ECLI:NL:RBOVE:2024:1160

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
AWB_22_1159
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van bedrijfsverzamelgebouwen in Enschede

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, waaronder de VvE, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van drie bedrijfsverzamelgebouwen in Enschede ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om af te wijken van de verplichting om over minimaal 80% van de gevellijn een gevel in de gevellijn te bouwen. Het college had de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in redelijkheid kunnen gebruiken en het bouwplan deed geen afbreuk aan het bestaande of beoogde stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De rechtbank concludeerde dat het college zich ook in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen strijd was met redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in overweging genomen, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden. De uitspraak benadrukt het belang van de welstandscriteria en de rol van het college bij het beoordelen van de ruimtelijke kwaliteit van bouwplannen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in augustus 2023 en januari 2024, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het college en de derde-partij aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1159

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], [eiser 2]en de
[eiser 3](de VvE), allen uit [woonplaats], eisers (gemachtigde: mr. B. Oudenaarden),
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. E.S. Fikkert).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde] B.V.uit [vestigingsplaats] ([derde]) (gemachtigde: mr. B.F. Peters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van drie bedrijfsverzamelgebouwen op het perceel [adres] (het perceel).
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met een besluit van 9 november 2021 verleend aan [derde]. In een besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het besluit van 9 november 2021 deels gegrond verklaard, maar de omgevingsvergunning desondanks in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] waren daarbij aanwezig, mede namens de VvE. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigde. Namens het college waren [naam 1], [naam 2], stadsbouwmeester [naam 3] en de gemachtigde van het college aanwezig. Namens [derde] waren [naam 4] en de gemachtigde van [derde] aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend, omdat de rechter die de zaak in eerste instantie behandelde niet langer werkzaam is bij de rechtbank en de zaak daarom verder zal worden behandeld door een andere rechter. De rechtbank heeft partijen daarbij geïnformeerd over haar voornemen om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Daarop hebben eisers aangegeven dat zij opnieuw op zitting gehoord wilden worden. Vervolgens heeft het college een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak hervat op de zitting van 25 januari 2024. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] waren aanwezig, mede namens de VvE. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigde. Namens het college waren de gemachtigde van het college en [naam 5] aanwezig. Namens [derde] waren [naam 6] en [naam 7] aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek opnieuw gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. De rechtbank beoordeelt of de omgevingsvergunning voor de bedrijfsverzamelgebouwen in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven. Het college was bevoegd om gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en heeft deze bevoegdheid in redelijkheid kunnen gebruiken. Daarnaast heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak, voor zover deze niet is opgenomen in de uitspraak zelf.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Feiten en omstandigheden
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1.
Op 13 juli 2021 heeft [derde] een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van drie bedrijfsverzamelgebouwen op het perceel. Het perceel is langwerpig en grenst aan de lange zijden aan [locatie 1] (westen) en [locatie 2] (oosten). Aan de korte zuidzijde grenst het perceel aan het perceel van eisers. De gebouwen A en B worden even groot en komen parallel naast elkaar tussen [locatie 1] en [locatie 2] te liggen. Tussen deze twee gebouwen is op de rooilijn langs [locatie 1] een vrijstaande toegangspoort voorzien. Gebouw C zal veel kleiner zijn en komt aan [locatie 2] te staan. In de gebouwen A, B en C zijn opslagunits voorzien. De inritten van het terrein zijn voorzien aan de kant van [locatie 2] en de uitritten aan de kant van [locatie 1].
5.2.
Eisers zijn eigenaar van het perceel [locatie 1] 11 en het op dit perceel staande kantoorpand. Zij verhuren dit pand aan verschillende gebruikers. Het perceel van eisers grenst direct aan de zuidzijde van het perceel waarop de bedrijfsverzamelgebouwen gebouwd zullen worden.
5.3.
Op grond van het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan “[locatie 1] – [locatie 2]” (het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemming “Bedrijf”. Op grond van artikel 3, lid 3.1, van de planvoorschriften zijn de voor “Bedrijf” aangewezen gronden onder meer bestemd voor bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van enkele typen bedrijven, en bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeer-, groen- en (openbare) nutsvoorzieningen. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat de voorziene toegangspoort hoger wordt dan is toegestaan op grond van artikel 3, lid 3.2.4, aanhef en onder c, van de planregels en omdat in strijd met artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder b, van de planregels niet over minimaal 80% van de lengte van de gevellijn aan de westzijde van het perceel (langs [locatie 1]) een gevel wordt gebouwd in die gevellijn.
