ECLI:NL:RBOVE:2023:805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
C/08/287955 / HA ZA 22-386
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voorlopige voorzieningen in aandeelhoudersgeschil met betrekking tot managementovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een geschil tussen eiseres, een B.V., en drie gedaagden, eveneens B.V.'s. Eiseres vorderde voorlopige voorzieningen op basis van artikel 223 Rv, omdat haar managementovereenkomst met gedaagde sub 1 was opgezegd door gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3, die ook aandeelhouder zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 ieder een derde deel van de aandelen in gedaagde sub 1 bezitten en als statutair bestuurders zijn aangesteld. De opzegging van de managementovereenkomst door gedaagde sub 1 werd door de rechtbank als rechtsgeldig beschouwd, en de vorderingen van eiseres om haar management fee door te laten betalen en haar werkzaamheden voort te zetten, werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de opzegging niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de opzegging onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de managementovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd en dat eiseres niet in financiële nood verkeerde. De proceskosten werden aan eiseres opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/287955 / HA ZA 22-386
Vonnis in incident van 22 februari 2022
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat: mr. Z. Alkan,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak, verweersters in het incident,
advocaat: mr. W.W.J. Ribbers.
Eiseres zal hierna ‘ [eiseres] ’ worden genoemd. Verweersters zullen afzonderlijk worden aangeduid als ‘ [gedaagde sub 1] ’, ‘ [gedaagde sub 2] ’ en ‘ [gedaagde sub 3] ’, en gezamenlijk als ‘ [gedaagden] ’.

1.Samenvatting

1.1.
Dit vonnis in incident bevat de beslissing van de rechtbank over de op artikel 223 Rv gegronde vorderingen van [eiseres] tot het treffen van voorlopige voorzieningen voor de duur van de hoofdprocedure. [eiseres] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] houden ieder een derde deel van de aandelen in [gedaagde sub 1] en zijn als statutair bestuurders van [gedaagde sub 1] aangewezen of benoemd. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [eiseres] hebben ieder voor zich een managementovereenkomst met [gedaagde sub 1] gesloten. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben namens [gedaagde sub 1] de managementovereenkomst met [eiseres] opgezegd. In de aandeelhoudersovereenkomst van [eiseres] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is bepaald dat de aandeelhouder wiens managementovereenkomst wordt opgezegd, verplicht is om zijn aandelen aan te bieden. De door [eiseres] gevorderde voorzieningen strekken ertoe, kort gezegd, dat de aan haar toegekende management fee wordt doorbetaald, dat zij in staat wordt gesteld om haar werkzaamheden als bestuurder voort te zetten, en dat de bewuste aanbiedingsplicht wordt geschorst. De rechtbank zal de gevraagde voorzieningen afwijzen.
1.2.
Hierna (onder 5.) wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissing is gekomen. Eerst zal de rechtbank het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de niet ter discussie staande feiten uiteenzetten (onder 3.), en de vorderingen in de hoofdzaak en het incident omschrijven (onder 4.).

