ECLI:NL:RBOVE:2023:548

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
9971269 \ CV EXPL 22-2342
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendom en gebruik van grond en gezamenlijke sloot

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een burengeschil tussen eiser en gedaagde over de eigendom van een stuk grond en het gebruik van een gezamenlijke sloot. Eiser stelt dat hij eigenaar is geworden van een stuk grond dat gedaagde claimt als zijn eigendom. Daarnaast vordert eiser dat gedaagde wordt verplicht om de gezamenlijke sloot vrij te houden van zaken die door gedaagde zijn gedeponeerd. De kantonrechter heeft in dit vonnis nog geen eindbeslissing genomen, omdat er nog bewijsstukken moeten worden aangeleverd en mogelijk getuigen moeten worden gehoord. De procedure omvatte een tussenvonnis, een plaatsopneming en een mondelinge behandeling. Eiser heeft zich beroepen op verkrijgende verjaring, terwijl gedaagde de vorderingen betwist en stelt dat eiser niet te goeder trouw is geweest bij het plaatsen van een muur die de kadastrale erfgrens overschrijdt. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door gedaagde en zal op een later moment verder beslissen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9971269 \ CV EXPL 22-2342
Vonnis van 7 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser c.s.] ,
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2022
- de plaatsopneming en bezichtiging van 8 november 2022
- de mondelinge behandeling van 12 december 2022
- de spreekaantekeningen van [eiser c.s.] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Het gaat hier om een geschil tussen de buren [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] . Volgens [gedaagde c.s.] heeft [eiser c.s.] zich onterecht grond van [gedaagde c.s.] toegeëigend en volgens [eiser c.s.] stort [gedaagde c.s.] ten onrechte zaken in de gezamenlijke sloot. [eiser c.s.] wenst dat in deze procedure wordt vastgesteld dat hij eigenaar is (geworden) van het stuk grond waarvan [gedaagde c.s.] betoogt dat het van hem is. Ook wenst [eiser c.s.] dat [gedaagde c.s.] wordt gedwongen de gezamenlijke sloot vrij te houden van zaken.
2.2.
Tussen partijen bestaat ook een bestuursrechtelijk geschil. Dit vonnis gaat alleen over het civielrechtelijke geschil. De kantonrechter houdt hierbij het bestuursrechtelijke geschil buiten beschouwing.
2.3.
De kantonrechter gaat hierin eerst in de op de feiten, vervolgens op de vorderingen en standpunten van partijen, waarna de beoordeling en beslissing volgen. De kantonrechter neemt in dit vonnis nog geen eindbeslissing.

3.De feiten

3.1.
[eiser c.s.] is sinds 15 december 1995 eigenaar van het perceel gelegen aan [het adres] in [woonplaats] (hierna: [nummer] ). [nummer] is kadastraal bekend als gemeente [X] , sectie P, nummer [1] .
3.2.
[gedaagde c.s.] is eigenaar van het perceel gelegen aan [het adres] in [woonplaats] (hierna: nummer [nummer] ), kadastraal bekend als gemeente [X] , sectie P, nummer [2] .
3.3.
In 2009 heeft [eiser c.s.] een stenen muur geplaatst ter afscheiding van de noord- en westzijde van zijn perceel (hierna: de muur).
3.4.
Op 18 december 2019 heeft het Kadaster een grensreconstructie uitgevoerd. Hiervan is een Relaas van bevindingen opgesteld.
3.5.
In een brief van 5 juni 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde c.s.] aan [eiser c.s.] laten weten dat het Kadaster een grensreconstructie heeft uitgevoerd en dat sprake is van drie onrechtmatigheden aan de zijde van [eiser c.s.] , namelijk het in gebruik hebben van een groenstrook aan de achterzijde van hun perceel, het bouwen van een muur op het perceel van [gedaagde c.s.] en het plaatsen van planken en bouwafval op het perceel van [gedaagde c.s.] . [gedaagde c.s.] sommeert [eiser c.s.] tot opheffing van deze onrechtmatigheden. [eiser c.s.] heeft hierop afwijzend gereageerd. Hierna hebben partijen een groot aantal brieven uitgewisseld. Centraal in deze correspondentie staat het over en weer onrechtmatig gebruik maken van grond van de ander.

4.Het geschil

4.1.
[eiser c.s.] vordert - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de strook grond zoals geel gearceerd weergegeven op de als productie 1 bij de dagvaarding overgelegde kadastrale kaart eigendom is van [eiser c.s.] en aldus onderdeel uitmaakt van het perceel, kadastraal bekend als gemeente [X] , sectie P, nummer [1] , althans dat de feitelijke erfgrens tussen de percelen van partijen, welke wordt gevormd door een muur, door verjaring de juridische erfgrens is geworden;
II. [gedaagde c.s.] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het eindvonnis in deze zaak mee te werken aan de wijziging van de kadastrale erfgrens in de openbare registers, zulks met bepaling dat het (eind)vonnis deze zaak in de plaats treedt van deze medewerking, wanneer [gedaagde c.s.] met de medewerking in gebreke blijft;
III. [gedaagde c.s.] te veroordelen tot het binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis verwijderen van de in de gemeenschappelijke sloot gedeponeerde zaken en [gedaagde c.s.] te gebieden de gemeenschappelijke sloot vrij te houden van zaken, één en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, inden en voor zover [gedaagde c.s.] aan deze veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 20.000,00;
IV. [gedaagde c.s.] te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
[eiser c.s.] heeft zich voor de vorderingen I. en II. beroepen op verkrijgende verjaring. In dat verband heeft hij gesteld dat hij het betreffende stuk grond in bezit heeft genomen, dit bezit te goeder trouw was en dat het bezit onafgebroken tien jaar heeft geduurd. Ten aanzien van vordering III. heeft [eiser c.s.] gesteld dat het een gemeenschappelijke sloot betreft waarop [eiser c.s.] afwatert. Dit afwateren wordt volgens [eiser c.s.] door [gedaagde c.s.] beperkt door zaken in de gemeenschappelijke sloot te deponeren.
4.3.
[gedaagde c.s.] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde c.s.] betwist dat sprake is van verkrijgende verjaring. Volgens hem heeft [gedaagde c.s.] de grond waarop de muur staat niet te goeder trouw in bezit genomen. Van een gemeenschappelijke sloot is volgens [gedaagde c.s.] geen sprake: destijds was de vader van [gedaagde c.s.] eigenaar van de grond en heeft hij, [vader van gedaagde] , op zijn eigen grond een sloot gegraven voor de afwatering. Volgens [gedaagde c.s.] mag hij zelf bepalen hoe hij zijn grond gebruikt en hoeft hij niet toe te staan en mogelijk te maken dat [eiser c.s.] op zijn grond afwatert.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verkrijgende verjaring
5.1.
Voorop staat dat de muur die [eiser c.s.] in 2009 heeft geplaatst voor een deel de kadastrale erfgrens overschrijdt. Zo is in het Relaas van bevindingen van de grensreconstructie van het Kadaster van 18 december 2019 (productie 22 bij dagvaarding) te zien dat bij punt (4) en punt (6) de muur de kadastrale erfgrens overschrijdt. Ook ter plaatse heeft de kantonrechter waargenomen dat de muur voor een deel de lijnen overschrijdt die met stalen pennen en houten palen zijn gemarkeerd.
5.2.
De vraag die hier aan de orde is, is of de grond die door de plaatsing van de muur bij de tuin van [eiser c.s.] is getrokken, door verkrijgende verjaring eigendom van [eiser c.s.] is geworden. Naast door verkrijgende verjaring, kan grond ook in eigendom worden verkregen door bevrijdende verjaring (artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in combinatie met artikel 3:306 BW). In dat geval geldt een verjaringstermijn van twintig jaar. De muur staat er nog geen twintig jaar, zodat de bevrijdende verjaring hier verder buiten beschouwing kan worden gelaten.
5.3.
De verkrijgende verjaring is geregeld in artikel 3:99 BW. Voor grond geldt dat deze wordt verkregen door een bezitter te goeder trouw door een onafgebroken bezit van tien jaar. Er moet dus aan drie voorwaarden worden voldaan: 1. bezit, 2. gedurende tien jaar en 3. goede trouw. De kantonrechter loopt hierna deze voorwaarden bij langs.
Bezit
5.4.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW). Bezit kan onder andere worden verkregen door inbezitneming (artikel 3:112 BW). Volgens artikel 3:113 BW neemt men een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te beschikken. Daarbij bepaalt het artikel dat wanneer een goed in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende zijn.
5.5.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser c.s.] de grond in kwestie in bezit heeft genomen. Door het plaatsen van de muur heeft hij de grond bij zijn erf getrokken en onderdeel van zijn tuin gemaakt. Het betreft hier geen eenvoudig te verwijderen omheining, maar een stenen muur met een definitief karakter. Kennelijk heeft [gedaagde c.s.] dit ook zo opgevat. In zijn visie heeft [eiser c.s.] zich namelijk grond toegeëigend die niet van hem is. Dit impliceert dat [gedaagde c.s.] [eiser c.s.] aanmerkt als bezitter van de betreffende grond. Hiermee is aan de wettelijke eis van bezit voldaan.
Gedurende tien jaar
5.6.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser c.s.] de muur in 2009 heeft geplaatst. [gedaagde c.s.] heeft [eiser c.s.] in juni 2020 voor het eerst aangeschreven over dat de muur deels op zijn erf zou zijn geplaatst en [eiser c.s.] gesommeerd tot het afbreken van de muur. Op dat moment was de termijn van tien jaar al verstreken. Ook aan deze eis is dus voldaan.
Goede trouw
5.7.
[eiser c.s.] heeft gesteld dat hij in de veronderstelling was dat de muur volledig op het eigen erf was geplaatst. Hij heeft aangevoerd dat hij zich bij het bepalen van de plaats van de muur heeft gebaseerd op de kadastrale kaart bij de akte van levering van zijn perceel en op de feitelijke situatie. Die feitelijke situatie was volgens hem zo dat er een greppel lag; het midden van de greppel is voor [eiser c.s.] altijd de erfgrens geweest. Daarbij heeft [eiser c.s.] aangevoerd dat door [vader van gedaagde] , als toenmalige eigenaar van het naastgelegen perceel, uitdrukkelijk is aangegeven dat het midden van de greppel de erfgrens was. De muur heeft [eiser c.s.] binnen die lijn geplaatst. Ten slotte heeft [eiser c.s.] aangevoerd dat het paaltje uit foto 2 in het proces-verbaal van de descente er in 2009 nog niet was. Er stond volgens [eiser c.s.] wel een ander paaltje en volgens hem is de muur binnen dat paaltje geplaatst.
5.8.
[gedaagde c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser c.s.] niet te goeder trouw was bij het plaatsen van de muur. Volgens hem had [eiser c.s.] zich niet kunnen baseren op de kadastrale kaart bij de akte van levering, omdat deze kaart erg onduidelijk is en omdat de sloten er niet op aangegeven staan. [gedaagde c.s.] heeft aangevoerd dat [eiser c.s.] er niet vanuit heeft kunnen gaan dat het midden van de sloot de erfgrens was. Die sloot is destijds door [vader van gedaagde] op zijn eigen grond gegraven voor de afwatering. Daarnaast was het paaltje dat in foto 2 van het proces-verbaal van descente is weergegeven er ook al in 2009. Hieraan had [eiser c.s.] kunnen zien waar de erfgrens liep. Desondanks heeft [eiser c.s.] ervoor gekozen om de muur ruim over de erfgrens te plaatsen, aldus [gedaagde c.s.] .
5.9.
De kantonrechter overweegt dat artikel 3:118 BW bepaalt dat een bezitter te goeder trouw is, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijs zo mocht beschouwen. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat goede trouw vermoed wordt aanwezig te zijn en dat het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen. Dat betekent hier dat [gedaagde c.s.] moet bewijzen dat [eiser c.s.] niet te goeder trouw de grond in bezit heeft genomen. Dat bewijs heeft [gedaagde c.s.] op dit moment (nog) niet geleverd. Op de mondelinge behandeling van 12 december 2022 heeft [gedaagde c.s.] aangeboden het bewijs hiervan alsnog te willen leveren. De kantonrechter zal [gedaagde c.s.] die gelegenheid geven. De zaak zal hiervoor naar de rol worden verwezen.
5.10.
In afwachting van de bewijslevering door [gedaagde c.s.] zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
draagt [gedaagde c.s.] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [eiser c.s.] niet te goeder trouw was bij het plaatsen van (een gedeelte van) de muur op de grond van [gedaagde c.s.] ,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 7 maart 2023voor uitlating door [gedaagde c.s.] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat, als [gedaagde c.s.] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat, als [gedaagde c.s.]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
april 2023tot en met
juni 2023dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. R.F. van Aalst, in het gerechtsgebouw te Zwolle, Schuurmanstraat 2,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2023.