ECLI:NL:RBOVE:2023:587

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/08/284372 / HA ZA 22-280
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en eigendom van een strook grond met verjaring als verweer

In deze zaak tussen buren, [A] c.s. en [C], gaat het om de juridische erfgrens tussen hun percelen. [A] c.s. vorderen de eigendom van een strook grond terug die in gebruik is bij [C]. [C] beroept zich op bevrijdende verjaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat [C] door verjaring eigenaar is geworden van de betwiste strook grond. De procedure begon met een tussenvonnis op 5 oktober 2022, gevolgd door een plaatsopneming op 14 december 2022. De rechtbank heeft de vorderingen van [A] c.s. afgewezen en in reconventie geoordeeld dat de juridische grens tussen de percelen wordt gevormd door de noordelijke zijmuur van de schuur op het erf van [A] c.s. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [C] toegewezen, terwijl de vorderingen van [A] c.s. zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan op 8 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/284372 / HA ZA 22-280
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [A] c.s.,
advocaat: mr. J. Keizer te Leeuwarden
tegen
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [C] ,
advocaat: mr. M.C. Molenaar te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2022, met de daarin genoemde stukken;
- de akte aan de kant van [A] c.s.;
- de plaatsopneming van 14 december 2022 in [woonplaats] en de aansluitend gehouden mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw in Zwolle;
- spreekaantekeningen aan beide kanten;
- het proces-verbaal van de plaatsopneming.
1.2.
Omdat partijen niet tot een onderlinge regeling zijn gekomen, hebben zij de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen. Dat vonnis is bepaald op vandaag.

2.Inleiding en korte samenvatting

2.1.
In deze zaak tussen buren gaat het over de vraag waar de juridische erfgrens tussen de beide percelen precies loopt. Partijen zijn het er over eens dat [C] een strook grond in gebruik heeft die in eerste instantie aan [A] c.s. in eigendom toebehoorde. In deze procedure eisen [A] c.s. de eigendom van deze strook grond terug door de rechtbank te vragen om voor recht te verklaren dat de kadastrale erfgrens ook de juridische erfgrens is. Daarnaast vragen zij om het [C] te gebieden de strook grond die zij van [A] c.s. in gebruik heeft, te ontruimen. Op haar beurt is [C] van mening dat de vordering van [A] c.s. is verjaard en dat zij door die verjaring eigenaar is geworden van de strook grond. [C] heeft daarom een tegeneis ingesteld, die er kort gezegd op neerkomt dat [C] eigenaar is geworden van de strook grond en dat [A] c.s. dit dienen te respecteren.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat [C] inderdaad door verjaring eigenaar is geworden van de betwiste strook grond. Dit verkort weergegeven oordeel zal hierna uitgebreider worden besproken.

3.De feiten

3.1.
[A] c.s. en [C] zijn buren van elkaar en eigenaren van aan elkaar grenzende percelen.
3.2.
[A] c.s. zijn sinds 29 september 2016 eigenaar van het perceel aan [het adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] , [nummer 1] .
3.3.
[C] is sinds 22 december 2017 eigenaar van het perceel aan [het adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] , [nummer 1] .
3.4.
Op 28 januari 2021 heeft Kadaster in opdracht van [A] c.s. een grensreconstructie uitgevoerd. Hieronder is de kadastrale kaart van die grensreconstructie weergegeven. De stippellijn geeft de kadastrale erfgrens aan. Vanaf de schuur op het perceel van [A] c.s. (‘schr’) tot aan punt 10 loopt een stenen muur. Vanaf punt 10 tot aan punt 12 loopt een schutting met klimop.
afbeelding niet opgenomen
3.5.
Op 3 maart 2022 heeft (de advocaat van) [A] c.s. een brief gestuurd naar (de advocaat van) [C] . [A] c.s. hebben zich in deze brief op het standpunt gesteld dat de kadastrale grens de juridische grens behoort te zijn en hebben [C] gesommeerd de strook grond te ontruimen. Ook hebben [A] c.s. [C] uitgenodigd voor een gesprek in het bijzijn van de advocaten van partijen.
