ECLI:NL:RBOVE:2023:803

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
84.065916.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting van een eenmanszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte had meerdere malen de belastingaangifte van zijn eenmanszaak onjuist of onvolledig ingevuld, wat resulteerde in een te lage belastingheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 april 2014 en 31 januari 2018 opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan, waarbij hij in totaal zestien aangiften heeft ingediend die niet overeenkwamen met de werkelijke cijfers. De officier van justitie, mr. W.B. Gaasbeek, heeft de verdachte vervolgd en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen. De verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd en heeft tijdens de zitting bekend dat hij de aangiften onjuist heeft gedaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, waarbij rekening is gehouden met zijn coöperatieve houding en het feit dat hij een blanco strafblad heeft. De rechtbank heeft echter ook benadrukt dat belastingfraude ernstige gevolgen heeft voor de belastingmoraal en dat van een eigenaar van een administratiekantoor een hoge mate van integriteit mag worden verwacht. De rechtbank heeft de verdachte niet in zijn beroep op overmacht of noodtoestand gevolgd, omdat er geen causaal verband was tussen de financiële problemen van de verdachte en de onjuiste aangiften. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften, wat strafbaar is gesteld in artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.065916.21 (P)
Datum vonnis: 13 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboortedatum] ,
wonende aan de [woonplaats]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 december 2021, 27 juni 2022 en 30 januari 2023. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. J.R.R. Oevering, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte de aangiften omzetbelasting van zijn eenmanszaak [bedrijf] opzettelijk onjuist heeft gedaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte:
dat hij, verdachte, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
april 2014 tot en met 31 januari 2018, te Heerenveen, Zwolle en/of Apeldoorn,
althans in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de (elektronische) aangifte
omzetbelasting te naam gesteld van de eenmanszaak [bedrijf] ,
betreffende:
Het 1e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 1e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 1e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 1e kwartaal van het jaar 2017, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2017, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2017, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2017
Onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen, terwijl
dat feit er telkens toe strekte, dat te weinig belasting zou worden geheven, immers
heeft verdachte telkens opzettelijk in die aangifte:
Een onjuist bedrag aan voorbelasting, en/of
Een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting, en/of (dientengevolge)
Een onjuist bedrag aan terug te vragen/te betalen omzetbelasting,
Vermeld en/of doen vermelden en (vervolgens) telkens die aangifte(n) elektronisch
bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan en/of doen doen;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 30 januari 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-006) op pagina 48 tot en met 54;
- de ambtsedige verklaring omzetverklaring (DOC-003) op pagina 80 tot en met 152.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat hij, verdachte, op meerdere tijdstippen in de periode van 1
april 2014 tot en met 31 januari 2018, in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de (elektronische) aangifte
omzetbelasting te naam gesteld van de eenmanszaak [bedrijf] ,
betreffende:
Het 1e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2014, en
Het 1e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2015, en
Het 1e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2016, en
Het 1e kwartaal van het jaar 2017, en
Het 2e kwartaal van het jaar 2017, en
Het 3e kwartaal van het jaar 2017, en
Het 4e kwartaal van het jaar 2017
onjuist heeft gedaan, terwijl
dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven, immers
heeft verdachte telkens opzettelijk in die aangifte:
een onjuist bedrag aan voorbelasting, en
een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting, en dientengevolge
een onjuist bedrag aan terug te vragen/te betalen omzetbelasting,
vermeld en vervolgens telkens die aangiften elektronisch
bij de Belastingdienst te Apeldoorn gedaan;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op overmacht als noodtoestand toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank begrijpt de onderbouwing van de verdediging zo dat verdachte, die stelt slachtoffer te zijn van de toeslagenaffaire, door de financiële gevolgen van het onterecht stopzetten of verrekenen van de kinderopvangtoeslag was genoodzaakt om onjuiste belastingaangiften te doen. De eerste onterechte stopzetting of verrekening van de kinderopvangtoeslag heeft op 25 september 2013 plaatsgevonden. Dat loopt synchroon met de eerste onjuiste belastingaangifte, over het eerste kwartaal van 2014.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodtoestand toekomst, omdat er geen causaal verband is tussen de gevolgen van de onterechte stopzetting of verrekening van de kinderopvangtoeslag en de onjuiste belastingaangiften.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden een beroep op noodtoestand kan worden gehonoreerd: ‘
uitzonderlijke gevallen kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen -in het algemeen gesproken- dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren’ (HR 23 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967). Het conflict van plichten en belangen moet voortkomen uit een actuele en concrete noodsituatie.