5.4.
Bij besluit van 9 november 2021 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning heeft betrekking op de activiteiten het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. De vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ziet alleen op de overschrijding van de bouwhoogte.
5.5.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers tegen het besluit van 9 november 2021 deels gegrond verklaard. Het college is gebleven bij de verleende omgevingsvergunning, maar heeft naar aanleiding van het bezwaar van eisers in het bestreden besluit ook omgevingsvergunning verleend voor de afwijking van het bestemmingsplan voor wat betreft het bouwen in de gevellijn.
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan omdat op de erfgrens wordt gebouwd?
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat gebouw C op de zuidelijke erfgrens wordt gebouwd en onvoldoende zeker is dat dit geen gevaar oplevert uit het oogpunt van rampenbestrijding. Eisers zijn van mening dat een advies van de brandweer onvoldoende is om die conclusie te kunnen trekken. Zij zijn van mening dat in ieder geval ook had moeten worden nagegaan of de ambulancedienst geen bezwaren heeft tegen het bouwen op de erfgrens.
6.1.
Het college is van mening dat het bouwen op de erfgrens niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de brandweer in haar advies heeft aangegeven dat het bouwplan geen bezwaren oplevert voor brand- of rampenbestrijding. Gelet op de beoordeling door de brandweer zijn volgens het college ook geen belemmeringen voor de ambulancedienst te verwachten. Verder wijst het college erop dat bij de opzet van het bestemmingsplan al rekening is gehouden met de toegang van de hulpdiensten tot de percelen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat gebouw C op de erfgrens wordt gebouwd niet leidt tot strijd met het bestemmingsplan. Zij zal dit hierna uitleggen.
6.2.1.
Op grond van artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder b, van de planregels van het bestemmingsplan mag geen bebouwing worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
6.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheid dat gebouw C op de zuidelijke erfgrens wordt gebouwd uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich daarbij kunnen baseren op het advies van de brandweer, inhoudende dat in deze situatie geen bezwaren zijn ten aanzien van brand- of rampenbestrijding. Uit het advies blijkt dat de brandweer hierbij rekening heeft gehouden met de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid van gebouw C en het naastliggende pand van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank was het niet nodig om daarnaast ook nog na te gaan of de ambulancedienst bezwaren had tegen het bouwen op de erfgrens. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het college dat gebouw C en het pand van eisers ook bereikbaar zijn voor ambulances. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Was het college bevoegd af te wijken van de verplichting om over minimaal 80% van de gevellijn een gevel in de gevellijn te bouwen en kon het in redelijkheid gebruik maken van deze bevoegdheid?
7. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat het college niet bevoegd was om af te wijken van de verplichting om over minimaal 80% van de gevellijn een gevel in de gevellijn aan de westzijde van het perceel (langs [locatie 1]) te bouwen. Zij zijn van mening dat door de forse afwijking van deze planregel afbreuk wordt gedaan aan het beoogde stedenbouwkundig beeld en de beoogde ruimtelijke kwaliteit. Eisers voeren aan dat uit de toelichting van het bestemmingsplan, het raadsbesluit en het welstandsbeleid duidelijk blijkt welk stedenbouwkundig beeld is beoogd, te weten een oriëntatie van de gebouwen met representatieve gevels op [locatie 1], met aan de achterzijde (aan [locatie 2]) het parkeren en de ontsluiting. Het bouwplan voldoet hier volgens eisers niet aan, omdat de bebouwing zich niet richt op [locatie 1] en het perceel zowel wordt ontsloten aan de zijde van [locatie 1] als aan de zijde van [locatie 2]. Volgens eisers draagt de poort niet bij aan de stedenbouwkundige eenheid, omdat deze doorzichtig is, bestaat uit blokken en qua materiaalkeuze, aanzicht en hoogte niet aansluit bij de bedrijfsverzamelgebouwen. Bovendien is ook als de poort wordt meegenomen, sprake van een forse afwijking. Eisers zijn van mening dat het college het stedenbouwkundige advies niet had mogen overnemen en het welstandsadvies niet had mogen betrekken bij de ruimtelijke afweging. Eisers verwijzen ter onderbouwing van dit standpunt naar een advies van Buro SRO Oost BV van 27 juli 2022 (het advies van SRO) en een brief van het college van 21 december 2017.
Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze afwijkingsbevoegdheid. Volgens eisers heeft het college ten onrechte geen betekenis toegekend aan de al langer bestaande beleidsmatige – en inmiddels ook planologisch verankerde – ambitie om geen nieuwe bedrijfsverzamelgebouwen met kleinschalige (opslag)units te vergunnen. Zij voeren aan dat de gemeenteraad van Enschede (de raad) op 11 juli 2022 het voorbereidingsbesluit “kleinschalige units, opslag- en garageboxen” heeft vastgesteld. Hoewel dit besluit strikt genomen niet van toepassing is op de aanvraag van [derde], geeft het volgens eisers wel inzicht in de planologische visie van de raad. Deze visie moet volgens eisers een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of het college al dan niet kan meewerken aan een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan. Eisers stellen dat uit de toelichting van het voorbereidingsbesluit volgt dat de raad en het college een halt willen toeroepen aan (het vergunnen van) bedrijfsverzamelgebouwen met kleinschalige units, omdat deze een risico vormen voor de kwaliteit en uitstraling van bedrijfslocaties.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bevoegd was om af te wijken van deze verplichting en dat het in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Volgens het college wordt geen afbreuk gedaan aan het bestaande of beoogde stedenbouwkundig beeld noch aan de bestaande of beoogde ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het college is van mening dat het geheel door duidelijke vormgeving van de gevels en gevelopeningen een duidelijke eenheid uitstraalt, waarbij de poort een substantieel verbindend element tussen de volumes van de gebouwen is. Het college wijst erop dat de stadsbouwmeester een positief advies heeft gegeven. Hieraan komt volgens het college betekenis toe in het kader van de ruimtelijke kwaliteit. Verder verwijst het college naar het standpunt van de stedenbouwkundige van de gemeente dat de afwijking van het bestemmingsplan acceptabel is, omdat het ontwerp voorziet in een representatieve gevel aan de zijde van [locatie 1]. De stedenbouwkundige opzet verandert, maar het ontwerp volgt de aanwezige bebouwing die haaks op [locatie 2] is geprojecteerd. Daardoor past de opzet in de omgeving en vormt het geen vervreemdend beeld. Door de volumes te draaien ontstaat niet alleen aan [locatie 1] een representatieve zijde, maar ook aan [locatie 2]. Hierdoor wordt deze zijde meer geactiveerd en versterkt het ontwerp juist de ruimtelijke kwaliteit van het gehele bedrijventerrein. Volgens de stedenbouwkundige is de oriëntatie van het ontwerp voornamelijk gericht op [locatie 1], wat naar voren komt in het ontwerp door de gevelopeningen en de poort tussen de gebouwen A en B. Die poort zorgt voor een verbinding tussen de gebouwen, is de entree naar het binnengebied en zorgt voor een duidelijke hiërarchie tussen de zijde aan [locatie 1] en de zijde aan [locatie 2]. Verder stelt het college zich op het standpunt dat het bouwplan het woon- en leefklimaat, het straat– en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet in onevenredige mate aantast.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college bevoegd was om af te wijken van de verplichting om over minimaal 80% van de gevellijn een gevel in de gevellijn te bouwen. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college in dit geval in redelijkheid gebruik maken van deze bevoegdheid. Zij zal dit hierna toelichten.
7.2.1.
Op grond van artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder b, van de planregels geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat ter plaatse van de figuur “gevellijn” per bouwperceel over minimaal 80% van de lengte van deze gevellijn een gevel in deze gevellijn gebouwd moet worden. Op grond van artikel 1, lid 1.24, van de planregels wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
7.2.2.
Het college stelt dat de westelijke gevellijn van het bouwperceel 72,01 meter lang is. Eisers voeren aan dat de lengte van deze gevel volgens de tekeningen bij de aanvraag ongeveer 80 meter is. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de lengte van 72,01 meter is gemeten aan de hand van de plankaarten en de gemeentelijke systemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de bij de aanvraag gevoegde kaarten niet bepalend zijn voor de lengte van de gevellijn. Uit de aanvraag blijkt dat bouwplan voorziet in het bouwen van een gevel over 36 meter van deze gevellijn. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Op grond van artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder b, van de planregels had dit minimaal (80% x 72,01 meter =) 57,6 meter moeten zijn. Hieruit volgt dat het bouwplan in strijd is met dit voorschrift.
7.2.3.