3.6.
Voornoemd gesprek heeft op 16 mei 2022 plaatsgevonden. [A] c.s. hebben [C] vervolgens op 17 mei 2022 aangeschreven en een termijn gegeven om met bewijs te komen voor haar standpunt dat zij door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond. Ook hebben [A] c.s. [C] nogmaals gesommeerd de strook grond te ontruimen, indien zij niet binnen de gestelde termijn zou reageren.
3.7.
Beide partijen hebben verschillende verklaringen van derden overgelegd. Zo hebben [A] c.s. een verklaring overgelegd van de heer en mevrouw [D] (hierna samen: [D] ), de rechtsvoorgangers van [A] c.s. die in 2004 aan [het adres] zijn komen wonen. [C] heeft onder andere een verklaring van haar vader, de heer [E] (hierna: [C] senior), overgelegd. [C] senior woont vanaf 12 maart 1980 aan [het adres] .

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[A] c.s. vorderen – samengevat – een verklaring voor recht dat de op 28 januari 2021 uitgemeten kadastrale grens de juridische grens tussen de beide erven markeert, veroordeling van [C] om de strook grond tot aan deze grens te ontruimen, met uitzondering van de paardenstal, op straffe van een dwangsom, en om [C] te gebieden niet op het erf van [A] c.s. te komen zonder uitdrukkelijke toestemming, eveneens op straffe van een dwangsom.
4.2.
[C] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
4.4.
[C] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat de juridische grens tussen de percelen wordt gevormd door de rechte lijn langs c.q. in het verlengde van de noordelijke zijmuur van de schuur op het erf van [A] c.s., vanaf de openbare weg tot aan het perceel met [nummer 2] en om het [A] c.s. te gebieden deze grens te respecteren en te ontruimen en afgesloten te houden, op straffe van een dwangsom.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
Vanwege de samenhang worden de vorderingen in conventie en reconventie hierna gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
Deze zaak draait in de kern om de vraag of [A] c.s. met succes de eigendom van de strook grond van hun perceel, die [C] in gebruik heeft, kunnen opeisen. [C] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering daartoe is verjaard.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de kadastrale grens zoals die door Kadaster is uitgemeten op 28 januari 2021 tussen partijen niet ter discussie staat. Daarmee staat tussen partijen ook vast dat [C] een strook grond die in eigendom aan [A] c.s. toebehoort in gebruik heeft. Om te kunnen beoordelen of [A] c.s. de eigendom van deze strook grond kunnen opeisen, zal het verweer van [C] moeten worden beoordeeld.
Eigendom van de strook grond
5.4.
Er zijn verschillende wijzen van verkrijging van eigendom van een stuk grond.
5.4.1.
Vaak wordt eigendom (van grond) verkregen doordat de vorige eigenaar de eigendom overdraagt, bijvoorbeeld naar aanleiding van verkoop van een perceel. Voor een overdracht zijn nodig een geldige titel (meestal een koopovereenkomst, maar bijvoorbeeld ruil of schenking zijn ook mogelijk) en een leveringshandeling (notariële akte van levering, gevolgd door inschrijving in de openbare registers die Kadaster houdt) door een beschikkingsbevoegde (in het algemeen: de vorige eigenaar).
5.4.2.
Daarnaast is ook verkrijging door verjaring mogelijk. Verjaring kan op twee manieren werken. Voor verkrijgende verjaring van een onroerende zaak geldt een termijn van tien jaar onafgebroken bezit en de eis van goede trouw. Voor bevrijdende verjaring is bezit van twintig jaar vereist en speelt goede trouw geen rol.
5.5.
