ECLI:NL:RBOVE:2023:954

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/08/281524 / HA ZA 22-184
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van gedaagden voor contractuele boete bij ontbinding koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 maart 2023 uitspraak gedaan over de vraag of gedaagden hoofdelijk moeten worden veroordeeld tot betaling van een contractuele boete van 10% van de koopprijs van een woning, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank diende te beoordelen of gedaagden terecht een beroep hadden gedaan op de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst, en of zij voldaan hadden aan hun documentatie- en inspanningsverplichtingen. De rechtbank concludeerde dat gedaagden niet aan deze verplichtingen hadden voldaan, aangezien de afwijzingen van de hypotheekaanvragen niet voldoende waren om aan te tonen dat zij al het redelijke hadden gedaan om de financiering te verkrijgen. De rechtbank wees de vorderingen van eisers integraal toe, waarbij de contractuele boete van € 60.000,- werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding van de koopovereenkomst door eisers terecht was, en dat gedaagden de boete verschuldigd waren op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst. De rechtbank verwierp ook het verzoek van gedaagden om matiging van de boete, omdat er geen sprake was van buitensporigheid in de gegeven omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/281524 / HA ZA 22-184
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen [eisers] ,
advocaat: mr. M.B. Bollen te Almelo ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. D.P. Kant te Almelo .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling op 13 januari 2023, waarbij door partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Aan de orde is of [gedaagden] hoofdelijk moeten worden veroordeeld tot betaling van de contractuele boete van 10% van de koopprijs voor de woning, vermeerderd met rente en kosten. De belangrijkste vraag die de rechtbank hiervoor dient te beantwoorden is of [gedaagden] terecht een beroep hebben gedaan op de ontbindende voorwaarde. Meer specifiek dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of [gedaagden] hebben voldaan aan de op hen rustende documentatieverplichting en inspanningsverplichting. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat zij hieraan niet hebben voldaan, moet de vraag worden beantwoord of [gedaagden] een beroep op matiging van de contractuele boete toekomt.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] niet hebben voldaan aan de op hen rustende documentatieverplichting en inspanningsverplichting. Uit de afwijzingen van ING en Florius kan niet voldoende worden afgeleid dat [gedaagden] het maximaal haalbare hebben gedaan om de financiering rond te krijgen, noch waarom de aanvragen bij de hiervoor genoemde geldverstrekkers zijn afgewezen. De rechtbank ziet, gelet op de omstandigheden van het geval, voorts geen aanleiding de contractuele boete te matigen.
De vorderingen van [eisers] worden aldus integraal toegewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben op 2 december 2021 een koopovereenkomst getekend, waarbij de woning aan [het adres] in [plaats] door [eisers] voor een bedrag van € 600.000,- aan [gedaagden] is verkocht.
3.2.
In de koopovereenkomst is, voor zover van belang, opgenomen:
“Artikel 5 Bankagarantie/waarborgsom
5.1.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op 17 januari 2022 een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van € 60.000,- (……).
Artikel 11 Ingebrekestelling/ontbinding
11.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.11.2. Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van 10 procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal. (…)
(…) Artikel 15 Ontbindende voorwaarden15.1. Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:- op 10 januari 2022 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van de getaxeerde waarde geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen, zulks tegen geen hogere bruto jaarlast dan marktconform, of een rentepercentage niet hoger dan marktconform, bij de volgende hypotheekvorm: hypotheekvorm nader door koper te bepalen tegen de dan geldende rentepercentages. (…)
15.3.
Partijen verplichten zich over en weer al het redelijke mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering en/of Nationale Hypotheek Garantie en/of toezegging(en) en/of andere zaken te verkrijgen. De partij die de ontbinding inroept, dient er zorg voor te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de 1e werkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen.Deze mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden. Indien koper de ontbinding wenst in te roepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van een financiering als bedoeld in artikel 15.1 onder sub a. wordt, tenzij partijen anders overeenkomen, onder ‘goed gedocumenteerd’ verstaan dat één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan verkoper of dienst makelaar dient te worden overgelegd. In aanvulling hierop komen partijen overeen dat koper de/het volgende stuk(ken) dient over te leggen om te voldoen aan het vereiste van ‘goed gedocumenteerd’:in het kader van een mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen op grond van een financieringsvoorbehoud wordt onder ‘goed gedocumenteerd’ in ieder geval verstaan dat de mededeling vergezeld moet gaan van bewijsstukken dat koper bij tenminste twee geldverstrekkende instellingen een offerte heeft gevraagd of heeft laten vragen en dat geen van die aanvragen tot het gewenste resultaat heeft geleid. Indien de mededeling niet goed gedocumenteerd is, behoeft verkoper geen genoegen te nemen met ontbinding. (…)”
3.3.
