ECLI:NL:RBOVE:2023:955

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
10077075 \ CV EXPL 22-1974
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in conventie en toewijzing in reconventie inzake onbetaalde facturen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen A Wegenbouw en EZ Infra B.V. A Wegenbouw had EZ Infra ingeschakeld voor bestratingswerkzaamheden, maar heeft een deel van de facturen onbetaald gelaten, omdat zij stelt schade te hebben geleden door toedoen van EZ Infra. A vorderde in conventie betaling van een bedrag van € 11.409,95, terwijl EZ Infra in reconventie betaling van de onbetaald gelaten facturen vorderde. De kantonrechter heeft de vorderingen van A in conventie afgewezen, omdat A niet voldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden en dat deze schade het gevolg was van de tekortkomingen van EZ Infra. In reconventie heeft de kantonrechter echter geoordeeld dat A de onbetaald gelaten facturen alsnog moet betalen. A is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel conventie als reconventie. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van schadeclaims en de verplichting tot betaling van facturen indien deze niet betwist worden.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10077075 \ CV EXPL 22-1974
Vonnis van 7 maart 2023
in de zaak van
[A] WEGENBOUW,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. F. Kolkman,
tegen
EZ INFRA B.V.,
gevestigd te Daarlerveen en kantoorhoudende te Vroomshoop,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: EZ Infra,
gemachtigde: mr. B.A. Heupers.

1.De beslissing in het kort

1.1.
[A] heeft EZ Infra als onderaannemer ingeschakeld voor het uitvoeren van bestratingswerkzaamheden voor haar opdrachtgever BFL. De facturen die EZ Infra daarvoor heeft gestuurd heeft [A] (deels) onbetaald gelaten, omdat zij stelt dat zij, door toedoen van EZ Infra, schade heeft geleden ter hoogte van € 21.750,-. Dit bedrag heeft zij verrekend met het door haar onbetaald gelaten bedrag, waardoor zij het restant, een bedrag van € 11.409,95, van EZ Infra vordert in deze procedure. EZ Infra vordert in reconventie betaling van de onbetaald gelaten facturen.
1.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [A] in conventie af, nu zij niet voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden en dat, mocht dat wel het geval zijn, dit is ontstaan door toedoen van EZ Infra. Nu de vorderingen in conventie worden afgewezen, komt de kantonrechter in reconventie tot de conclusie dat de onbetaald gelaten facturen alsnog betaald moeten worden. De vorderingen in reconventie worden dus toegewezen. [A] wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten, zowel in conventie als in reconventie.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2022,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 24 januari 2023,
- het bericht van 24 januari 2023 met producties van [A] ,
- de mondelinge behandeling van 3 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [A] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[A] (als aannemer) heeft een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten met BFL Bewehrung- und Fertigteilewerk GmbH (als opdrachtgever) (hierna: BFL). Het ging om de uitvoering van bestratingswerkzaamheden in Laar (Duitsland).
3.2.
[A] heeft vervolgens een overeenkomst van onderaanneming gesloten met EZ Infra op basis waarvan zij aan EZ Infra de opdracht heeft verstrekt tot de uitvoering van bestratingswerkzaamheden.
3.3.
EZ Infra heeft de werkzaamheden uitgevoerd en heeft het werk in maart 2020 opgeleverd. EZ Infra heeft voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden de volgende facturen aan [A] gestuurd:
Factuurdatum Factuurnummer Factuurbedrag
10-12-2019 [nummer] € 5.712,75
19-02-2020 [nummer] € 4.403,25
09-03-2020 [nummer] € 1.300,00
30-03-2020 [nummer] € 3.236,80
----------------------- +
Totaal € 14.652,80
3.4.
[A] heeft een bedrag van € 10.340,05 onbetaald gelaten.
3.5.
Op 10 februari 2022 heeft (de incassogemachtigde van) EZ Infra [A] aangeschreven met het verzoek over te gaan tot betaling van het nog openstaande bedrag van de facturen, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.6.
Bij brief van 23 februari 2023 heeft (de gemachtigde van) [A] op de hiervoor genoemde sommatie gereageerd. In de brief staat onder meer het volgende:
“(…)
Geldende Duitse wet- en regelgeving
In maart 2020 heeft de heer [C] , toezichthouders van BFL (…) aan cliënte medegedeeld dat er medewerkers bij de bouwplaats van Project Laar aanwezig en werkzaam zijn die noch de Nederlandse, noch de Duitse noch de Engelse taal machtig zijn. Voorts heeft de toezichthouder aan cliënte de vraag gesteld of deze medewerkers over de juiste papier beschikken.
De toezichthouder heeft aan cliënte medegedeeld dat BFL het restant van de aanneemsom, te weten een bedrag ad € 21.750, onder zich zal houden totdat zeker is dat u en uw medewerkers over de juiste papieren beschikken en deze papieren in het bezit zijn van BFL.