De rechtbank heeft er begrip voor dat verdachte meende te verkeren in een actuele en concrete noodsituatie, namelijk dat hij een groot bedrag ineens aan de Belastingdienst Toeslagen moest (terug-)betalen waarover hij niet direct de beschikking had. De rechtbank is echter van oordeel dat de financiële gevolgen van onterechte stopzetting of verrekening van de kinderopvangtoeslag niet heeft te gelden als een zodanig zwaarwegend belang dat het het meermalen overtreden van de strafwet door het doen van onjuiste belastingaangiften zou rechtvaardigen. Onder meer omdat er ook reële niet-strafbare alternatieven waren. Verdachte had bijvoorbeeld contact kunnen opnemen met de Belastingdienst voor een betalingsregeling. Dat heeft hij nagelaten. Er is derhalve niet aannemelijk geworden dat verdachte in een situatie verkeerde waarin hij gedwongen was te kiezen tussen onderling strijdige plichten. Dat verdachte zich in een overmachtssituatie in de zin van noodtoestand bevond is derhalve evenmin aannemelijk geworden. Gelet op het voorgaande komt verdachte ook geen beroep op psychische overmacht toe, omdat geen sprake was van een van buiten verdachte komende drang waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarom wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat er wat haar betreft bij de op te leggen straf rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich vanaf het boekenonderzoek van de Belastingdienst coöperatief heeft opgesteld en (uiteindelijk) openheid van zaken heeft gegeven. Verder heeft verdachte een blanco strafblad, is hij met de Belastingdienst in gesprek gegaan om zijn fiscale schulden af te wikkelen en is de redelijke termijn beperkt geschonden. Daarom heeft de officier van justitie een taakstraf van 160 uren geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd er rekening mee te houden dat het feit verband houdt met de toeslagenaffaire en dat het daarom passend is om geen straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door zestien aangiften omzetbelasting van zijn eenmanszaak opzettelijk onjuist te doen. Door de aangiften omzetbelasting bewust naar beneden bij te stellen heeft hij ten onrechte meer dan € 100.000,-- van de Belastingdienst ontvangen respectievelijk niet afgedragen. Met zijn handelswijze heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend. Dit geldt ook in een zaak als de onderhavige waarin de belastingplichtige op eigen houtje de te betalen bedragen aanpast met -naar eigen zeggen- de intentie die ooit, als hem vergund is dat een dergelijk moment aanbreekt, via suppletieaangiften te corrigeren.. Dat disculpeert verdachte echter niet. Bovendien beschermt de strafbaarstelling van belastingontduiking niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verzwaring van de belastingdruk voor anderen. De handelingen van verdachte dragen bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. De rechtbank neemt verdachte het plegen van dit misdrijf in het bijzonder kwalijk, omdat van hem als eigenaar van een administratiekantoor een hoge mate van integriteit en professionaliteit mag worden verwacht. Daarom kan van een schuldigverklaring zonder straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a Sr, zoals door de raadsman is betoogd, geen sprake zijn.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 70.000-,-- en € 125.000,-- wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf als oriëntatiepunt gegeven. Dat de officier van justitie de verdachte tijdens een OM-zitting een taakstraf (van 160 uren) als afdoening heeft aangeboden zal de rechtbank buiten beschouwing laten, omdat verdachte daarmee niet akkoord is gegaan.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij niet zijn administratie heeft aangepast om ontdekking te voorkomen. Ook heeft verdachte de werkelijk verschuldigde omzetbelasting als kortlopende schuld opgenomen in de jaarrekening van [bedrijf] (pagina 237). Die omstandigheden ondersteunen zijn verklaring dat het wel zijn intentie is geweest om op enig moment de onjuiste aangiften door suppletie op te lossen. Verder heeft de rechtbank er oog voor dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij met de Belastingdienst in gesprek is gegaan om zijn fiscale schulden af te wikkelen. Tot slot heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn van berechting (in beperkte mate) is overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste taakstraf van 160 uren in dit geval passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
160 (honderdzestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. J.T. Pouw en mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.
mr. J.W. Bollen en mr. D. ten Boer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van FIOD/Belastingdienst met nummer 67556. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.