[C] beroept zich primair op eigendom door bevrijdende verjaring. Eigendomsverkrijging door bevrijdende (ook wel extinctieve) verjaring is geregeld in artikel 3:105 en artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het houdt simpel gezegd in dat iemand (in dit geval [C] ) een stuk grond van een ander (in dit geval [A] c.s. en hun rechtsvoorgangers) in bezit heeft, en dat van dit bezit (of van een bezit dat volgt op een andere onrechtmatige verstoring van het eigendomsrecht van die ander) gedurende de verjaringstermijn van 20 jaar sprake is geweest. Deze verjaringstermijn begint te lopen vanaf het moment dat de eigenaar had kunnen optreden tegen de onrechtmatige verstoring van zijn bezit.
5.6.
Eerst moet dus worden beoordeeld of [C] bezitter is van de strook grond die zij in gebruik heeft en waar het in deze zaak over gaat. Of dat zo is moet worden beantwoord naar de verkeersopvatting (hoe in de maatschappij over het begrip bezit wordt gedacht), met inachtneming van de relevante wettelijke regels en op grond van de uiterlijke feiten. Omdat [C] de strook grond niet overgedragen heeft gekregen, wordt het bezit in dit geval verkregen door inbezitneming. Voor inbezitneming is bepalend of zij de feitelijke macht over de strook grond is gaan uitoefenen. Omdat in dit geval iemand anders de strook grond al in bezit had, is alleen het uitoefenen van macht over de strook grond niet voldoende. Het moet gaan om machtsuitoefening die het oorspronkelijke bezit tenietdoet. Daarnaast moet het bezit ondubbelzinnig en openbaar zijn. Van ondubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt, dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt ( [A] c.s. en hun rechtsvoorgangers), daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter ( [C] ) doet alsof zij eigenaar is. Voor openbaarheid is noodzakelijk dat naar buiten kenbaar is dat iemand de strook grond in bezit heeft genomen.
5.7.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat [C] de strook grond in bezit heeft genomen, heeft zij het volgende aangevoerd. [C] senior heeft in 1980 een paardenschuur gebouwd, over de kadastrale grens heen. Achter deze schuur had [C] senior een meter ruimte voor opslag van materiaal voor paardenport en om achter de schuur langs te kunnen lopen. In of omstreeks 1984 is door [C] senior een kippenhok gebouwd, eveneens over de kadastrale grens heen. In 1986 is volgens [C] tussen de beide voortuinen een afrastering van ijzeren paaltjes geplaatst, in het verlengde van de noordelijke zijmuur van de schuur op het perceel van [A] c.s. Tegen deze afrastering is door [D] , de rechtsvoorgangers van [A] c.s., een frame geplaatst dat vervolgens is bekleed met heidematten. Verder zijn er door [C] senior coniferen en andere bomen geplant op de strook grond. De noordelijke zijmuur van de schuur op het perceel van [A] c.s. is volgens [C] altijd als erfgrens beschouwd, ook door de rechtsvoorgangers van [A] c.s. Dit is volgens [C] dan ook een ander ijkpunt voor de door haar voorgestane erfgrens.
5.8.
[A] c.s. hebben betwist dat [C] , althans haar vader, de strook grond in bezit heeft genomen. [A] c.s. hebben hiertoe aangevoerd dat de stellingen van [C] niet stroken met de verklaringen hun rechtsvoorgangers, te weten [D] en de familie [F] (hierna: [F] ). Zo heeft [F] tegen [A] c.s. verklaard dat hij [C] senior enkel toestemming heeft gegeven om gebruik te maken van zijn erf om aan de achterkant van de paardenschuur langs te kunnen lopen. Dit wijst volgens [A] c.s. niet op bezit, maar hooguit op houderschap van dat gedeelte van de strook grond. [A] c.s. hebben verder aangevoerd dat [C] niet heeft onderbouwd op basis waarvan de noordelijke zijmuur van de schuur op hun perceel als erfgrens zou moeten worden aangemerkt. [A] c.s. merken op dat de door [C] voorgestane erfgrens geen rechte lijn is, zoals door [C] senior en de heer [G] is verklaard, maar dat deze lijn een knik maakt. Daarnaast kan er volgens [A] c.s. achter de paardenschuur geen pad hebben gelopen, gelet op de coniferen die daar stonden. Ook omdat [F] , de rechtsvoorganger van [D] , achter de paardenschuur een kas in gebruik heeft gehad, aldus [A] c.s.