Naar aanleiding van dit gesprek met de toezichthouder heeft cliënte meerdere malen telefonisch contact met u opgenomen. Ook heeft u hierover schriftelijk contact gehad. Uit deze stukken blijkt dat zij u, over de periode van maart 2020 tot en met augustus 2020, herhaaldelijk verzocht heeft om de juiste papieren bij haar aan te leveren, doch zonder resultaat.(…)
Verzoek aanleveren papieren
Cliënte heeft u reeds ervan op de hoogte gesteld dat zij (conform de Algemene Voorwaarden) haar betalingsverplichtingen jegens u opschort totdat de juiste papieren aan haar zijn overhandigd.
Middels deze brief wordt u voor de laatste keer verzocht – en voor zover nodig wordt u daartoe gesommeerd –binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief,de juiste papieren bij cliënte te leveren, (…)”.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[A] vordert - samengevat - dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. EZ Infra veroordeelt tot betaling van € 12.913,40, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 11.409,95 vanaf 22 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling;
II. EZ Infra veroordeelt zich te onthouden van iedere vorm (direct en/of indirect) van publicatie en/of berichtgeving en/of uiting omtrent [A] op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat EZ Infra nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. EZ Infra veroordeelt in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de nakosten.
4.2.
[A] voert daartoe aan dat EZ Infra wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, na te laten de juiste papieren (om in Duitsland te kunnen werken) aan [A] aan te leveren. Deze tekortkoming kan aan EZ Infra worden toegerekend, aangezien zij op de hoogte is van de geldende Duitse wet- en regelgeving voor tewerkstelling in Duitsland en zij daaraan dient te voldoen. Als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van EZ Infra heeft [A] schade geleden. BFL weigert immers om het restant van de aanneemsom, een bedrag van € 21.750,-, aan [A] te voldoen, zolang niet wordt aangetoond dat EZ Infra over de juiste papieren beschikte. Daarom heeft [A] de betaling van de facturen van EZ Infra opgeschort. Na verrekening van de vordering van [A] op EZ Infra bedraagt de vordering van [A] nog een bedrag van € 11.409,95. Dat bedrag moet EZ Infra terugbetalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten.
Subsidiair meent [A] dat EZ Infra onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] door niet te voldoen aan de geldende Duitse wet- en regelgeving, als gevolg waarvan [A] schade heeft geleden ter hoogte van het door BFL ingehouden bedrag van € 21.750,-.
Tot slot vordert [A] dat EZ Infra wordt veroordeeld zich te onthouden van iedere vorm van negatieve berichtgeving en/of uitlatingen omtrent [A] .
4.3.
EZ Infra voert verweer. EZ Infra concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [A] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
EZ Infra vordert - samengevat - veroordeling van [A] tot betaling van € 10.340,05, vermeerderd met rente en kosten.
4.6.
EZ Infra voert daartoe aan dat [A] ten onrechte een bedrag van € 10.340,05 onbetaald heeft gelaten en dat zij dit bedrag daarom aan EZ Infra moet betalen.
4.7.
[A] voert verweer. [A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van EZ Infra, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van EZ Infra, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren de veroordeling van EZ Infra in de kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Tussen partijen staat vast dat zij een overeenkomst hebben gesloten waarbij is afgesproken dat EZ Infra in opdracht van [A] bestratingswerkzaamheden zal uitvoeren. Tussen partijen staat ook vast dat het werk door EZ Infra is afgerond en opgeleverd en dat zij daarvoor facturen heeft gestuurd. [A] heeft (een deel van) die facturen onbetaald gelaten. EZ Infra vordert in reconventie betaling van deze door [A] onbetaald gelaten facturen ter hoogte van een bedrag van € 10.340,05. [A] heeft de facturen en het door haar onbetaald gelaten bedrag niet betwist, maar zij doet een beroep op verrekening.
5.2.
[A] stelt dat zij haar betalingsverplichting heeft opgeschort, omdat EZ Infra niet over de juiste papieren ten aanzien van de geldende Duitse wet- en regelgeving voor tewerkstelling in Duitsland beschikte en zij weigerde om deze (alsnog) over te leggen. Door de papieren niet over te leggen, is EZ Infra tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst. Partijen zijn immers als voorwaarde overeengekomen dat EZ Infra voldoet aan de Duitse wet- en regelgeving voor tewerkstelling in Duitsland. En subsidiair brengt de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid dat met zich.
[A] stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van EZ Infra. De opdrachtgever van [A] , BFL, weigert namelijk om het restant van de aanneemsom, een bedrag van € 21.750,-, te voldoen, totdat zeker is dat EZ Infra over de juiste papieren beschikt, terwijl vaststaat dat EZ Infra daar nooit over beschikt heeft en deze ook niet meer kan verkrijgen. [A] heeft dit bedrag verrekend met het door haar onbetaald gelaten bedrag van € 10.340,05 en concludeert daarom dat EZ Infra nog een bedrag van € 11.409,95 aan haar dient te voldoen.
5.3.
EZ Infra heeft de vordering van [A] betwist. Zij heeft onder meer gesteld dat [A] geen aantoonbare schade heeft geleden. Zo heeft [A] niet aangetoond dat haar opdrachtgever BFL een boete opgelegd heeft gekregen vanwege het niet voldoen aan de Duitse wet- en regelgeving, heeft [A] niet aangetoond dat zij daadwerkelijk is gekort op haar betaling en heeft zij niet aangetoond dat, voor zover BFL wel een boete opgelegd zou hebben gekregen, dat deze verband houdt met (de in Duitsland tewerkgestelde werknemers van) EZ Infra.
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat [A] , nu zij de inhoud van de door EZ Infra gestuurde facturen niet heeft betwist, in beginsel gehouden is tot betaling van die facturen. [A] heeft echter een beroep gedaan op verrekening. Voor een geslaagd beroep op verrekening is onder meer vereist dat [A] een opeisbare vordering heeft op EZ Infra, zodat de kantonrechter hierna eerst de gegrondheid van die vordering zal beoordelen.
5.5.
[A] stelt dat de door haar geleden schade bestaat uit het door BFL ingehouden bedrag, het restant van de aanneemsom ad € 21.750,-. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar een concept afrekening van 29 april 2019 waarop met pen is geschreven ‘eind termijn 10% bij oplevering en inleveren documenten’ (haar productie 4) en naar een afrekening van 22 juni 2020 (productie 16).
5.6.
De vraag of EZ Infra is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst of dat zij onrechtmatige daad heeft gepleegd door niet over de juiste papieren te beschikken, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door EZ Infra, namelijk onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden en dat die schade het gevolg is van de gestelde tekortkoming van EZ Infra. De door [A] overgelegde concept afrekening van 29 april 2019 is van geen betekenis. Hieruit kan de kantonrechter niet afleiden dat BFL het bedrag van € 21.750,- daadwerkelijk heeft ingehouden en of, als dit wel het geval is geweest, dat dit komt door de beweerde tekortkoming van EZ Infra. Naar EZ Infra gemotiveerd heeft gesteld kan de beweerde inhouding even goed het gevolg zijn van de handelwijze van [A] zelf of een andere partij. Ook de overgelegde afrekening van 22 juni 2020 legt geen gewicht in de schaal. Ook hieruit blijkt niet dat BFL daadwerkelijk € 21.750,00 heeft ingehouden en dat, als daar al sprake van is geweest, dat BFL daartoe is overgegaan, omdat EZ Infra niet met de juiste papieren over de brug komt. Nu [A] overigens geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de beweerde schade en van het beweerde causale verband tussen die schade en hetgeen zij EZ Infra verwijt, heeft [A] niet, althans onvoldoende, aan de op haar rustende stelplicht voldaan. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toegekomen.
5.7.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering sub I in het petitum van de dagvaarding wordt afgewezen.
5.8.
[A] heeft verder nog gevorderd dat EZ Infra wordt veroordeeld zich te onthouden van iedere vorm van negatieve berichtgeving en/of uitlatingen omtrent [A] , op straffe van een dwangsom. Zij voert daartoe aan dat EZ Infra aan meerdere zakelijke relaties van [A] medegedeeld heeft dat [A] een wanbetaler is en haar afspraken niet nakomt.
5.9.
Nu EZ Infra heeft betwist dat zij negatieve uitlatingen over [A] zou hebben gedaan, had het op de weg van [A] gelegen haar stellingen nader te onderbouwen met bijvoorbeeld verklaringen en bewijsstukken. Dat heeft zij op geen enkele wijze gedaan. [A] heeft daarmee niet aan de ingevolge artikel 150 Rv op haar rustende stelplicht voldaan. Deze vordering zal om die reden afgewezen worden.
5.10.
[A] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. In conventie worden de proceskosten aan de zijde van EZ Infra als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
792,00
5.11.
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen, indien en voor zover [A] de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zal hebben voldaan.
in reconventie
5.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, heeft [A] ten onrechte zijn betalingsverplichtingen van de facturen opgeschort en dient zij het bedrag van € 10.340,05 te betalen aan EZ Infra. Vanwege het betalingsverzuim is zij ook de wettelijke handelsrente verschuldigd. De wettelijke handelsrente moet berekend worden vanaf de vervaldata van de verschillende facturen tot aan de dag der algehele voldoening. De kantonrechter zal de wettelijke handelsrente overeenkomstig toewijzen.
5.13.
EZ Infra vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.409,01 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 878,40 bij een bedrag van € 10.340,05 aan hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 878,40 toe.
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
10.340,05
- buitengerechtelijke incassokosten
878,40
+
Totaal
11.218,45
5.15.
[A] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van EZ Infra als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde € 396,00 (2 punten × factor 0,5 × € 396,00)
5.16.
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover [A] de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zal hebben voldaan.
in conventie en in reconventie
5.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [A] af,
6.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van EZ Infra tot dit vonnis vastgesteld op € 792,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [A] om aan EZ Infra te betalen een bedrag van € 11.218,45, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de afzonderlijke onbetaald gebleven factuurbedragen vanaf de vervaldata van de verschillende facturen tot aan de dag der algehele voldoening,
6.5.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van EZ Infra tot dit vonnis vastgesteld op € 396,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
6.8.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023. (ms)