2.Het procesverloop

2.1.
[eiseres] heeft op 1 november 2022 een dagvaarding aan [gedaagden] laten betekenen, waarin naast haar vorderingen in de hoofdzaak de incidentele vorderingen op grond van artikel 223 Rv zijn opgenomen. [gedaagden] voeren gezamenlijk verweer tegen de incidente vorderingen, waartoe zij een incidentele conclusie van antwoord hebben ingediend. Vervolgens heeft [eiseres] bij akte gereageerd op de producties bij de antwoordconclusie. Op 8 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling in het incident plaatsgevonden. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
Bij de beoordeling in het incident wordt uitgegaan van de volgende niet ter discussie staande feiten:
i. [gedaagde sub 1] is in oktober 2019 opgericht door (de bestuurders van) [eiseres] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 1] richt zich onder meer op de uitvoering van een was- en strijkservice met mensen die een achterstand hebben tot de arbeidsmarkt.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn bij de oprichting van [gedaagde sub 1] als statutair bestuurders aangewezen en [eiseres] is in mei 2020 als statutair bestuurder benoemd. [eiseres] heeft, net als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , een managementovereenkomst met [gedaagde sub 1] gesloten (hierna: ‘de managementovereenkomst’). De managementovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd.
[eiseres] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] houden ieder 33,33 procent van de aandelen in [gedaagde sub 1] . Zij hebben een aandeelhoudersovereenkomst met elkaar gesloten die is neergelegd in een notariële akte van 21 januari 2020. In artikel 2 lid 2 sub a van de aandeelhoudersovereenkomst is bepaald dat een aandeelhouder verplicht is haar aandelen aan te bieden als de managementovereenkomst tussen die aandeelhouder en [gedaagde sub 1] eindigt. In artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst is, kort gezegd, een boete van € 5.000 per dag gesteld op toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van die overeenkomst (na ingebrekestelling).
Bij brief van 29 juli 2022 hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] de managementovereenkomst van [eiseres] opgezegd per 31 augustus 2022.
Op 5 september 2022 heeft de vergadering van aandeelhouders het besluit genomen om [eiseres] per diezelfde dag als statutair bestuurder te ontslaan. [eiseres] heeft tegen dat besluit gestemd.
De management fee van € 2.000 exclusief btw per maand die met ingang van 2021 aan (onder andere) [eiseres] was toegekend, is sinds juli 2022 niet meer aan haar uitgekeerd.
4. De vorderingen
in het incident
4.1.
[eiseres] vordert in het incident (verkort weergegeven) om voor de duur van de hoofdzaak:
  • [gedaagde sub 1] te veroordelen om vanaf 1 november 2022 aan [eiseres] maandelijks de management fee van € 2.000,00 exclusief btw te betalen, totdat de managementovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
  • de aanbiedingsplicht die volgt uit artikel 2 lid 2 sub a van de aandeelhoudersovereenkomst buiten werking te stellen, en te bepalen dat [eiseres] de boete van artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst niet verbeurt wegens het niet aanbieden van haar aandelen;
  • het aan [gedaagde sub 1] te verbieden om van [eiseres] te vorderen dat zij haar aandelen aanbiedt;
  • [gedaagde sub 1] te veroordelen om [eiseres] onmiddellijk na de betekening van het te wijzen vonnis in staat te stellen om haar gebruikelijke bestuurstaken onbelemmerd uit te oefenen totdat de managementovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd.
in de hoofdzaak
4.2.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] (verkort weergegeven):
  • vernietiging van het besluit van het bestuur van [gedaagde sub 1] tot opzegging van de managementovereenkomst;
  • veroordeling van [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] een bedrag van € 8.000 exclusief btw te betalen aan achterstallige management fees over de periode van juli tot en met oktober 2022;
  • veroordeling van [gedaagde sub 1] tot nakoming van de managementovereenkomst, waaronder door per 1 november 2022 maandelijks de management fee van € 2.000,00 aan [eiseres] te betalen;
  • een verklaring voor recht dat het besluit van de algemene vergadering van [gedaagde sub 1] tot ontslag van [eiseres] als statutair bestuurder nietig is, althans vernietiging van dit besluit;
  • een verklaring voor recht dat het besluit van de algemene vergadering van [gedaagde sub 1] tot schorsing van [eiseres] als statutair bestuurder nietig is, althans vernietiging van dit besluit;
  • een verklaring voor recht dat het besluit van de algemene vergadering van [gedaagde sub 1] tot (bekrachtiging van) de opzegging van de managementovereenkomst nietig is, althans vernietiging van dit besluit;
  • een verklaring voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig tegenover [eiseres] hebben gehandeld en tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen tegenover [eiseres] , en dat zij aansprakelijk zijn voor alle schade die [eiseres] daardoor lijdt, nader te begroten in een schadestaatprocedure.

5.De beoordeling in het incident

De opzegging van de managementovereenkomst

5.1.
[eiseres] legt onder meer aan haar incidentele vorderingen ten grondslag, dat het bestuursbesluit tot het opzeggen van haar managementovereenkomst nietig dan wel vernietigbaar is op grond van artikel 2:14 BW dan wel artikel 2:15 BW.
5.2.
Naar het voorshandse oordeel van de rechtbank is het opzeggingsbesluit geldig en niet aantastbaar. Dat voorlopige oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
5.3.
Ten eerste heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat het besluit gebrekkig tot stand is gekomen.
5.3.1.
Anders dan [eiseres] bepleit, is zij door de andere bestuurders ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) terecht niet betrokken bij de besluitvorming en de beraadslaging over de opzegging van haar managementovereenkomst (waarbij onder beraadslaging wordt verstaan de discussie over het voorgenomen besluit, voorafgaand aan de daadwerkelijke besluitvorming). [eiseres] had rond de opzegging van haar managementovereenkomst namelijk een (direct) persoonlijk belang dat tegenstrijdig was met het belang van [gedaagde sub 1] , zoals bedoeld in artikel 9.4 lid 6 van de statuten. [1] Uit de eigen stellingen van [eiseres] volgt dat zij nadeel ondervindt vanwege de opzegging. Zij kon dan ook niet in staat worden geacht om bij de beraadslaging en besluitvorming over de opzegging, het belang van [gedaagde sub 1] te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht. [eiseres] lijkt ook nog te betogen dat het besluit dat door twee van de drie bestuurders genomen is niet geldig is, omdat volgens de in de statuten opgenomen doelstelling de aandeelhouders op basis van gelijkwaardigheid met elkaar beogen samen te werken. Zij verwijst daarbij naar artikel 8.6 lid 2 van de statuten, waarin staat dat alle besluiten van de algemene vergadering met algemene stemmen worden genomen. [2] De rechtbank kan [eiseres] hierin niet volgen. Dat de aandeelhouders op basis van gelijkwaardigheid beogen samen te werken, de aandeelhouders ook bestuurder zijn en de besluiten van de algemene vergadering met algemene stemmen worden genomen, betekent niet dat het nemen van bestuursbesluiten door minder dan de drie bestuurders uitgesloten is. Integendeel, zoals hiervoor omschreven, bevatten de statuten daar juist een regeling voor.
5.3.2.
De rechtbank verwerpt de stelling van [eiseres] dat (ook) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een tegenstrijdig belang hadden bij de opzegging van haar managementovereenkomst. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, zoals zij betoogt, het besluit van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is ingegeven door een persoonlijke vete of een vermeend verlangen om haar als aandeelhouder te lozen, en niet door het belang van de onderneming.
5.3.3.
Gezien het voorgaande bestond geen aanleiding om de beslissing over de opzegging te onderwerpen aan het oordeel van één of meer deskundigen zoals bedoeld in artikel 9.4 lid 4 van de statuten, anders dan [eiseres] stelt. [3]
5.3.4.
[eiseres] suggereert ten onrechte dat de beslissing om haar managementovereenkomst op te zeggen niet als bestuursbesluit kan worden aangemerkt, omdat het besluit niet tijdens een bestuursvergadering genomen is. Immers, deze beslissing is kennelijk voortgekomen uit onderling overleg tussen alle niet-geconflicteerde bestuurders, namelijk [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Het was niet noodzakelijk om hiervoor een fysieke bestuursvergadering te beleggen, anders dan [eiseres] lijkt te veronderstellen.
5.3.5.
Tot slot stelt [eiseres] dat het bestuur niet tot de opzegging heeft kunnen overgaan zonder instemming van de algemene vergadering. Voor zover [eiseres] hiermee wil zeggen dat bij gebreke van een geldig bestuursbesluit een besluit van de algemene vergadering ten grondslag moet liggen aan het opzeggen van haar managementovereenkomst, kan de rechtbank dit verder buiten bespreking laten omdat zij al geoordeeld heeft dat sprake is van een geldig bestuursbesluit.
5.4.
Ten tweede acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat het opzeggingsbesluit wegens zijn inhoud of strekking nietig of vernietigbaar is.
5.4.1.
Anders dan [eiseres] stelt, is de opzegging naar het voorlopige oordeel van de rechtbank niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist.
5.4.2.
Daarbij staat voorop dat [gedaagde sub 1] de managementovereenkomst als uitgangspunt kon beëindigen zonder dat sprake hoefde te zijn van een (voldoende zwaarwegende) opzeggingsgrond. De rechtbank gaat er voorshands vanuit dat de managementovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van opdracht. Artikel 7:408 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever, in dit geval [gedaagde sub 1] , de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. [eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn niet overeengekomen dat, in afwijking van dit wettelijke uitgangspunt, de managementovereenkomst alleen door [gedaagde sub 1] mag worden opgezegd wanneer zich een bepaalde opzeggingsgrond voordoet. Verder heeft [eiseres] geen aanspraak op arbeidsrechtelijke ontslagbescherming. Zij heeft er (net als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) bewust voor gekozen om haar werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] uit te voeren op basis van een managementovereenkomst en geen arbeidsovereenkomst te sluiten, zo hebben [gedaagden] onweersproken aangevoerd. Er zijn geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de managementovereenkomst toch als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt.
5.4.3.
[gedaagden] hebben als reden voor de opzegging aangedragen, samengevat, dat de werkzaamheden en prestaties van [eiseres] op het gebied van sales en marketing ver ondermaats zijn; dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingezet en afspraken niet is nagekomen; dat [eiseres] niet aanspreekbaar is gebleken met betrekking tot haar gebrekkige functioneren; en dat wegens het onderpresteren van [eiseres] niet of nauwelijks nieuwe klanten zijn geworven, waardoor de continuïteit van de onderneming in het geding is geraakt. [eiseres] bestrijdt deze aan haar gemaakte verwijten.
5.4.4.
[eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door [gedaagden] aangedragen redengeving voor de opzegging volledig uit de lucht is gegrepen en dat iedere feitelijke basis daarvoor ontbreekt.
5.4.5.
In dit incident is geen ruimte voor een diepgaand onderzoek naar de ter discussie staande feiten. De rechtbank acht aannemelijk, afgaande op ingebrachte schriftelijke taakverdeling tussen [eiseres] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , dat (overwegend) [eiseres] verantwoordelijk was voor de sales en de marketing. [eiseres] is op 1 april 2022 tijdens een directieoverleg aangesproken op het niet behalen van de salestargets, zo staat niet ter discussie. Met het oog hierop heeft [eiseres] een salesplan opgesteld, waaraan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hun goedkeuring hebben verleend. [eiseres] heeft niet weersproken dat zij diverse actiepunten uit het salesplan, die bedoeld waren om leads te genereren, vervolgens niet heeft uitgevoerd; met name heeft zij nagelaten om nieuwsbrieven en e-mailmarketing op te stellen en te versturen. Toen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] haar hierop aanspraken en te kennen gaven dat voor hen de maat vol was, is [eiseres] , naar zij niet bestrijdt, in woede ontstoken.
5.4.6.
Verder hebben [gedaagden] een door de accountant van de onderneming opgestelde concept-jaarrekening over 2021 en een prognose over 2022 ingebracht, waarmee is onderbouwd dat de omzetprognoses over die jaren bij lange na niet zijn gehaald. [eiseres] voert daartegen aan dat ze niet kan controleren of de accountant van de juiste financiële gegevens is voorzien. Echter, de rechtbank ziet voorshands geen reden om aan te nemen dat de accountant foutief door [gedaagden] is geïnformeerd en dat de bewuste stukken een verkeerd beeld geven. Bovendien hebben [gedaagden] onweersproken aangevoerd dat aan de accountant door wie [eiseres] zich laat bijstaan, gelegenheid is gegeven om de financiële cijfers in te zien. Aannemelijk is dat het achterblijven van de omzet op zijn minst gedeeltelijk is veroorzaakt door het niet behalen van de salestargets. [eiseres] heeft hiervoor ook geen andere oorzaken aangedragen.
De incidentele vorderingen (1) en (4)
5.5.
De rechtbank zal de incidentele vorderingen (1) en (4) afwijzen. Deze vorderingen strekken ertoe dat [eiseres] – totdat de managementovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd – de management fee krijgt doorbetaald en in staat wordt gesteld om haar bestuurswerkzaamheden voort te zetten.
5.6.
Naar het voorlopige oordeel van de rechtbank is de managementovereenkomst immers (reeds) rechtsgeldig beëindigd vanwege de opzegging door [gedaagde sub 1] .
5.7.
Bovendien heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd dat zij (of haar bestuurder) in financiële nood zal komen te verkeren vanwege de opzegging. De bestuurder van [eiseres] ontvangt op dit moment (nog) inkomsten uit werk dat zij voor tweeënhalve dag per week elders verricht, zo staat niet ter discussie. Daar komt bij dat [eiseres] het zich voorafgaand aan 2021 kennelijk kon veroorloven om haar werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] te verrichten zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen. In dit licht heeft [eiseres] onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zij, naar zij stelt, afhankelijk is van de management fee.
De incidentele vorderingen (2) en (3)
5.8.
De incidentele vorderingen (2) en (3) zullen ook worden afgewezen.
5.9.
Nu de managementovereenkomst van [eiseres] naar het voorlopige oordeel van de rechtbank rechtsgeldig is beëindigd, is aannemelijk dat zij kan worden aangesproken tot nakoming van de bewuste aanbiedingsverplichting.
5.10.
Daarnaast hebben [gedaagden] aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij hebben om te voorkomen dat [eiseres] aandeelhouder blijft terwijl haar managementovereenkomst is beëindigd. Door de onenigheid tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] anderzijds, bestaat bij het aanblijven van [eiseres] als aandeelhouder het risico dat noodzakelijke besluitvorming binnen de algemene vergadering wordt belemmerd. Zoals hiervoor al is vermeld, bepalen de statuten van [gedaagde sub 1] dat alle besluiten van de algemene vergadering met algemene stemmen worden genomen (artikel 8.6 lid 2), zodat een voorgenomen besluit alleen doorgang vindt als alle aanwezige aandeelhouders daarmee instemmen. In het bijzonder zou zich een patstelling kunnen voordoen bij het vaststellen van de jaarrekening. Naast de wettelijke verplichting om de jaarrekening tijdig vast te stellen, is van belang om de jaarrekening te kunnen verstrekken in aanbestedingsprocedures, zo hebben [gedaagden] onweersproken aangevoerd.
5.11.
Los van het voorgaande is de incidentele vordering (3) sowieso niet toewijsbaar vanwege haar formulering. Het gevraagde verbod om te vorderen dat [eiseres] haar aandelen aanbiedt is namelijk enkel gericht tegen [gedaagde sub 1] . Echter, de aanbiedingsplicht uit de aandeelhoudersovereenkomst geldt (net als de aanbiedingsverplichting uit artikel 6.2 van de statuten) alleen tussen de aandeelhouders onderling.
Proceskosten
5.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in het incident worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagden] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.196,00 aan salaris voor hun advocaat (2 punten, tarief II).

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.196,00,
in de hoofdzaak
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van
29 maart 2023voor het nemen van een
conclusie van antwoorddoor [gedaagden] ,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022. (HJB)

Voetnoten

1.Artikel 9.6 lid 6 van de statuten luidt als volgt: “
2.Artikel 8.6 lid 2 van de statuten bepaalt het volgende: “
3.In artikel 9.4 lid 4 is onder meer het volgende bepaald: “