In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en twee gedaagden. De eiser, eigenaar van een woning aan [adres 1], vorderde ontruiming van deze woning, waarin gedaagde 1 verblijft. De eiser stelde dat gedaagde 1 zonder recht of titel in de woning verblijft en dat hij dringend eigen gebruik van de woning nodig heeft. Gedaagde 1 betwistte dit en voerde aan dat zij op basis van een huurovereenkomst in de woning verblijft. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onvoldoende duidelijk was of gedaagde 1 zonder recht of titel in de woning verbleef. Bovendien was niet aannemelijk dat de eiser een spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien hij ook een andere woning aan [adres 2] tot zijn beschikking had. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.393,00 werden vastgesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen rechtsgeldige basis was voor de gevraagde ontruiming en dat de eiser zijn vorderingen niet kon onderbouwen.