Om toch medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan heeft het college gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo, gelezen in combinatie met artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder a, van de planregels. Op grond van deze laatste bepaling kan het college bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, onder b, van de planregels voor het verplicht bouwen van de gevel in de gevellijn, onder de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande en/of beoogde stedenbouwkundig beeld en aan de bestaande en/of beoogde ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
7.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich, gelet op de in 7.1. weergegeven motivering, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door het bouwplan geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande of beoogde stedenbouwkundig beeld en de bestaande of beoogde ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het advies van SRO en de door eisers genoemde brief van het college van 21 december 2017 geven de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Op de representativiteit van de gevels zal de rechtbank nader ingaan bij de bespreking van de volgende beroepsgrond. Verder is de rechtbank het met het college eens dat het voorbereidingsbesluit in deze zaak geen rol speelt, omdat dit pas een jaar na het indienen van de aanvraag is vastgesteld. Ten tijde van de aanvraag was de ambitie om geen kleinschalige opslagruimtes te vergunnen nog niet aan de orde. Uit de omstandigheid dat de raad kleine opslagruimtes inmiddels niet meer wenselijk vindt, kan niet worden afgeleid dat het bouwplan afbreuk doet aan het bestaande of beoogde stedenbouwkundig beeld en de bestaande of beoogde ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, noch dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand?
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Daartoe voeren zij in de eerste plaats aan dat de zijgevels van de gebouwen B en C zijn gekeerd richting hun aan [locatie 1] gevestigde kantoorpand. Volgens eisers is dit in strijd met het uitgangspunt uit de welstandsparagraaf dat het gebouw een representatieve gevel moet hebben aan [locatie 1], de hoek Eeftinksweg / [locatie 1] en de zijgevel gekeerd richting het bestaande kantoorpand [locatie 1] 11. Eisers zijn van mening dat hier in het advies van de Stadsbouwmeester van 18 januari 2022 ten onrechte geen acht op is geslagen. Volgens hen geeft dit advies ook geen blijk van een daadwerkelijke beoordeling van de representativiteit van de gevels aan de zijde van [locatie 1]. Eisers zijn van mening dat uit de welstandparagraaf volgt dat de gevels aan de zijde van [locatie 1] zich zouden moeten onderscheiden van de andere gevels en dat het gebouw met de voorgevel moet zijn georiënteerd op [locatie 1]. Volgens hen is daarvan geen sprake, aangezien in de zuidgevel van gebouw B en de westgevel van gebouw C met name grote niet-representatieve roldeuren zijn voorzien, terwijl de – eveneens richting het pand van eisers gekeerde – zuidgevel van gebouw C zelfs bestaat uit een blinde muur. Eisers verwijzen ter onderbouwing van dit standpunt opnieuw naar het advies van SRO en de brief van het college van 21 december 2017. Daarnaast voeren zij aan dat het bouwplan in strijd is met het uitgangspunt uit de welstandsparagraaf dat de hoofdontsluiting moet plaatsvinden aan [locatie 2]. Daarvan is volgens eisers geen sprake, aangezien het terrein vanaf beide zijden is ontsloten door middel van gelijkwaardige inritten. Door de omstandigheid dat de poort aan de zijde van [locatie 1] in de stukken wordt aangeduid als “toegangspoort” wordt benadrukt dat de hoofdontsluiting is voorzien aan de zijde van [locatie 1]. Ten slotte voeren eisers aan dat het parkeren in strijd met het welstandskader niet plaatsvindt aan de zijde van [locatie 2], maar zowel aan [locatie 1] als aan [locatie 2].
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Hij heeft daarbij gewezen op het welstandsadvies van de Stadsbouwmeester van 18 januari 2022 (het welstandsadvies) en de aanvullende reactie van de Stadsbouwmeester van 16 juni 2023 (de aanvullende reactie).
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Zij zal dit hierna uitleggen.
8.2.1.
Het gebied [locatie 1], waarin het perceel ligt, heeft in de jaren ’90 de bestemming “kantoren” gekregen. In het bestemmingsplan is de bestemming van het perceel gewijzigd in de bestemming “bedrijven”. In de “Welstandsparagraaf 17 Bedrijventerreinen: [locatie 1] – [locatie 2]” (de welstandsparagraaf) staat dat het noodzakelijk is om de beeldkwaliteit af te stemmen op de nieuwe bestemming en dat de identiteit van de nieuwe bebouwing het beste aansluit bij de welstandscategorie “Bedrijventerreinen”. Om bij de nieuwbouw samenhang te bereiken zijn de criteria uit deze welstandscategorie aangescherpt en zijn specifieke richtlijnen geformuleerd. Deze zijn opgenomen in de welstandsparagraaf. Een bouwplan moet zich voegen naar de daarin genoemde kenmerken en identiteit.
