich houden aan de afspraken die zij met elkaar hebben gemaakt. Daarnaast vloeit uit artikel 6:162 BW voort dat contractspartijen elkaar niet op onrechtmatige wijze schade mogen toebrengen. Beoordeeld moet worden of [partij B] onrechtmatig tegenover [partij A] heeft gehandeld.
4.11.
[partij B] kan niet worden verweten tijdens de overeenkomst voorbereidingen te hebben getroffen voor een na het einde van de overeenkomst op te starten eigen bedrijf. Voorbereidingshandelingen brengen in het algemeen immers geen schade toe omdat deze de omzet van de werkgever/opdrachtgever niet direct raken. Onder voorbereidingen kan niet worden verstaan de situatie waarin klanten van de opdrachtgever [partij A] zich melden bij de exclusieve verkoper van [partij A] , te weten [partij B 1] ( [partij B 3] ), en [partij B 1] deze aanvraag niet door leidt aan [partij A] , maar deze, eventueel met behulp van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, gebruikt om de klant ervan te overtuigen om geen HKV-fundamenten maar GS-fundamenten aan te schaffen. Dit wordt door [partij A] gesteld en door [partij B 1] weersproken. Indien deze door [partij A] gestelde handelwijze zal komen vast te staan is van voorbereidingshandelingen geen sprake. Relevant daarbij is ook dat de overeenkomst in beginsel nog tot januari 2024 zou doorlopen, met een optie voor twee jaar langer. Van voorbereidingen is evenmin sprake als projecten, waarvan aannemelijk was dat die aan [partij A] zouden worden gegund, als pilot worden gebruikt voor proeven ten aanzien van de GS-fundamenten. In de hiervoor omschreven situaties wordt [partij A] door de handelwijze immers direct in haar omzet geraakt.
4.12.
Of [partij B] een verwijt kan worden gemaakt dat voldoende zwaarwegend is om als een onrechtmatige daad te kwalificeren zal moeten blijken uit de feiten.
De vraag of sprake is van onrechtmatig handelen hangt mede af van de wijze waarop [partij B] is omgegaan met informatie en/of offerteaanvragen voor HKV-fundamenten. Daarover is vooralsnog onvoldoende bekend. De beslissing of sprake is van een onrechtmatige daad wordt aangehouden.
4.13.
[partij A] heeft ook gesteld dat [partij B] onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van software ontwikkeld voor de [partij A] -rekenmodules van ABT, maar deze stelling is door [partij B] door de verklaring van ABT (r.o. 3.30) voldoende weerlegd. Uit de verklaring van de heer Lebbing van ABT volgt dat sprake is van een rekenmethodiek, waarbij gebruik wordt gemaakt van standaard, weliswaar hoogwaardige, rekenprogrammatuur, zoals Plaxis, en dat er geen sprake is van het gebruik van software of andere zaken, die aan [partij A] zouden toebehoren, om de GS-rekenmethodiek te ontwikkelen. [partij A] heeft daar vervolgens onvoldoende tegen ingebracht. De suggestie dat er data van HKV is gebruikt wordt door [partij A] onvoldoende onderbouwd.
Auteursrechten, handelsnaamrechten en Wbb
4.14.
De niet nader gemotiveerde stelling dat [partij B] auteursrechten en/of andere intellectuele eigendomsrechten heeft geschonden deelt dat lot. Dat geldt ook voor het beroep op de Handelsnaamwet. Zo is onduidelijk gebleven op welke feiten en gronden het standpunt van [partij A] terzake rust. Het summiere beroep op de Wet bescherming bedrijfsgegevens (Wbb) moet om die reden ook stranden. [partij A] heeft op die onderdelen niet aan de stelplicht voldaan.
in het incident
4.15.
[partij A] vordert haar inzage te verlenen in gegevens die door het bewijsbeslag zijn getroffen, zijnde:
- de door of namens [partij B] aan potentiële klanten uitgebrachte offertes en calculaties;
- de door (potentiële) klanten van [partij B] ondertekende offertes, prijsopgaven en overeenkomsten;
- de door of namens [partij B 2] verzonden facturen;
- de bankafschriften van [partij B 2] ;
- de mailboxen op naam van [partij B 1] , [partij B 2] en [partij B 3] ;
- e-mail en overig berichtenverkeer met betrekking tot offertes, calculaties, afspraken, tekeningen, onder meer met betrekking tot de projecten West Haven, Ede Wageningen, HTM en RPS.
