ECLI:NL:RBOVE:2024:1176

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
ak_23_829
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een recreatiewoning en aanleggen van natuurpoel, houtwal en pad

In deze uitspraak van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een recreatiewoning en het aanleggen van een natuurpoel, houtwal en pad beoordeeld. De rechtbank heeft op 12 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs en het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe door [naam 2] en [naam 3]. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers gegrond is, omdat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Er is niet toegelicht waarom het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand en aan welke criteria van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit dit is getoetst. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand op basis van een nader stuk dat door het college is ingediend, waarin wordt uitgelegd waarom er geen strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank concludeert dat de eisers, die zich zorgen maken over de gevolgen van het project voor hun woon- en leefomgeving, ontvankelijk zijn in hun beroep. De rechtbank oordeelt verder dat er geen strijd is met de Omgevingsverordening Overijssel en dat de bescherming van natuurwaarden geen belang is van eisers, aangezien het dichtstbijzijnde Natura-2000-gebied op meer dan 4 kilometer afstand ligt. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/829
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eisers 1] B.V., uit [vestigingsplaats 1], e.a, eisers

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe

(gemachtigde: [naam 2] en [naam 3]).

Als derde partij neemt deel: [derde], uit [vestigingsplaats 2]

(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een recreatiewoning en het aanleggen van een natuurpoel, een houtwal en een pad op het perceel [adres 1] bij het besluit van 17 januari 2023.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [eiser 1], bijgestaan door mr. T.D. Rijs, namens het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe (hierna: het college) [naam 2] en [naam 3] en namens de derde partij [naam 4], bijgestaan door mr. E.C.M. Thoonen.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordeling ontvankelijkheid
2. De rechtbank zal, voorafgaand aan de beoordeling van het bestreden besluit, eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingesteld namens een groep van 23 eisers.
De rechtbank zal eerst beoordelen of het beroep voor wat betreft alle eisers namens wie beroep is ingesteld ontvankelijk is.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat – voor zover hier van belang – alleen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende. Onder een belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van gevolgen van enige betekenis. Als de gevolgen van een activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van een betrokkene zo gering zijn dat moet worden aangenomen dat een persoonlijk belang ontbreekt, is geen sprake van gevolgen van enige betekenis. In dat geval kan de betrokkene niet als belanghebbende worden aangemerkt.
3.3.
Eisers [eiser 1] en [eiser 2] (hierna samen: de eisers [eisers 2]) wonen aan de [adres 2]. Op dit adres zijn de vennootschappen [eisers 1] B.V. en Summercamp Heino B.V. gevestigd. Het beroep is mede namens deze vennootschappen ingesteld.
Het perceel [adres 2] bevindt zich op ongeveer 200 meter afstand van de locatie van de te realiseren recreatiewoning. De locaties van de aan te leggen houtwal en van het pad bevinden zich deels dichter bij het perceel [adres 2]. De uiterste punt van het perceel van de eisers [eisers 2] en een punt van het perceel waarop het project wordt gerealiseerd zijn enkel door een weg (kruispunt) van elkaar gescheiden. De rechtbank is gelet op deze afstand en op de (landelijke) kenmerken van het gebied waar het project wordt uitgevoerd van oordeel dat sprake is van gevolgen van enige betekenis voor de eisers [eisers 2]. Dat de houtwal en het daarnaast gelegen pad bezien vanuit de woning van de eisers [eisers 2] aan het oog worden onttrokken door een bosperceel is onvoldoende om hieraan af te doen.
Ook voor wat betreft de vennootschappen [eisers 1] B.V. en Summercamp Heino B.V. is sprake van gevolgen van enige betekenis. In dit verband is van belang dat deze vennootschappen zich bezighouden met het organiseren van kinderactiviteiten en zomerkampen waarbij kinderen onder meer kennismaken met de natuur in de directe omgeving van het perceel [adres 2]. Nu de directe omgeving wijzigt door de uitvoering van het project waarop dit besluit betrekking heeft, is ook voor deze beide vennootschappen sprake van gevolgen van enige betekenis. Het beroep, voor zover ingesteld namens de eisers [eisers 2] en namens de vennootschappen [eisers 1] B.V. en Summercamp Heino B.V., is dan ook ontvankelijk.
3.4.
De overige eisers namens wie beroep is ingesteld wonen op een afstand van ongeveer 500 meter tot ruim 18 kilometer van de locatie van het project. Een dergelijke afstand tot het project is in beginsel te ver om aan te kunnen nemen dat sprake is van gevolgen van enige betekenis. Niet gebleken is dat voor deze eisers dan wel voor een deel van hen om andere redenen wel sprake is van gevolgen van enige betekenis. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbenden worden aangemerkt. Het beroep, voor zover namens hen ingesteld, is dan ook niet-ontvankelijk.