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Het bebouwen van een stuk grond is bij uitstek een gedraging van iemand die meent eigenaar van dat stuk grond te zijn. Het plaatsen van de paardenschuur en het kippenhok door [C] senior zijn dan ook machtsuitoefeningen waaruit onder de gegeven omstandigheden niet anders kan worden afgeleid dan dat [C] senior zich daarmee als eigenaar van dat deel van de strook grond voordeed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [C] senior hiermee het bezit van de oorspronkelijke eigenaar teniet heeft gedaan. Verjaring met betrekking tot de paardenschuur is tussen partijen niet in geschil. Voor wat betreft het kippenhok is door [A] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist dat [C] senior dit kippenhok in of omstreeks 1984 op de plek waar deze nu staat heeft geplaatst. Bovendien wordt deze stelling van [C] ondersteund door de verklaring van [D] , waaruit blijkt dat het kippenhok er al stond op het moment dat zij er kwamen wonen. De plaatsing van de afrastering met ijzeren paaltjes en gaas tussen de voortuinen van de beide percelen kan daarnaast worden aangemerkt als inbezitneming van de strook grond naast deze afrastering. Deze afrastering liep verder tot aan een muur, welke muur overgaat in de schuur op het perceel van [A] c.s. Daarachter, in oostelijke richting, zijn volgens [C] door haar vader in de jaren ’80 coniferen geplant, als ook voor de afrastering met ijzeren paaltjes. Dat deze coniferen zijn geplant is niet betwist, maar dat dit door [C] senior is gedaan is door [A] c.s., bij gebrek aan wetenschap, betwist. Die blote ontkenning is echter onvoldoende, gelet op de ondertekende verklaring van [C] senior. Bovendien is het niet aannemelijk dat iemand anders dan [C] senior de coniferen zou hebben geplant, nog daargelaten dat dit niet door [A] c.s. is aangevoerd. De door [C] voorgestane juridische erfgrens liep op die manier optisch gezien over een rechte lijn, vanaf de [het adres] tot en met de noordelijke zijmuur van de schuur op het perceel van [A] c.s. Dit maakt dat het in de rede ligt dat deze lijn zich verder uitstrekte in oostelijke richting, achter de paardenschuur langs. De rechtbank ziet in de stukken geen sterke aanwijzing dat er ter plaatse van de paardenschuur een afwijking is geweest van hetgeen door [C] senior in bezit zou zijn genomen. De door [C] voorgestane lijn is bovendien ook aangehouden door [D] , zo blijkt uit hun verklaring. Daarin staat namelijk dat zij tegen de afrastering tussen de voortuinen, waarvan zij uitgingen dat het de erfgrens markeerde, een frame hebben geplaatst, welk frame zij hebben bekleed met een soort heidematten. Vanaf dat moment waren de voortuinen tussen de percelen definitief van elkaar gescheiden en afgesloten. Van belang is daarnaast dat [D] verklaart – en [A] c.s. wijzen daar ook op – dat de coniferenhaag door [D] onooglijk werd gevonden. Het is naar het oordeel van de rechtbank veelzeggend dat [D] er kennelijk voor koos om dit op te lossen door tegen die coniferenhaag een stenen muur en een schutting te plaatsen. Als [D] had gemeend dat de coniferenhaag op zijn grond had gestaan, dan had verwijdering daarvan voor de hand gelegen, en niet het effectief bekorten van zijn perceel door dit te begrenzen door plaatsing van een muur en een schutting. Ook deze omstandigheid wijst erop dat [D] meende dat zijn perceel niet verder liep dan tot de muur en de schutting en [C] senior dus kennelijk als eigenaar van de zich achter de muur en schutting bevindende grond werd aangemerkt. Verder blijkt uit de verklaring van [D] dat zij pas kort voorafgaand aan de verkoop aan [A] c.s. de schutting ter hoogte van de paardenschuur, uit de lijn zoals die is voorgestaan door [C] , dichter naar de paardenschuur toe hebben verplaatst. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat deze situatie zich voor de verplaatsing dus ook al voordeed. Het verplaatsen van de schutting door [D] riep vervolgens discussie op, wat weer een aanwijzing is dat [C] senior zich voordeed als eigenaar van de grond achter die schutting voordat die verplaatst werd.