Na eerder van [eisers] verkregen verlengingen van de termijn waarbinnen de ontbindende voorwaarde zoals opgenomen in artikel 15.1 van de koopovereenkomst nog ingeroepen kon worden, hebben [gedaagden] bij e-mailbericht van 24 januari 2022 opnieuw verzocht om een verlenging daarvan en wel tot 28 januari 2022.
3.4.
Vervolgens hebben [gedaagden] op 27 januari 2022 de makelaar van [eisers] , [A] , verbonden aan ‘ [makelaarskantoor] ’ (hierna: de makelaar) als volgt bericht:
“(…) Ik heb net contact gehad met de Volksbank. We kunnen as maandag tussen 16:00 uur en 17:00 tekenen. Dan ben je op de hoogte. Wil je wel rekening houden met de datum van verlenging ontbindende voorwaarde ?? Zou het prettig vinden dat deze op 1 februari komt te staan 2022. (…)”
3.5.
Partijen hebben naar aanleiding van voorgaand e-mailbericht de termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde verlengd tot (laatstelijk) 1 februari 2022.
3.6.
[gedaagden] hebben de makelaar op 1 februari 2022 per e-mailbericht laten weten:
“(…) We hebben slecht nieuws gekregen van de bank. Ze willen geen hypotheek aan ons verstrekken. De rede is omdat de afwikkeling met ’ [B] . Nog niet is gebeurd. De bank wil het risico niet nemen omdat ze bang zijn dat ik eventueel bestuurlijk aansprakelijk gesteld kan worden. Dus bij deze moeten we helaas de koop ontbinden. (…)”
3.7.
De makelaar heeft daarop, eveneens op 1 februari 2022, per e-mailbericht als volgt gereageerd:
“(…) Wat een ongelofelijk teleurstellend nieuws. In tegenstelling tot hetgeen jullie ons al die tijd voor ogen hebben gehouden, “het ziet er goed uit verder en er kan getekend worden”, blijkt dit niet zo te zijn! [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben meerdere keren akkoord gegeven voor de verlenging van de ontbindende voorwaarden op basis van goed vertrouwen en in de veronderstelling dat het goed zou komen.
Jullie ontbinding op basis van een E-mail, waarin jullie aangeven dat jullie de koop willen ontbinden is juridisch gezien niet voldoende. (…)
(…) Zolang wij niet beschikken over jullie bewijsstukken, dat jullie bij tenminste twee geldverstrekkende instellingen een offerte hebben gevraagd, nemen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geen genoegen met deze ontbinding!
Jullie hebben tot uiterlijk morgen 2 februari 2022 om aan jullie verplichting te voldoen. Deze mededeling dient namelijk schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden. (…)”
3.8.
[gedaagden] hebben op 2 februari 2022 via WhatsApp het volgende bericht aan de makelaar:
(…) Beste [A] , ik heb je mailtje ontvangen. Ik snap de teleurstelling wat betreft de verkopers helemaal. Maar we kunnen dit echt niet doen. Dit kwam voor ons ook als een bom binnen. We willen dit eerst afhandelen. (…)”
Via WhatsApp hebben [gedaagden] de volgende ‘screenshot’ van een e-mailbericht van (ogenschijnlijk) de belastingdienst aan [gedaagde sub 1] meegestuurd:
“(…) Onlangs hebben wij elkaar telefonisch gesproken over het verhoor die wij willen inplannen.
Wij willen van u een verklaring opnemen en u zult gehoord worden als verdachte. U kunt zich laten bijstaan door een raadsman waarbij de kosten voor uw eigen rekening zijn.
U wordt woensdag26 januari 2021verwacht op het FIOD-kantoor (…)
Wij zijn niet voornemens u aan te houden en verwachten dat met een (halve) dag het opnemen van de verklaring afgerond is. (…)”
3.9.