Algemeen
4. De rechtbank beoordeelt vervolgens de rechtmatigheid van het besluit waarbij aan de derde partij een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van een recreatiewoning en het aanleggen van een natuurpoel, een houtwal en een pad. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
6.1.
De derde partij is eigenaar van het landgoed [locatie 1]. Het terrein van dit landgoed grenst aan het landgoed [locatie 2]. De derde partij is eigenaar van een groot deel van de gronden in dit gebied, waaronder gronden in de directe nabijheid van landhuis [locatie 2].
6.2.
De derde partij wil op een tot het landgoed behorend terrein, dat thans in gebruik is als akkerland, een recreatiewoning bouwen. Zij wil deze recreatiewoning landschappelijk inpassen en wil een nieuwe houtwal en een poel aanleggen. De recreatiewoning zal vanaf de weg ‘t Nijenhuis door middel van een naast de houtwal aan te leggen veldpad kunnen worden bereikt.
6.3.
Bij het bestreden besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Bij de voorbereiding van het besluit heeft het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) gevolgd.
Overgangsrecht
7.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
7.2.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
8. De bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op drie activiteiten, te weten:
  • het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1, onder a, Wabo);
  • het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo);
  • het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1, onder b, van de Wabo).
De rechtbank zal deze activiteiten hierna achtereenvolgens bespreken.
Het bouwen van een bouwwerk
9.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 2.10, lid 1, aanhef en onder d, van de Wabo, voor zover hier van belang, moet een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ worden geweigerd als het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand. Of daarvan sprake is, wordt beoordeeld aan de hand van de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Deze welstandsnota bevat de criteria die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. Binnen de gemeente Olst-Wijhe wordt de welstandsnota aangeduid als de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
9.2.
Bij brief van 11 januari 2023 heeft het college de rechtbank meegedeeld dat er geen schriftelijk welstandsadvies is. Aangegeven is dat de aanvraag op 19 april 2022 is beoordeeld door de adviseur Ruimtelijke Kwaliteit die heeft geconcludeerd dat de aanvraag voldoet aan redelijke eisen van welstand. Er is geen verdere documentatie aanwezig. Ter zitting is namens het college verklaard dat de welstandstoets binnen de gemeente Olst-Wijhe in principe door de vergunningverlener wordt gedaan.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb, op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering. In het bestreden besluit is niet toegelicht waarom het te plaatsen bouwwerk volgens het college voldoet aan redelijke eisen van welstand en aan welke criteria van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit dit is getoetst. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.
9.4.
De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Hiervoor is van belang dat het college op 31 januari 2024 een nader stuk heeft doen toekomen aan de rechtbank. Het betreft een memo van 30 januari 2024 geheten “Memo nota ruimtelijke kwaliteit beroepszaak Nijenhuis 9r”. In dit stuk wordt uitgelegd waarom in de visie van het college geen sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. De rechtbank stelt vast dat dit memo weliswaar geen deskundigenadvies is, maar dat het wel goed toetsbaar is. Op heldere wijze is hierin uiteengezet welke criteria van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van toepassing zijn en waarom hieraan in de visie van het college is voldaan. Deze toelichting komt de rechtbank deugdelijk voor. De rechtbank acht aannemelijk dat ook voor wat betreft de dakplaten voldaan wordt aan de eisen van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en dat de hiervoor gebruikte kleuren wegvallen tegen de achtergrond van de omgeving en dat (vrijwel) geen sprake zal zijn van reflectie. In dit verband is verder van belang dat ter zitting namens de derde partij is toegelicht dat sprake is van één prototype voor dergelijke recreatiewoningen. Dit prototype is al op meerdere andere plekken in Nederland in natuurgebieden gerealiseerd.
Het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening
10.1.
De omgevingsvergunning is voor wat betreft de activiteit van artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3⁰, van de Wabo. Deze bepaling vereist dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
10.2.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid. Zij wijzen in dit verband op artikel 2.12.2 van de Omgevingsverordening Overijssel. Ook stellen zij dat het project deels wordt gerealiseerd op gronden die vallen binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het beschermingsregime als bedoeld in artikel 2.7.3 van de Omgevingsverordening Overijssel wordt in de visie van eisers onvoldoende gewaarborgd.
Artikel 2.12.2 van de Omgevingsverordening Overijssel luidt als volgt:

