Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
3.
[gedaagde 3],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de brief van 20 september 2023 met de mededeling dat een mondelinge behandeling is bepaald
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
“op het moment dat zij haar bedrijfspand verkoopt en in eigendom overdraagt, doch uiterlijk op 30 juni 2022”.[eiser] voert in dat verband aan dat [naam] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zowel bestuurder van [gedaagde 1] als van [gedaagde 2] was en dat zij uit de verklaringen en gedragingen van [naam] heeft kunnen en mogen afleiden dat hij de eigenaar van het bedrijfspand (het pand aan de [adres 3]), te weten [gedaagde 2], heeft willen binden aan de vaststellingsovereenkomst.
‘bedrijfspand’werd gedoeld op een onroerende zaak van [gedaagde 2] of dat er een verplichting tot verkoop van dat pand bestond. Ter zitting is van de zijde van [eiser] verklaard dat bij de gesprekken over de overeenkomst ook niet is geëxpliciteerd om welk pand het zou gaan. [gedaagden] hebben verder onweersproken gesteld dat artikel 2.5 het tijdstip regelt waarop [gedaagde 1] het restant van het krediet moest afbetalen en niet inhoudt dat de opbrengst van ‘haar bedrijfspand’ moest worden aangewend voor aflossing.