8.2.2.
In de welstandsparagraaf staat dat voor de locatie geldt dat aan de zijde van [locatie 1] zich de representatieve gevels bevinden, via doorkijken zichtbaar vanaf de Zuiderval. Het parkeren vindt plaats op het maaiveld aan de zijde van [locatie 2]. Ook vindt hier laden en lossen plaats. Verder zijn in de welstandsparagraaf – in aanvulling op de welstandsnota – de volgende specifieke criteria opgenomen:
- Het gebouw heeft een representatieve gevel aan [locatie 1] en de hoek Eeftinksweg / [locatie 1].
- Hoofdontsluiting vindt plaats vanaf [locatie 2].
- Blinde gevels op maaiveldhoogte aan publieke zijden moeten zoveel mogelijk worden vermeden.
- Parkeervoorzieningen mogen geen barrière vormen in de relatie tussen bedrijf en straat en moeten netjes worden vormgegeven.
- Opslagruimten, laad- en losvoorzieningen, afval- en materiaalopslag, technische installaties en andere utilitaire voorzieningen mogen geen negatieve uitstraling hebben op het terrein, moeten inpandig of uit het zicht worden opgelost en moeten aan openbare zijden verzorgd worden vormgegeven.
8.2.3.
De raad heeft op 5 februari 2018 een wijziging van deze welstandsparagraaf vastgesteld, inhoudende dat de zijgevel van het gebouw die is gekeerd richting het bestaande kantoorpand [locatie 1] 11 ook representatief moet zijn. Deze wijziging is bedoeld om de beoordeling ten aanzien van de vormgeving van deze zijgevel meer kracht bij te zetten en om eisers (als eigenaren van dat kantoorpand) meer zekerheid te geven. Daarbij is aangegeven dat er puur bezien vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen harde noodzaak is voor deze toevoeging, omdat geen sprake is van een gevel aan de openbare weg, maar dat er wel zicht is op deze gevel vanuit het kantoorpand en vanaf [locatie 1]. Deze wijziging is, ondanks de vaststelling daarvan door de raad, niet toegevoegd aan de welstandsparagraaf. De rechtbank gaat ervan uit dat deze toevoeging deel uitmaakt van het welstandsbeleid, omdat dit kennelijk de bedoeling was van de raad.
8.2.4.
In het welstandsadvies van 18 januari 2022 heeft de Stadsbouwmeester geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De Stadsbouwmeester heeft opgemerkt dat de twee grotere bedrijfsgebouwen adequaat zijn ontworpen, waarbij de gevels aan alle zijden zijn voorzien van een passende genuanceerde gevelindeling met een duidelijk hoofdritme, met daarbij een passend onderverdelingsritme in verticale accentstroken. Dit gevelontwerp is ook toegepast bij het kleine bedrijfsgebouw. De in dit ritme geordende gevelopeningen (deuren, daglichtkozijnen en hefdeuren) dragen bij aan een representatief beeld van de drie gebouwen. Het feit dat er ook verschillende diepteliggingen van de gevelonderdelen en duurzame en genuanceerde vormgeving is toegepast, draagt hieraan bij. Het geheel straalt een duidelijke eenheid uit, door deze duidelijke vormgeving van de gevels en haar gevelopeningen. De toegepaste gevel-materialen zijn duurzaam door hun kleurstelling en manier van aanbrengen. Het parkeren is adequaat tussen de gebouwen opgelost en vormt geen barrière in de relatie tussen gebouw en straat. De vrijstaande toegangspoort aan [locatie 1] past bij de vormgeving en materialisatie van de overige bebouwing en representeert het gebouwencomplex.
8.2.5.
