ECLI:NL:RBOVE:2023:735

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
10228832 \ CV EXPL 22-4438
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende recht van overpad en erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over het recht van overpad. [eiser] is eigenaar van een woning die hij verhuurt aan studenten, terwijl [gedaagde] de eigenaar is van de naastgelegen woning. De achtertuin van [eiser] is bereikbaar via een poort in de schutting die op de grond van [gedaagde] ligt. [eiser] vorderde een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig het recht van overpad weigert te dulden en dat [gedaagde] verplicht wordt om het recht van overpad te respecteren, op straffe van een dwangsom.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is, omdat deze niet verenigbaar is met het voorlopige karakter van een kort geding. Daarnaast heeft de rechter vastgesteld dat de vordering tot het dulden van het recht van overpad ook niet kan worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de poort niet is verplaatst en dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de afspraken in de akte van levering. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er nader onderzoek naar de feiten en mogelijk bewijslevering nodig is, wat niet mogelijk is in een kort geding.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 498,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van erfdienstbaarheden en het recht van overpad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10228832 \ CV EXPL 22-4438
Vonnis in kort geding van 9 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
verschenen in persoon.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.K. Leeuwerke-Beishuizen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de van de zijde van [gedaagde] overgelegde producties,
- de mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 10 januari 2021 eigenaar van de woning aan [het adres] . De woning wordt door hem verhuurd aan een viertal studenten. [gedaagde] is eigenaar van de naastgelegen woning aan [het adres] . Voormelde twee woningen zijn zogenoemde “twee-onder-een-kap” woningen. De achtertuin van [het adres] is bereikbaar via een poort in een schutting die bereikbaar is via de grond van [gedaagde] .
2.2.
In de akte van levering van [het adres] is de volgende erfdienstbaarheid opgenomen:
“ (…) 1 1. De strook grond, ter breedte van ongeveer een meter vijftig centimeter, gelegen langs de zuid- en westgevel van het bij deze verkochte woonhuis, wordt ten behoeve van de aan verkoper behorende gedeelte van het kadastrale perceel [gemeente] , sectie F, [nummer] , gelegen aan [het adres] te [plaats] , ten laste van het bij deze verkochte, belast met de erfdienstbaarheid van voetpad om te komen van en te gaan naar de openbare weg, [het adres] voormeld. (…)”
2.3.
[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 15 september 2022 als volgt bericht:
“In de koopovereenkomst van de woning aan [het adres] is een erfdienstbaarheid opgenomen voor [het adres] . Volgens de erfdienstbaarheid heeft u recht van overpad over mijn grond vanaf 1,20 meter vanaf de muur aan de achterkant van mijn woning. Hier is in het verleden altijd een poort geweest zodat u toegang had tot uw achterom ingang. Echter heeft u, zonder overleg, deze poort verplaatst naar een plaats verderop in de tuin. Dit is niet in lijn met de afspraken over de erfdienstbaarheid. Ik ervaar daarbij overlast doordat deze poort nu uitkomt op mijn moestuin. (…)”
2.4.
[gedaagde] heeft de poort tussen zijn tuin en de achtertuin van [het adres] geblokkeerd door verschillende zaken voor de poort te plaatsen en door een houten balk tegen de poortdeur aan te timmeren.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 8 november 2022, onder meer, als volgt bericht:
“Zoals u weet heeft cliënt begin dit jaar de woning naast u, gelegen aan [het adres] , in eigendom verworven. U bent er tevens van op de hoogte dat cliënt, net als zijn voorganger, een recht van overpad heeft ex artikel 5:70 BW. Dit houdt in dat cliënt (alsmede zijn huurders) het recht heeft om via het pad dat langs uw zuid- en westgevel loopt, zijn achtertuin te bereiken. Het gebruik van uw grond door cliënt en zijn huurders dient u te dulden en u mag dit gebruik niet belemmeren.
Op uw verzoek heeft cliënt in augustus de poort in de schutting - die toegang geeft tot de achtertuin van [het adres] - vervangen door een houten exemplaar in dezelfde stijl als de schutting. Dit, omdat u aangaf een dergelijke poort smaakvoller te vinden. Tevens heeft cliënt op uw verzoek de kleur van de aanbouw aangepast. Cliënt heeft telkens met uw wensen rekening gehouden en open met u gecommuniceerd.