De makelaar heeft daarop op 2 februari 2022 via WhatsApp als volgt gereageerd:
“(…) Beste [gedaagde sub 1] , dit is helaas niet voldoende. Wij hebben van tenminste twee geldvertrekkende instelling een bewijsstuk nodig dat zij jullie geen hypotheek willen verstekken. (…)”
3.10.
[gedaagde sub 1] heeft vervolgens de makelaar op 2 februari 2022 via WhatsApp bericht:
“(…) Ik ga dat regelen maar weet niet of ik dat vandaag voor elkaar krijs. En persoonlijk vindt dit denk ik een heel duidelijk verhaal. Of wil je ons de 10 procent graag laten betalen (…)”
3.11.
Aansluitend op het WhatsApp gesprek hebben [gedaagden] op 2 februari 2022 de volgende twee brieven met afwijzingen van 2 februari 2022 overgelegd:
1) een brief van Florius (zijnde de handelsnaam van ABN AMRO Hypotheken Groep B.V.) aan [C] Financieel Advies in [woonplaats] , hypotheekaanvrager voor [gedaagden] . Daarin staat, voor zover van belang:
“(…) Wij hebben uw aanvraag ontvangen voor een hypotheek voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De aanvraag is voor de woning op [het adres] .
Voordat wij een hypotheek kunnen verstrekken wordt gekeken of de aanvraag voldoet aan diverse voorwaarden. Bij de beoordeling van de aanvraag hebben wij gekeken naar de door u aangeleverde gegevens (en documenten) van uw klanten, waaronder:- de financiële positie van uw klanten- de waarde van de woning- de kosten die uw klanten moeten maken- de betaalbaarheid van de maandlasten- land waar uw klant woonachtig is op het moment van de hypotheekaanvraag- risicobepaling gerelateerd aan witwassen en/of financiering van terrorisme (in lijn met de Wwft)
Tevens is het opvragen van informatie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) en de uitvoering van een klantintegriteitsonderzoek onderdeel van de beoordeling van uw aanvraag.
Wij hebben de aanvraag zorgvuldig beoordeeld. Op dit moment kunnen wij uw klanten helaas geen hypotheek verstrekken. Wij vinden dit op basis van de bovengenoemde informatie, waaronder de registratie bij het BKR, niet verantwoord. (…)”
2) een brief van ING aan de voornoemde hypotheekaanvrager. Daarin staat, voor zover van belang:
“(……)
De hypotheekaanvraag van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen wij niet honoreren.
Onze motivatie is telefonisch met u besproken.
Bijgaand vindt u de brief voor uw cliënt.
(……)”
3.12.
De toenmalig gemachtigde van [eisers] , mr. M. Woning - Van Putten, heeft [gedaagden] op 17 februari 2022 gesommeerd om binnen acht dagen een bankgarantie voor een bedrag van € 60.000,00 te doen stellen en/of de waarborgsom ter hoogte van dit bedrag te storten. [gedaagden] hebben dit nagelaten.
3.13.
[eisers] hebben de koopovereenkomst bij brief van 4 maart 2022 ontbonden en [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de contractuele boete conform artikel 11 van de koopovereenkomst.
3.14.
[gedaagden] zijn niet overgegaan tot betaling van de contractuele boete, waarna zij door [eisers] in rechte zijn betrokken.
3.15.
[gedaagde sub 1] is -naast ene [D] - (middellijk) bestuurder van de besloten vennootschap ’ [B] B.V. Deze besloten vennootschap is op [datum] gefailleerd. Begin mei 2020 heeft de curator [gedaagde sub 1] en [D] wegens het niet voldoen aan de boekhoudplicht aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort. Bij vonnis van [datum] zijn [gedaagde sub 1] en [D] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot ten belope van een bedrag van € 290.000,00, vermeerderd met rente en kosten.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt:
  • om aan [eisers] te betalen de boete van € 60.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
  • om aan [eisers] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.663,75;
  • in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en voor zover voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met nakosten;
4.2.
[eisers] baseren hun vorderingen op de volgende stellingen. [gedaagden] hebben de koopovereenkomst ten onrechte ontbonden. Zij hebben, anders dan [gedaagden] stellen, niet voldaan aan de op hen rustende inspannings- en documentatieverplichting. Nu zij voorts niet hebben voldaan aan de sommatie tot het stellen van de bankgarantie, hebben [eisers] de koopovereenkomst dan ook terecht ontbonden en zijn [gedaagden] op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst de boete van 10% van de koopsom verschuldigd geworden. Omdat van [gedaagden] geen betaling viel te verkrijgen van het openstaande bedrag, zagen [eisers] zich genoodzaakt hun vordering ter incasso uit handen te geven. De kosten daarvoor bedragen € 1.663,75 en komen voor rekening van [gedaagden] Voorts vorderen [eisers] betaling van de wettelijke rente over de contractuele boete, te rekenen vanaf 26 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling.
4.3.
[gedaagden] voeren verweer tegen de vorderingen van [eisers] Zij hebben voldaan aan de voorwaarden voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde. De overgelegde brieven van ING en Florius voldoen aan het begrip “goed gedocumenteerd”, zoals is opgenomen in artikel 15 van de koopovereenkomst. Uit de brief van Florius blijkt genoegzaam dat sprake is van een BKR-registratie. Aangenomen mag daarom worden dat ING op dezelfde grond de hypotheekaanvraag heeft afgewezen. Nu zij de terecht de koopovereenkomst hebben ontbonden, is er geen sprake van een toerekenbare tekortkoming en zijn [gedaagden] de boete niet verschuldigd geworden. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat zij de boete wel verschuldigd zijn geworden, verzoeken [gedaagden] om matiging van de boete.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Vast staat dat [gedaagden] op 1 februari 2022 een beroep op het de ontbindende voorwaarde c.q. het financieringsvoorbehoud hebben gedaan en dat zij op 2 februari 2022 een tweetal afwijzingen van ING en Florius hebben overgelegd. De vraag die voorligt is of [gedaagden] daarmee met recht de ontbindende voorwaarde van artikel 15 van de koopovereenkomst hebben ingeroepen, meer specifiek of zij hebben voldaan aan de op hen rustende documentatie- en inspanningsverplichting.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de ratio van een documentatieverplichting, zoals neergelegd in artikel 15.3 van de koopovereenkomst, is dat de verkoper zich aan de hand van die documentatie een beeld moet kunnen vormen over of de koper terecht een beroep doet op dit financieringsvoorbehoud en over het antwoord op de vraag of dit beroep door de koper niet te lichtvaardig wordt gedaan. Dat door de koper hierbij bewijsstukken moeten worden overgelegd, dient ertoe om de verkoper in de gelegenheid te stellen om op korte termijn te kunnen inschatten of de ontbindende voorwaarde daadwerkelijk in vervulling is gegaan.
5.3.
Daarnaast dienen de voormelde bewijsstukken er eveneens toe om te verifiëren of de koper al het redelijk mogelijke heeft gedaan om de financiering te verkrijgen (de inspanningsverplichting van artikel 15.3 van de koopovereenkomst). Hiermee liggen voornoemde inspanningsverplichting en de documentatieverplichting die op de koper rusten in elkaars verlengde.
5.4.
Of in het onderhavige geval door [gedaagden] aan de op hen rustende inspanningsverplichting en documentatieverplichting is voldaan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het ligt daarbij op de weg van [gedaagden] , die zich immers op de ontbindende voorwaarde beroepen, om aannemelijk te maken dat zij hieraan hebben voldaan.
5.5.
De rechtbank volgt [eisers] in hun gemotiveerde stellingen dat door [gedaagden] niet is voldaan aan de op hen rustende inspanningsverplichting en documentatieverplichting. Volgens [gedaagden] hebben zij met de overlegging van de afwijzingen van Florius en ING daaraan voldaan. Naar zij hebben gesteld moet artikel 15.3 van de koopovereenkomst immers aldus worden uitgelegd dat niet meer dan twee afwijzingen van geldverstrekkende instellingen hoeven te worden overgelegd. Hierin worden zij niet gevolgd door de rechtbank.
Bij de uitleg van een overeenkomst moet niet alleen worden gelet op wat partijen schriftelijk zijn overeengekomen, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Mede in het licht van hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 5.2. en 5.3. is overwogen met betrekking tot de ratio van de documentatieverplichting en de inspanningsverplichting konden [gedaagden] zich niet beperken tot het slechts overleggen van de twee afwijzingen. De afwijzingen van ING en Florius zijn naar het oordeel van de rechtbank, anders dan [gedaagden] stellen, onvoldoende gemotiveerd. Hieruit kan door [eisers] geen oordeel worden gevormd over de vraag of [gedaagden] terecht een beroep hebben gedaan op de ontbindende voorwaarde c.q. het financieringsvoorbehoud en over of dit beroep niet te lichtvaardig is gedaan. Noch kan door [eisers] worden beoordeeld of [gedaagden] hebben voldaan aan hun inspanningsverplichting om al het redelijk mogelijke te doen om de financiering te verkrijgen. Uit de afwijzing van Florius volgt slechts dat deze geldverstrekker van oordeel is dat, na beoordeling van de in die afwijzing genoemde gegevens, de aanvraag, (mede) gelet op de BKR-registratie, onverantwoord is. Dit is onvoldoende. Hoe en wanneer de aanvraag is gedaan en voor welk bedrag, blijkt daar niet uit. Van [gedaagden] had verwacht mogen worden dat zij in elk geval ook de aanvraag van die hypotheek aan [eisers] zouden hebben verstrekt. Ook zou van hen verwacht hebben mogen worden dat zij de gegevens en documenten, die blijkens de afwijzing door [C] Financieel Advies BV aan Florius ter verkrijging van de hypotheek zouden zijn aangeleverd, aan [eisers] zouden hebben vertrekt. Voor de aanvraag bij ING geldt min of meer hetzelfde. Niet te achterhalen is hoe en wanneer deze aanvraag door [gedaagden] is gedaan en voor welk bedrag. Bovendien blijkt uit de afwijzing van ING in het geheel niet waarom de aanvraag is afgewezen. Slechts is bericht dat de hypotheekaanvraag niet kan worden gehonoreerd.
5.6.
Gelet op het vorenstaande, kunnen [gedaagden] zich dan ook niet met succes beroepen op de ontbindende voorwaarde van artikel 15.1 van de koopovereenkomst. Op 17 februari 2022 bestond er dan ook nog een koopovereenkomst tussen partijen, en nu [gedaagden] voorts niet hebben voldaan aan de ingebrekestelling van die datum, hebben [eisers] op 4 maart 2022 de koopovereenkomst dan ook terecht kunnen ontbinden.
5.7.
Maar ook los van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de koopovereenkomst terecht is ontbonden door [eisers] en wel op grond van het volgende.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben [eisers] zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst van 27 januari 2022 van partijen tot nadere verlenging van de termijn waarbinnen een beroep op de ontbindende voorwaarde van 15.1 van de koopovereenkomst moest worden gedaan, vernietigd behoort te worden op grond van dwaling. Naar het oordeel van de rechtbank gaat dat standpunt op. Niet zijn immers betwist de stellingen van [eisers] dat zij, omdat [gedaagden] in hun e-mailbericht van vrijdag 27 januari 2022 hadden bericht dat zij de maandag daarop zouden gaan tekenen bij de Volksbank, akkoord zijn gegaan met de verzochte verlenging van de voormelde termijn tot 1 februari 2022, dat er echter helemaal geen offerteaanvraag bij de Volksbank is gedaan, dat zij dan ook hebben gedwaald hieromtrent en dat zij bij een juiste voorstelling van zaken (dat er dus nog geen offerte aanvraag was gedaan) nooit zouden hebben ingestemd met het verzoek van [gedaagden] om verlening van een nadere termijn. Nu het beroep op vernietiging van de overeenkomst van partijen van 27 januari 2022 slaagt, en ingevolge een eerder, op 24 januari 2022, tussen partijen gemaakte afspraak over termijn verlenging, de termijn van artikel 15.1 van de koopovereenkomst afliep op 28 januari 2022, is het beroep van [gedaagden] van 1 februari 2022 op de ontbindende voorwaarde te laat gedaan. Ook om deze reden was er op 17 februari 2022 dus nog steeds sprake van een tussen partijen bestaande koopovereenkomst, waren [gedaagden] nog gehouden aan de ingebrekestelling van die datum te voldoen en is de koopovereenkomst vervolgens terecht ontbonden door [eisers]
5.8.
Nu [eisers] de koopovereenkomst hebben ontbonden op grond van toerekenbare tekortkoming zijn [gedaagden] op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst de contractuele boete van 10% van de koopsom verschuldigd geworden.
5.9.
[gedaagden] hebben de rechtbank voorts verzocht de eventueel verschuldigde boete te matigen. De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
5.10.
Voor matiging van een boete bestaat slechts aanleiding indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Er moet in dat geval aldus sprake zijn van de situatie dat de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank zal hierbij in aanmerking moeten nemen de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar daarnaast ook de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank doet de situatie dat toepassing van het boetebeding tot een onaanvaardbaar resultaat leidt zich in het onderhavige geval niet voor. Door [eisers] is ter zitting onweersproken gesteld dat de woning nog niet verkocht is en dat zij, als gevolg van de inmiddels dalende huizenprijzen, genoegen zullen moeten nemen met een lagere verkoopprijs voor de woning. [eisers] hebben de huidige verkoopprijs geschat op een bedrag van € 525.000,00, dan wel € 500.000,00. De schade voor [eisers] bestaat alsdan uit € 75.000,00 dan wel € 100.000,00. Afgezet tegen de thans gevorderde contractuele boete van € 60.000,00 leidt dit niet tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat.
5.12.
Ook de overige door [gedaagden] gestelde omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen , kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden.
5.13.
[gedaagden] hebben in dit verband gesteld dat zij de meest denkbare inspanningen hebben gepleegd om een hypothecaire lening aan te gaan, maar dat zij geconfronteerd werden met het feit dat zij bij de BKR waren geregistreerd, hetgeen voor alle banken zeker zal leiden tot een afwijzing. Dit, gevoegd bij de omstandigheid dat [gedaagde sub 1] voor hem onverwacht is geconfronteerd met een onderzoek van de FIOD, waarbij hij als verdachte is aangemerkt, en het feit dat de curator in het faillissement van [B] conservatoir beslag heeft gelegd nadat [gedaagde sub 1] was veroordeeld een voorschot te voldoen van € 290.000,00, heeft er toe geleid dat [gedaagden] in de onmogelijkheid verkeerden een hypothecaire lening aan te gaan.
5.14.
Dat [gedaagden] de meest denkbare inspanningen hebben gepleegd, kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, juist niet worden vastgesteld. Dat enkel de BKR-registratie heeft geleid tot de afwijzingen blijkt niet uit de afwijzingen. En uit niets blijkt dat zo’n registratie voor alle banken zal leiden tot een afwijzing. Zonder nadere toelichting, die echter niet gegeven is, is voorts niet in te zien hoe het kennelijk door de FIOD tegen [gedaagde sub 1] gestarte onderzoek aan de hypotheekverlening in de weg heeft kunnen staan. Verder is de veroordeling tot betaling van een bedrag van € 290.000,00 uiteraard fors. Maar, nog daargelaten dat uit niets blijkt dat deze omstandigheid en het door de curator gelegde conservatoire beslag er toe hebben geleid dat geen hypotheek kon worden verkregen, blijkens het overgelegde faillissementsverslag was de betreffende procedure tegen [gedaagde sub 1] al geruime tijd gestart (namelijk begin mei 2020) vóórdat [gedaagden] de woning waarvoor de hypotheek benodigd was op 2 december 2021 kochten. Kennelijk hebben [gedaagden] de woning gekocht, daarbij het risico dat [gedaagde sub 1] veroordeeld zou worden tot betaling van het boedeltekort kennelijk voor lief nemende. Door die lichtvaardige handelwijze hebben zij zich aldus zelf in de situatie gemanoeuvreerd dat geen hypotheek kon worden verkregen.
5.15.
Tenslotte kan ook de precaire financiële situatie waarin [gedaagden] beweerdelijk zitten (op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [gedaagden] laten weten dat zij bij gebreke van voldoende middelen geen enkel schikkingsbedrag kunnen betalen) het beroep op matiging niet rechtvaardigen. In die situatie is namelijk geen enkel inzicht gegeven, laat staan dat deze met financiële stukken is onderbouwd.
5.16.
[eisers] maken voorts aanspraak op een bedrag van € 1.663,75 aan buitengerechtelijke kosten. De gevorderde vergoeding komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal daarom eveneens worden toegewezen.
5.17.
[gedaagden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eisers] begroot op:
- kosten dagvaarding € 134,44
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 2.366,00(2 punten x tarief van € 1.183,00)
totaal € 3.801,44
5.18.
De (voorwaardelijk) gevorderde veroordeling van [gedaagden] in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook de hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eisers] te betalen de boete van € 60.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eisers] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.663,75;
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, begroot op € 3.801,44, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis;
6.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, indien voldoening van de proceskosten niet binnen de onder 6.3. genoemde termijn plaatsvindt, tot betaling van de nakosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met
ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023. (TD)