In de aanvullende reactie heeft de Stadsbouwmeester aangegeven dat eisers er ten onrechte vanuit gaan dat een representatieve gevel onderscheidend moet zijn van de rest van de gevels. Volgens de Stadsbouwmeester zijn de gevels representatief, omdat ze geschikt zijn om het geheel te vertegenwoordigen en een goede indruk geven van het geheel. In reactie op het advies van SRO heeft de Stadsbouwmeester aangegeven dat het ontwerp ten aanzien van architectuur, bouwkundige detaillering en materialisatie voldoet aan de omschreven criteria en dat wat SRO aanvoert ten aanzien van uitstraling en representatie niet als welstandscriterium is opgenomen in de welstandsparagraaf.
8.2.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, al dan niet onder verwijzing naar een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie. [1]
8.2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het college mocht afgaan op het welstandsadvies en de aanvullende reactie van de Stadsbouwmeester. Eisers hebben met hun eigen motivering, met de verwijzing naar de brief van het college van 21 december 2017 en met het rapport van SRO geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen van de Stadsbouwmeester, de begrijpelijkheid van de in die adviezen gevolgde redeneringen of het aansluiten van de conclusies op die redeneringen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op basis van de adviezen van de Stadsbouwmeester op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
8.2.8.
De rechtbank is het met het college en de Stadsbouwmeester eens dat eisers ten onrechte menen dat de welstandsparagraaf eist dat de (voor)gevel aan de zijde van [locatie 1] zich moet onderscheiden van de andere gevels. De rechtbank kan zich vinden in de toelichting van het college dat met representatief wordt bedoeld dat de gevels aan de straatzijde voldoende uiterlijke kwaliteit moeten hebben om een gewenste uitstraling te verkrijgen, bijvoorbeeld door gevelopeningen, detaillering en materialisatie, dat deze gevels moeten passen bij de functionaliteit en dat ook de zijgevels die kwaliteit mogen hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid – in navolging van de adviezen van de Stadsbouwmeester – op het standpunt kunnen stellen dat niet alleen de gevel aan de zijde van [locatie 1], maar ook de gevels aan de andere zijden representatief zijn. Het college heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat de gevels zijn voorzien van gevelopeningen in de vorm van roldeuren, loopdeuren en daglichttoetreding en dat sprake is van een passende en herhalende kadering door kleur- en materiaalgebruik met bijbehorende detaillering. Dat de gevels zijn voorzien van roldeuren, maakt niet dat ze niet representatief zijn. Het college en de Stadsbouwmeester hebben terecht van belang geacht dat het hier gaat om een perceel met een bedrijfsbestemming, waarbij andere eisen worden gesteld aan de representativiteit dan bij een kantoor- of een woonbestemming. Het college heeft er terecht op gewezen dat in de welstandscriteria niet is bepaald dat gebruik moet worden gemaakt van hoogwaardige materialen, zoals baksteen, glas of natuurlijke materialen.
8.2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de omstandigheid dat de blinde zuidgevel van gebouw C niet representatief is, geen aanleiding voor de conclusie dat niet wordt voldaan aan de welstandseis dat de zijgevel van het gebouw die is gekeerd richting het kantoorpand van eisers ook representatief moet zijn. Daarbij is van belang dat de zuidgevel van gebouw C kort is en slechts een klein deel vormt van de totale, zuidelijke gevel van het gebouwencomplex. Ook is daarbij van belang dat het zicht vanuit het kantoorpand en vanaf de openbare weg ([locatie 1]) vooral is gericht op de zuidgevel van gebouw B en de westgevel van gebouw C.
8.2.10.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de Stadsbouwmeester en het college op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd waarom het bouwplan niet in strijd is met (het idee achter) de welstandseisen dat de hoofdontsluiting is gesitueerd aan de zijde van [locatie 2] en dat daar ook wordt geparkeerd. Daarbij is van belang dat de parkeervoorzieningen geen barrière vormen in de relatie tussen de gebouwen en [locatie 1]. Het verkeer rijdt het terrein op vanaf [locatie 2] en verlaat het terrein naar [locatie 1]. Er wordt niet geparkeerd tussen [locatie 1] en de gebouwen. Daardoor is geen sprake van verrommeling door parkeren en laden en lossen aan de zijde van [locatie 1]. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat het college erop heeft gewezen dat verrommeling ook wordt tegengegaan doordat voorzieningen voor afval inpandig moeten worden opgelost en aan de buitenzijde van de gebouwen geen opslagruimte, laad- en losvoorzieningen en technische installaties zijn toegestaan
.
8.2.11.
Gelet op het voorgaande slaagt ook deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […],
[…].

artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…];
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […],tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft […], zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].

artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[…].

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 4.1. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2088.