Na een melding van de huurders heeft cliënt op 20 september 2022 geconstateerd dat u zonder enige aankondiging, de poort naar de achtertuin van [het adres] heeft geblokkeerd. U heeft onder andere hekken, stenen, platen en andere bouwmaterialen tegen de poort gezet waardoor cliënt noch zijn huurders de achtertuin kunnen bereiken. (…)
(…) De huurders van cliënt ondervinden ernstige hinder van uw handelen. Zij kunnen hun fietsen niet langer in de schuur stallen en zijn genoodzaakt deze op de openbare weg te zetten. Tevens dienen zij de containers binnendoor, dus door de woonkamer en de hal naar de straat te rijden.
Zoals hiervoor aangegeven is het u niet toegestaan de uitoefening van het recht van overpad te bellemmeren. Hiermee handelt u onrechtmatig jegens cliënt. Middels onderhavig schrijven stel ik u namens cliënt aansprakelijk voor alle schade welke cliënt lijdt en nog zal lijden ten gevolge van uw onrechtmatig handelen.
Tevens sommeer ik u hierbij om vóór 12 november 12:00 uur de blokkade op te heffen en alle obstakels voor de poort en in het pad (hekken, platen et cetera) die het ongestoorde gebruik van het recht van overpad belemmeren, te verwijderen en verwijderd te houden. (…)”
2.6.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie van 8 november 2022, waarna [eiser] hem in rechte heeft betrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig het recht van overpad weigert te dulden;
II. [gedaagde] veroordeelt om het recht van overpad te dulden en alle spullen die hij heeft geplaatst alsmede de houten balk die is vastgetimmerd te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per keer dat [gedaagde] het verbod om het recht van overpad te belemmeren, overtreedt;
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisendheid belang volgt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de aard van de vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een vordering in kort geding alleen kan worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, wanneer zijn oordeel wordt gevraagd, het standpunt van eiser zal volgen.
4.3.
[eiser] vordert in dit kort geding allereerst een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig het recht van overpad weigert te dulden. De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Een verklaring voor recht verdraagt zich niet met het voorlopige karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding en is reeds om die reden niet toewijsbaar.
4.4.
Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] om het recht van overpad te dulden, op straffe van een dwangsom. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat hij de poort, waardoor hij of zijn huurders de achtertuin van [het adres] kunnen bereiken, op verzoek van [gedaagde] heeft vervangen. De precieze locatie van de poort is, anders dan [gedaagde] stelt, niet verplaatst, zodat het recht van overpad zoals omschreven in de akte van levering te gelden heeft.
4.5.
[gedaagde] betwist de stelling van [eiser] dat de poort niet verplaatst is. De poort is door [eiser] zonder overleg verplaatst naar verderop in de tuin. Dat is in strijd met de afspraken over de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de akte van levering.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , ligt het op weg van [eiser] om in deze procedure voldoende aannemelijk te maken dat de huidige poort zich op dezelfde plek bevindt als vóór de vervanging c.q. dat de feitelijke situatie niet anders is dan (en daarmee voldoet aan hetgeen) in de akte van levering ter zake de erfdienstbaarheid staat omschreven.
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat hij op grond van de door partijen ingenomen stellingen en de door hen overgelegde stukken, in deze procedure niet kan vaststellen hoe de feitelijke situatie was vóór de vervanging van de poort en of deze toen anders was dan in de leveringsakte is omschreven. De stellingen van [gedaagde] vinden naar zijn voorlopige oordeel in elk geval steun in wat in de akte van levering omtrent de situering van de erfdienstbaarheid is omschreven. Het antwoord op de vraag of de poort door [eiser] al dan niet verplaatst is, vereist een nader onderzoek naar de feiten en mogelijk bewijslevering. Hiervoor leent deze kort gedingprocedure zich niet. Het bewijsaanbod door [eiser] zal dan ook worden gepasseerd.
4.8.
In deze procedure is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden dat de vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde] om het recht van overpad te dulden op straffe van een dwangsom, toewijsbaar is. Deze vordering zal daarom door de kantonrechter worden afgewezen.
4.9.
[eiser] is de partij die in deze procedure ongelijk krijgt. Dit betekent dat hij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 498,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2023. (TD)