[partij A] wenst aanvullend inzage in gegevens die betrekking hebben op:
i) de periode 1 januari 2021 tot en met 22 februari 2022 en
ii) de HKV-fundamenten en/of GS-fundamenten ter zake van onder meer de projecten Volkerrail, VDL, ABT, HTM, Ede Wageningen en West Haven, Oosterhout, Arnhem, Tizzin, Hengelo, [bedrijf 1].
Meer in het bijzonder wenst [partij A] inzage in:
- aanvragen voor informatie en offertes van potentiële klanten/projecten;
- uitgebrachte offertes (informele) prijsopgaven, berekeningen, facturen;
- overeenkomsten en afspraken;
- tekeningen, calculaties en nacalculaties van de aangenomen en uitgevoerde werken;
- het uitgewerkte 5 km initiatief inclusief animaties;
- het 400 meter initiatief;
- correspondentie en afspraken tussen [partij B 1] c.s met voornoemde klanten, projecten en leveranciers;
- correspondentie en gespreksverslagen tussen [partij B] en RPS;
- tekeningen en berekeningen van de HKV fundamenten in het bezit van [partij B] in het kader van de technische ontwikkeling en octrooiering van de GS-fundamenten.
[partij A] heeft de gegevens vervolgens ingedeeld in categorieën:
i) alle bestanden die [partij B] heeft meegenomen bij het einde van de overeenkomst en die op grond van artikel 5 lid 4 van de overeenkomst eigendom zijn van [partij A] . Deze bestanden kunnen worden geïdentificeerd met een hashcode,
ii) alle correspondentie (waaronder e-mail en instant messaging) die is uitgewisseld:
- tussen [partij B] onderling (waaronder [partij B 1] en/of [partij B 3] - [partij B 2] );
- tussen de zakelijke accounts en privé e-mail en vice versa;
- tussen [partij B] en klanten en relaties van [partij A] (waaronder in ieder geval de relaties die genoemd worden in productie 38)
- tussen [partij B] en derden voor zover daarbij bestanden zijn gedeeld zoals hiervoor genoemd,
iii) alle bedrijfsvertrouwelijke bestanden waar [partij B 1] en [partij B 3] gedurende de overeenkomst met [partij A] toegang toe hadden, en waarvan het onduidelijk is of zij deze bestanden tijdens of na de looptijd van de overeenkomst hebben gebruikt en/of gedeeld.
Recht op inzage?
4.16.
Om de vordering op grond van art. 843a lid 1 Rv te kunnen toewijzen moet zijn voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden: (i) de eiser of verzoeker moet een rechtmatig belang hebben bij inzage, uittreksel of afschrift; (ii) het verzoek moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker partij is, (iii) het moet gaan om bepaalde bescheiden. Gelet op het bepaalde in art. 843a Rv lid 3 en 4 hoeft niet aan de vordering te worden voldaan als sprake is van een functioneel verschoningsrecht of van gewichtige redenen. Evenmin hoeft aan de vordering te worden voldaan als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.17.
De rechtbank maakt bij de beoordeling van het incident onderscheid tussen de stukken waarvan inzage wordt gevorderd op grond van de overeenkomst en de stukken waarvan inzage wordt gevorderd op grond van de gestelde rechtsbetrekking wanprestatie en/of onrechtmatige daad.
Inzagevordering op grond van de overeenkomst
4.18.
[partij A] vordert ten eerste afgifte dan wel inzage van stukken op grond van artikel 5 lid 4 van de overeenkomst. Dit artikel bepaalt dat alle aantekeningen, notities, rapporten, brieven en andere bescheiden betreffende opdrachtgever c.q. diens relatie, eigendom zijn en blijven van opdrachtgever, ook indien deze zijn vermeld op papier van opdrachtnemer.
Ten aanzien van deze stukken is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de eisen van een rechtmatig belang en rechtsbetrekking. [partij A] heeft immers contractueel recht op de stukken en gegevens die in artikel 5 lid 4 van de overeenkomst worden genoemd. Dat leidt ertoe dat ten aanzien van deze stukken en gegevens geldt dat deze betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij zowel [partij A] als [partij B] partij zijn. Bovendien heeft [partij A] voldoende onderbouwd dat zij belang heeft bij inzage in de stukken die haar contractueel toekomen. De stukken zijn ook voldoende bepaald. Gelet op de omschrijving in de overeenkomst betreft dat immers alle documenten die [partij B] als gezicht van [partij A] gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft geproduceerd en/of onder zich heeft gehad. Voorbeelden daarvan zijn correspondentie/berichtenverkeer/communicatie die tussen 1 januari 2021 en 2 februari 2022 tussen [partij B] en de (potentiële) klanten van [partij A] heeft plaatsgevonden met betrekking tot aanvragen van (potentiële) klanten van [partij A] van offertes en/of informatie over HKV-fundamenten en aanbiedingen van [partij B 1] van GS-fundamenten aan deze potentiële klanten. Het gaat dan om informatie- of offerteaanvragen en om de uitwisseling van gegevens die daaraan vooraf is gegaan en die daarop is gevolgd, zoals e-mails, offertes en overeenkomsten die zien op HKV en/of GS-fundamenten.
