Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over het recht van overpad. [eiser] is eigenaar van een woning die hij verhuurt aan studenten, terwijl [gedaagde] de eigenaar is van de naastgelegen woning. De achtertuin van [eiser] is bereikbaar via een poort in de schutting die op de grond van [gedaagde] ligt. [eiser] vorderde een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig het recht van overpad weigert te dulden en dat [gedaagde] verplicht wordt om het recht van overpad te respecteren, op straffe van een dwangsom.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is, omdat deze niet verenigbaar is met het voorlopige karakter van een kort geding. Daarnaast heeft de rechter vastgesteld dat de vordering tot het dulden van het recht van overpad ook niet kan worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de poort niet is verplaatst en dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de afspraken in de akte van levering. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er nader onderzoek naar de feiten en mogelijk bewijslevering nodig is, wat niet mogelijk is in een kort geding.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 498,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van erfdienstbaarheden en het recht van overpad.