5.10.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [A] c.s. inbezitneming van de strook grond door [C] (senior) onvoldoende hebben weersproken. [A] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat er gelet op de rij coniferen geen ruimte meer was voor een pad achter de paardenschuur langs, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit niet uit de foto waarnaar [A] c.s. ter onderbouwing van deze stelling verwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de situatie zoals die op deze foto te zien is niet uitsluit dat er een pad achter de paardenschuur langs liep. Dat er achter de paardenschuur van [C] een kas stond die door [F] in gebruik is geweest, en dat (de aanwezigheid van) deze kas tegen de pretentie van eigendom van [C] in gaat, hebben [A] c.s. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Zo hebben [A] c.s. enkel naar een 15 centimeter hoog muurtje verwezen, welk overblijfsel een gedeelte van de kas zou zijn. [A] c.s. hebben echter niet gesteld welke omvang die kas precies heeft gehad, en belangrijker nog, op welk moment de kas daar precies zou hebben gestaan. Aan deze stelling van [A] c.s. gaat de rechtbank dan ook voorbij.
5.11.
[A] c.s. hebben nog aangevoerd dat [C] de strook grond niet onafgebroken in bezit heeft gehad, maar voor eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring is niet vereist dat het bezit onafgebroken is. Aan deze stelling van [A] c.s. gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Conclusie: eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring
5.12.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat [C] senior de strook grond in bezit heeft genomen en dat [C] hem in dit bezit is opgevolgd. Van deze inbezitneming was in ieder geval, voor wat betreft de hele in het geding zijnde strook grond, sprake in 1986, toen tussen de beide voortuinen een afrastering van ijzeren paaltjes is geplaatst. Dat betekent dat de verjaringstermijn van 20 jaar inmiddels (ruimschoots) is voltooid en dat [C] op grond van bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de betwiste strook grond.
5.13.
Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen in conventie niet kunnen worden toegewezen. De – vrijwel spiegelbeeldige – in reconventie gevorderde verklaring voor recht zal wel worden toegewezen.
5.14.
De vordering in reconventie tot het respecteren van de erfgrens en het ontruimen en afsluiten van de strook grond zal worden afgewezen. Wat [C] bedoelt met het respecteren van de erfgrens is namelijk niet nader door haar onderbouwd. Dat geldt eveneens voor de vordering tot het ontruimen van de strook grond. [C] heeft onvoldoende onderbouwd wat [A] c.s. volgens haar op de strook grond heeft geplaatst; daarmee is de vordering onvoldoende bepaald. Ook heeft [C] niet onderbouwd wat zij bedoelt met het afsluiten van de strook grond en wat de grondslag van deze vordering is. In zoverre zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
Tot slot
5.15.
Aangezien [A] c.s. in conventie en reconventie geen gelijk hebben gekregen, zullen zij worden veroordeeld in de proceskosten. In conventie worden de proceskosten aan de kant van [C] vastgesteld op een bedrag van € 314,00 aan griffierecht en een bedrag van € 1.196,00 aan advocaatkosten (2 punten, voor de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 598,00 per punt), in totaal een bedrag van € 1.510,00. In reconventie worden de proceskosten aan de kant van [C] vastgesteld op nihil, aangezien de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [C] vastgesteld op een bedrag van € 1.510,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.4.
verklaart voor recht dat de juridische grens tussen de erven [nummer 1] en [nummer 1] wordt gevormd door de rechte lijn langs c.q. in het verlengde van de noordelijke zijmuur van de schuur op erf [nummer 1] , in westelijke richting tot aan de openbare weg en in oostelijke richting tot aan erf [nummer 2] / [nummer 2] ,
6.5.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [C] vastgesteld op nihil,
6.6.
verklaart de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023. (wv)