[partij A] heeft verder onder meer aangegeven dat deze stukken te identificeren zijn met een hashcode hetgeen door [partij B] niet is weersproken. Daarnaast kunnen de stukken worden geselecteerd door de dataselectieprocedure zoals door [partij A] is voorgesteld en waartegen door [partij B] niet gemotiveerd bezwaar is gemaakt.
Inzagevordering ten aanzien van overige stukken
4.19.
[partij A] vordert daarnaast stukken die niet onder artikel 5 lid 4 van de overeenkomst vallen. Zij voert daarbij onder meer aan dat voldoende aannemelijk is dat [partij B] zich schuldig heeft gemaakt aan wanprestatie en/of onrechtmatige daad.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog onvoldoende grond bestaat om de vordering ten aanzien van deze overige stukken toe te wijzen. Daarvoor geldt dat een overlap bestaat tussen de toewijsbaar geachte inzage van stukken op grond van de overeenkomst en de gevorderde inzage in de overige stukken. Of [partij A] naast de “artikel 5 lid 4-stukken” nog een rechtmatig belang heeft om ook andere stukken in te zien is onvoldoende uit de verf gekomen.
in de hoofdzaak
4.20.
In conventie en reconventie worden alle beslissingen aangehouden in afwachting van de uitkomst van de inzage. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 5 april 2023 voor akte uitlating aan de zijde van [partij A] . Vervolgens zal de zaak worden verwezen naar de rol van 3 mei 2023 voor antwoordakte van [partij B]
in het incident
4.21.
Inzage wordt toegestaan als hiervoor en in het dictum nader omschreven.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
gebiedt [partij B] ieder afzonderlijk en gezamenlijk toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder met behulp van ICT-specialisten van DigiJuris inzage neemt in de volgende onder gedaagden in beslaggenomen bescheiden die zich thans uit hoofde van het gelegde bewijsbeslag blijkens de betreffende processen-verbaal in gerechtelijke bewaring bevinden:
- stukken/gegevens die onder artikel 5 lid 4 van de overeenkomst vallen, zoals in r.o. 4.18 is omschreven;
5.2.
gebiedt [partij B] ieder afzonderlijk en gezamenlijk toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder stukken/gegevens die onder de omschrijving van r.o. 5.1 vallen aan de advocaat van [partij B] ter beschikking stelt, waarna deze kan controleren of deze gegevens onder de omschrijving vallen en dit binnen een door de deurwaarder te stellen redelijke termijn aan de deurwaarder gemotiveerd kenbaar maakt, waarna de deurwaarder de definitieve data vaststelt en die aan [partij A] ter inzage beschikbaar stelt (met een kopie aan [partij B] );
5.3.
bepaalt dat de datasets in gerechtelijke bewaring blijven bij de gerechtelijk bewaarder en niet eerder geretourneerd hoeven te worden aan gedaagden dan nadat in het onderhavige geschil tussen partijen (een in kracht van gewijsde gegaan) vonnis is gewezen;
5.4.
veroordeelt [partij B] tot betaling van een dwangsom aan [partij A] van € 2.000,- voor elke schending van hetgeen als gevolg van het hierboven gevorderde zal worden toegewezen, te vermeerderen met € 10.000,- voor elke dag dat deze schending voortduurt, met een maximum van € 200.000,-;
5.5.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk in de kosten van dit incidentele geding die worden begroot op twee punten x € 598,00 = € 1.196,-, te vermeerderden met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van zeven dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
veroordeelt [partij B] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [partij B] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak (in conventie en in reconventie)
5.9.
verwijst de zaak naar de rol van 5 april 2023 voor akte uitlating aan de zijde van [partij A] . Vervolgens zal de zaak worden verwezen naar de rol van 3 mei 2023 voor antwoordakte van [partij B]
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: