ECLI:NL:RBOVE:2023:919

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
C/08/291891 / KG ZA 23-27
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering inzake inzage boekhouding en beëindiging maatschap in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheiding, vordert de vrouw volledige inzage in de boekhouding van de maatschap en betrokkenheid bij beslissingen aangaande de maatschap, totdat de huwelijkse voorwaarden en de ontbinding van de maatschap definitief zijn afgewikkeld. De man daarentegen vordert dat de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 als de geldende overeenkomst wordt erkend en dat de maatschap eindigt bij inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Beide vorderingen worden door de voorzieningenrechter afgewezen.

De procedure is een vervolg op een eerder kort geding en de echtscheidingszaak tussen partijen. De vrouw stelt dat zij als maat van de maatschap recht heeft op inzage in de boekhouding en toegang tot de maatschapsrekening, terwijl de man betoogt dat de maatschap eindigt met de inschrijving van de echtscheiding. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw tot het moment van inschrijving van de echtscheiding volwaardig maat is en recht heeft op inzage in de boekhouding, maar dat zij dit recht niet behoudt totdat in de bodemzaken definitief is beslist.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af en veroordeelt haar in de proceskosten van de man. De man vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter de geldende maatschapsovereenkomst bevestigt, maar deze vordering wordt eveneens afgewezen. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor haar vorderingen en dat de man in zijn verweer voldoende argumenten heeft aangedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/291891 / KG ZA 23-27
Vonnis in kort geding van 7 maart 2023
in de zaak van
[A],
te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. F. Zoer te Meppel,
tegen
[B],
te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. E.J. Jongsma te Joure.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 februari 2023 met 11 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 18 producties;
- de mondelinge behandeling van 21 februari 2023 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Nadat een minnelijke regeling niet haalbaar was gebleken, is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Dit kort geding is een vervolg op een eerder kort geding tussen partijen en hun echtscheidingszaak. Kort gezegd vordert de vrouw nu onder meer volledige inzage in de boekhouding van de maatschap “Mts. [B] en [A] ” tevens h.o.d.n. “ [C] ” (hierna: de maatschap), alsmede betrokkenheid bij beslissingen aangaande de maatschap, totdat de huwelijkse voorwaarden en de (ontbinding van de) maatschap definitief zijn afgewikkeld. De man vordert op zijn beurt dat zal worden bepaald dat de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 de geldende overeenkomst tussen partijen is en dat de maatschap eindigt door inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Voorts vordert de man een integrale proceskostenvergoeding. De vorderingen van zowel de vrouw als de man zullen worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal dat hierna toelichten. Daarvoor zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
Voor de feiten en het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de voorzieningenrechter kortheidshalve naar het vonnis in kort geding van 1 juni 2022 (zaaknummer: C/08/280677 / KG ZA 22-107) en de beschikking van 30 december 2022 (zaaknummer: C/08/271313 / ES RK 21-5582 (echtscheiding) en zaaknummer: C/08/282264 / ES RK 22-3023 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)).
3.1.1.
Bij vonnis in kort geding van 1 juni 2022 (hierna: het vonnis van 1 juni 2022) heeft de voorzieningenrechter, kort samengevat, de vorderingen van de vrouw tot hervatting van haar werkzaamheden als maat en verschaffing van toegang tot de gebouwen van de maatschap afgewezen.
3.1.2.
Bij beschikking van 30 december 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het gebruik van de voormalige echtelijke woning (voorlopig) aan de man toegewezen. Ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de verzoeken van partijen die betrekking hebben op (de ontbinding van) de maatschap afgesplitst en de zaak verwezen ten aanzien van deze verzoeken naar de handelskamer van deze rechtbank. Het afgesplitste deel is bij de handelskamer geregistreerd onder zaaknummer: C/08/290376 HA ZA 22-469. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld om twee vermogensstaten (één betrekking hebbend op het vermogen van de man en één betrekking hebbend op het vermogen van de vrouw per de peildatum van 22 september 2021) over te leggen, waarna partijen op elkaars overzichten mogen reageren. Tot slot is de vrouw in de gelegenheid gesteld haar bezwaren tegen de jaarstukken 2021 van de maatschap te concretiseren en een lijst over te leggen met zaken die zij toegedeeld wil krijgen, waarna de man mag reageren.
3.2.
Op 19 mei 2021 heeft de accountant van de maatschap, de heer [D] van Countus, een memo opgesteld. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Toelichting op de begroting aankoop woning voor mevrouw [A] en uitbetaling uittreding zoon [E]
Aanleiding van deze begroting is de aankoop van een woning voor mevrouw [A] en uitbetaling aan zoon [E] voor uittreding uit de samenwerking. De samenwerking tussen de heer [B] en mevrouw [A] blijft de komende 5 á 6 jaar nog doorlopen. De invulling van de samenwerking wordt nog nader ingevuld. In de begroting worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
(…)”

4.Het geschil in conventie

4.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) zal bepalen dat de vrouw volledige inzage zal blijven houden als volledig maat zijnde, dan wel als ware zij nog volwaardig maat, in de maatschap, zowel in de boekhouding van de maatschap als dat zij betrokken wordt in beslissingen inzake de maatschap en de maten van een maatschap gezamenlijk aangaande, tot er een eindbeslissing is gegeven in rechte in de bodemzaak verdeling en verrekening na echtscheiding met zaaknummer: C/08/282264 ES RK 22-3023 en in de handelszaak met zaaknummer: C/08/290376 HA ZA 22-469;
(2) zal bepalen dat de vrouw toegang blijft houden tot de maatschapsrekening en mag beschikken over de gelden van de maatschap tot er een eindbeslissing is gegeven in rechte in de bodemzaak inzake de echtscheiding die thans nog verder gaat over de verdeling en verrekening in verband met echtscheiding met zaaknummer: C/08/282264 ES RK 22-3023 en in de handelszaak met zaaknummer: C/08/290376 HA ZA 22-469;
(3) zal bepalen dat de man en de vrouw beiden geen rechtshandelingen mogen verrichten afzonderlijk uit naam van de maatschap of voor rekening van de maatschap die de gewone bedrijfsuitoefening te buiten gaan en/of de bevoegdheden zoals deze thans zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, echter dan tot een bedrag van € 5.000,00 in plaats van
€ 2.268,90, bij gebrek aan een nieuwe maatschapsovereenkomst dan wel tot er een eindbeslissing is gegeven in rechte in de bodemzaak verdeling en verrekening na echtscheiding met zaaknummer: C/08/282264 ES RK 22-3023 en in de handelszaak met zaaknummer: C/08/290376 HA ZA 22-469;
(4) zal bepalen dat partijen gezamenlijk opdracht geven aan de boekhouder, [F] Adviesbureau, tot het opstellen van de jaarstukken 2022 op basis van de kolommenbalans en V&W per 31 december 2022 en de gebruikelijke wijze en uitgangspunten van de boekhouding zoals die voorheen ook werd gedaan, waarbij uitgangspunt zal zijn een 45% vrouw/55% man verdeling van de winst 2022 en een arbeidsvergoeding voor de man ad
€ 10.000,00, welke jaarstukken aldus eventueel kunnen worden aangepast in onderling overleg richting fiscus wanneer er een eindbeslissing is gegeven in rechte in de bodemzaak verdeling en verrekening met zaaknummer: C/08/282264 ES RK 22-3023 en in de handelszaak met zaaknummer: C/08/290376 HA ZA 22-469;
kosten rechtens.
4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) zal bepalen dat de geldende maatschapsovereenkomst tussen partijen de overeenkomst van 19 april 2012 is en de maatschap tussen partijen eindigt bij inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, waarbij de vrouw wordt geacht te zijn uitgetreden;
(2) de vrouw zal veroordelen in de integrale proceskosten, aan de zijde van de man berekend op € 3.188,50, nog te vermeerderen met het griffierecht en de nakosten, dan wel de kosten van deze procedure op basis van het liquidatietarief, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen.
5.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.3.
Op de stellingen van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil.

6.De beoordeling in conventie

6.1.
Anders dan de man betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw bij haar vorderingen voldoende spoedeisend belang heeft. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat partijen van mening verschillen over, onder meer, de vraag of de maatschap eindigt door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Volgens de man is dat op basis van (artikel 12 lid 1 sub g van) de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 het geval, terwijl de vrouw dat uitdrukkelijk betwist. De echtscheiding is op 30 december 2022 uitgesproken. De inschrijving van de echtscheidingsbeschikking kan niet geschieden dan nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 1:163 lid 2 jo. artikel 1:20 lid 1 BW). De hoger beroep termijn bedraagt drie maanden. Nu deze termijn bijna is verstreken, is daarmee het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen gegeven.
6.2.
Aan haar vorderingen legt de vrouw, samengevat, ten grondslag dat partijen en hun zoon [E] vanaf 1 januari 2020 tot 31 december 2021 met z’n drieën de maatschap hebben gevormd. Dat deze maatschap ook nog na 3 april 2021 (stilzwijgend) is voortgezet, blijkt volgens de vrouw niet alleen uit het feit dat de zoon pas op 31 december 2021 als maat is uitgetreden maar ook uit de memo van Countus van 19 mei 2021 waarmee zij eerst op 11 januari 2023 bekend is geworden. Volgens de vrouw beschrijft deze memo exact de situatie omtrent de status van de maatschap zoals zij die steeds heeft aangegeven en de man blijft negeren. De vrouw stelt dat door dit novum de overwegingen van de voorzieningenrechter in (rechtsoverweging 6.3 en 6.4 van) het vonnis van 1 juni 2022 in een ander licht komen te staan, in die zin dat het enkele feit dat partijen en hun zoon niet tot een definitieve/volledige maatschapsovereenkomst zijn gekomen niet betekent dat voor de rechten en plichten van partijen als maat van de maatschap moet worden teruggevallen op de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012, zoals de man sinds 2022 betoogt. In dat verband wijst de vrouw erop dat het niet vereist is dat de maatschapsovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan. De vrouw betwist dat de maatschap eindigt per datum inschrijving van de echtscheiding en dat zij vanaf dat moment geen maat meer is. Volgens de vrouw moeten partijen dooronderhandelen over voortzetting dan wel beëindiging van de maatschap en de voorwaarden waaronder dat moet gebeuren.
6.3.
Dit betoog faalt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In rechtsoverweging 6.3 van het vonnis van 1 juni 2022 is onder meer voorshands geoordeeld dat de ontbindende voorwaarde ex artikel 9 lid 2 van de voorovereenkomst maatschap van 3 april 2020 is vervuld, dat deze overeenkomst daarmee per 3 april 2021 (van rechtswege) is komen te vervallen, dat het gevolg hiervan is dat voor de rechten en plichten van partijen als maat van de maatschap moet worden teruggevallen op de daarvoor geldende maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 die beide partijen destijds voor akkoord hebben ondertekend en dat een en ander betekent dat artikel 12 van de overeenkomst van 19 april 2012 de beëindiging van de maatschap regelt. Voorts is in rechtsoverweging 6.4 van dat vonnis voorshands geoordeeld dat artikel 12 lid 1 sub g van de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 zo moet worden uitgelegd dat partijen daarmee hebben bedoeld dat de maatschap eindigt op het moment van inschrijving van de echtscheiding tussen partijen in de registers van de burgerlijke stand en dat de vrouw tot dat moment (formeel) maat van de maatschap is en blijft met alle daarbij behorende rechten en plichten, waaronder inzage in de administratie van de maatschap.
6.4.
Tegen het vonnis van 1 juni 2022 is geen hoger beroep ingesteld, zodat dit in kracht van gewijsde is gegaan. Anders dan de vrouw kennelijk ingang wil doen vinden, ziet de voorzieningenrechter in de memo van Countus van 19 mei 2021 geen aanleiding om op de voorlopige oordelen in het vonnis van 1 juni 2022 terug te komen. Daarvoor geldt dat de man met de e-mail van de heer [G] , (destijds) klantadviseur MKB Banking Agri van ABNAMRO, van 14 mei 2021 en de e-mailcorrespondentie tussen partijen eind mei 2021 (zie producties 9 t/m 11 van de man) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw (als maat) wel degelijk op de hoogte was van de financieringsaanvraag die de man namens de maatschap op 12 mei 2021 bij de ABNAMRO heeft gedaan. Uit deze
e-mailcorrespondentie blijkt dat de vrouw via haar eigen e-mailadres bij de maatschap ( [e-mailadres 1] ) op 24 mei 2021 het volgende aan de man ( [e-mailadres 2] ) heeft meegedeeld:
“Je had een mail van AbnAmro gemaild.. [H]van Exlan Advies, toevoeging voorzieningenrechter]
gaf jou de opdracht dit voorelkaar te krijgen met de bank. Dus ik zie het alleen als ter info.”
De vrouw heeft dit onvoldoende weersproken. Van “nieuw onafhankelijk bewijs”, zoals de vrouw dat noemt, is daarom niet gebleken. Maar ook als daarvan wel sprake zou zijn geweest, betekent de enkele omstandigheid dat de maatschap met de zoon zonder een volledige maatschapsakte (formeel) is voortgezet tot 31 december 2021 niet dat de maatschapsovereenkomst van 19 april 2012 niet vanaf 3 april 2021 tussen partijen is herleefd. Vast staat immers dat tussen partijen en hun zoon geen definitieve/volledige en ondertekende maatschapsovereenkomst tot stand is gekomen, waardoor de ontbindende voorwaarde is vervuld en dat de (voor)overeenkomst van 3 april 2020 daarmee van rechtswege is komen te vervallen. Met de man is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat dit betekent dat tussen partijen en hun zoon geacht moet worden nimmer een maatschap te hebben bestaan en dat de verbintenissen die de zoon betreffen (zoveel mogelijk) ongedaan moeten worden gemaakt. Zo moeten partijen de werkzaamheden vergoeden die [E] voor de maatschap heeft verricht (waarvoor de financieringsaanvraag in mei 2021 mede was bedoeld). Dat de maatschap waarop de overeenkomst van 19 april 2012 van toepassing is volgens de vrouw per 31 december 2019 is ontbonden om per 1 januari 2020 een nieuwe maatschap met drie personen aan te gaan met als doel bedrijfsoverdracht binnen afzienbare tijd, kan niet uit de “opzet def. maatschapsovk” d.d. 10 juni 2020 (zie productie 5 van de vrouw) worden afgeleid. Dit concept is immers nooit vastgesteld, zodat daaraan geenszins de door de vrouw gewenste waarde kan worden gehecht.
6.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vrouw tot het moment van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand volwaardig maat is van de maatschap en dat zij uit dien hoofde recht heeft op volledige inzage in de boekhouding van de maatschap en toegang tot de maatschapsrekening, zoals ook al in het vonnis van 1 juni 2022 is overwogen. De vrouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij dit recht behoudt totdat in de lopende bodemzaken definitief is beslist. Hieruit volgt dat het sub (1) en sub (2) gevorderde moet worden afgewezen.
6.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij allebei als maat van de maatschap zelfstandig bevoegd zijn om rechtshandelingen te verrichten tot een bedrag van € 5.000,00. Gelet hierop valt niet in te zien welk belang de vrouw bij het sub (3) gevorderde heeft. Deze vordering moet daarom ook worden afgewezen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de vrouw niet heeft gesteld dat de man zonder haar toestemming rechtshandelingen met een hogere waarde dan € 5.000,00 heeft verricht.
6.7.
Ten aanzien van het sub (4) gevorderde stelt de voorzieningenrechter vast dat partijen – met uitzondering van de arbeidsvergoeding voor de man – het met elkaar eens zijn dat de jaarstukken 2022 van de maatschap door de boekhouder, [F] Adviesbureau, worden opgesteld op basis van dezelfde uitgangspunten als die in voorgaande jaren zijn gehanteerd, waaronder het uitgangspunt dat de vrouw 45% en de man 55% van de winst toekomt. De man stelt dat hij in (2021 en) 2022 recht heeft op een hogere arbeidsvergoeding omdat hij in dat jaar alle werkzaamheden in het bedrijf alleen heeft verricht, zodat een (vaste) arbeidsvergoeding van € 10.000,00 per jaar niet (meer) reëel is. De vrouw is het hier niet mee eens. Nu in dit kader nadere bewijslevering nodig is en deze kortgedingprocedure zich daarvoor niet leent, zal het sub (4) gevorderde eveneens worden afgewezen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de vrouw reeds in de bodemzaak met zaaknummer: C/08/282264 ES RK 22-3023 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden) in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren tegen de jaarstukken 2021 van de maatschap te concretiseren. Naar verwachting zullen deze bezwaren ook gelden voor de jaarstukken 2022.
6.8.
De slotsom is dat alle vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen en dat de vrouw dus ongelijk krijgt. Vanwege het gegeven dat de onderhavige kwestie in materiële zin voor een deel samenvalt met het geschil dat aanleiding was voor het vonnis van 1 juni 2022 acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om af te wijken van de hoofdregel dat (gewezen) echtgenoten die tegen elkaar procederen de eigen proceskosten dragen. De vrouw zal daarom in de proceskosten van de man worden veroordeeld. De man vordert primair integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 3.188,50 (exclusief griffierecht en nakosten). Van misbruik van (proces)recht door de vrouw is evenwel onvoldoende gebleken; de lat ligt op dat punt hoog. De subsidiair gevorderde vergoeding van de proceskosten op basis van het liquidatietarief is wel toewijsbaar, in die zin dat de kosten aan de zijde van de man op basis van de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken per 1 februari 2023 tot op heden worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 697,00
Totaal € 1.011,00
6.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7.De beoordeling in reconventie

7.1.
Ten aanzien van het door de man gevorderde overweegt de voorzieningenrechter dat een voorziening die de rechtstoestand tussen partijen vaststelt, naar haar aard niet voorlopig is. De voorziening kan geen verklaring van recht omtrent de rechtsverhouding van partijen inhouden. De vordering van de man moet daarom worden afgewezen.
7.2.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om af te wijken van de hoofdregel dat (gewezen) echtgenoten die tegen elkaar procederen de eigen proceskosten dragen. Dat in kort geding geen verklaring voor recht kan worden gevorderd mag als bekend worden verondersteld. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden op basis van de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken per 1 februari 2023 tot op heden begroot op € 348,50 (tarief € 697,00 x 0,5) aan salaris advocaat.

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen van de vrouw af;
8.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 1.011,00;
8.3.
veroordeelt de vrouw in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de vrouw niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
in reconventie
8.4.
wijst de vorderingen van de man af;
8.5.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 348,50;
in conventie en in reconventie
8.6.
verklaart 8.2, 8.3 en 8.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023. (PS)