In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen partijen A en B. Partijen A, bestaande uit drie eisers, hebben een huurovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak. De kantonrechter heeft in conventie bepaald dat deze huurovereenkomst zal eindigen per 31 januari 2025. De vordering in reconventie van partij B is afgewezen. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 5 december 2023, waarin partijen zijn uitgenodigd om aanvullende informatie te verstrekken over de voortgang van de herontwikkeling van de onroerende zaak. Partij A heeft documenten overgelegd die de voortgang van de vergunningaanvraag en de herontwikkeling aantonen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat partij A voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de benodigde vergunningen zullen verkrijgen en dat er sprake is van dringend eigen gebruik. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat partij B de onroerende zaak uiterlijk op 31 januari 2025 moet ontruimen. Daarnaast is er een bedrag van € 150.000,00 vastgesteld dat partij A moet betalen aan partij B, mocht later blijken dat de wil om het gehuurde duurzaam in gebruik te nemen niet aanwezig is geweest. De kantonrechter heeft de vordering van partij B in reconventie afgewezen, omdat de reden voor de opzegging niet gelegen was in de afbraak van het gebouw of de verwezenlijking van een bestemmingsplan. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.