Artikel 2.12.2 Nieuwe recreatiewoningen

Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen als:
● a.er sprake is van een innovatief concept;
b.verzekerd is dat recreatiewoningen bedrijfsmatig geëxploiteerd en verhuurd worden en
c.de recreatiewoningen in de vorm van een complex van recreatiewoningen worden gerealiseerd.
Lid 2
In afwijking van het eerste lid geldt de eis van complexgewijs realiseren van recreatiewoningen niet als:
● de recreatiewoningen worden gerealiseerd in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, en
● de nieuwe recreatiewoningen voldoen aan de eisen van bedrijfsmatige exploitatie en
verhuur.
De rechtbank is van oordeel dat het project niet in strijd is met deze bepaling. Weliswaar bepaalt lid 1 van dit artikel als hoofdregel dat nieuwe recreatiewoningen alleen complexgewijs mogen worden gerealiseerd, maar hiervan kan worden afgeweken indien voldaan wordt aan de eisen van lid 2 van dit artikel. In paragraaf 4.3.2 van de ruimtelijke onderbouwing is toegelicht waarom dit project past in de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Deze toelichting is naar het oordeel van de rechtbank aanvaardbaar. In dit verband is van belang dat in het kader van het project niet enkel een recreatiewoning mogelijk wordt gemaakt, maar dat ook actief wordt geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Ook aan de eisen van bedrijfsmatige exploitatie en verhuur wordt voldaan. Nu aan beide eisen van lid 2 is voldaan, geldt de eis dat recreatiewoningen alleen complexgewijs gerealiseerd mogen worden hier niet. Van strijd met artikel 2.12.2 van de Omgevingsverordening Overijssel is dan ook geen sprake.
Voor wat betreft het beroep op het NNN stelt de rechtbank vast dat het overgrote deel van het project, waaronder de recreatiewoning, niet wordt gerealiseerd op gronden die vallen binnen de begrenzing van het NNN, maar binnen de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ZONW). Slechts een klein deel van het project, ter plaatse van de aansluiting van het veldpad op de weg ’t Nijenhuis, wordt gerealiseerd binnen het NNN. De rechtbank overweegt dat de activiteiten die plaatsvinden binnen de begrenzing van het NNN als zodanig niet in strijd zijn met het bepaalde in het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe. Van strijd met enige bepaling van titel 2.7 van de Omgevingsverordening Overijssel is geen sprake.
10.3.
Eisers stellen zich op het standpunt dat ten onrechte geen stikstofonderzoek is uitgevoerd voor de realisatie van de recreatiewoning. Het college heeft in het verweerschrift van 23 januari 2024 erkend dat een dergelijk onderzoek voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet heeft plaatsgevonden. Het college stelt zich op het standpunt dat op basis van ervaringen elders binnen de gemeente op voorhand redelijkerwijs kon worden aangenomen dat deze ontwikkeling geen significante negatieve effecten zou hebben op Natura-2000-gebied. In de beroepsfase heeft het college alsnog een dergelijk onderzoek laten uitvoeren. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdeposito als gevolg van het project niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond dat artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
De rechtbank is van oordeel dat bescherming van de natuurwaarden van Natura-2000-gebieden geen belang is van eisers. In dit verband is van belang dat de directe omgeving van de Schaarshoekweg en de weg ‘t Nijenhuis in Wijhe geen Natura-2000-gebied is. Het dichtstbijzijnde Natura-2000-gebied ligt op ruim 4 kilometer van deze locatie. Nu geen sprake is van een belang van eisers, kan de rechtbank het bestreden besluit niet op deze grond vernietigen, nog daargelaten dat eisers de hangende beroep door het college overgelegde stikstofberekening niet inhoudelijk hebben bestreden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10.4.
Naar aanleiding van de stelling van eisers dat niet is onderkend dat vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten worden aangetast, overweegt de rechtbank dat een onderzoek hiernaar wel degelijk heeft plaatsgevonden. In het naar aanleiding van dit onderzoek door adviesbureau De Slijpkruik opgestelde rapport, van 22 maart 2021, is geconcludeerd dat negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten uitgesloten worden geacht. Eisers trekken de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek in twijfel, maar zij hebben geen onderzoeksrapport met andere uitkomsten overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid op het oordeel van De Slijpkruik, als deskundige op het gebied van de ecologie, mocht afgaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10.5.
Naar aanleiding van de stelling van eisers dat onvoldoende is geborgd dat de maatregelen voor landschappelijke inpassing (natuurpoel en houtwal) ook daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd, overweegt de rechtbank dat de landschappelijke inpassing, anders dan eisers menen, niet enkel privaatrechtelijk is geborgd. In dit verband is van belang dat sprake is van één project, waarvan de maatregelen met het oog op de landschappelijke inpassing deel uitmaken. De bij de aanvraag overgelegde stukken en tekeningen behoren bij de verleende omgevingsvergunning. Het project dient conform de verleende omgevingsvergunning te worden gerealiseerd. Op deze wijze is ook bestuursrechtelijk voldoende geborgd dat het project als geheel zal worden uitgevoerd en niet enkel een of meer onderdelen daarvan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10.6.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de afwatering en de IBA-tank voor het afvalwater van de recreatiewoning niet deugdelijk zijn. De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze stelling dat de deugdelijkheid van de afwatering en van de voorziening voor afvalwater bij de recreatiewoning geen belangen van eisers zijn. Nu geen sprake is van belangen van eisers, kan de rechtbank het bestreden besluit niet op deze grond vernietigen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10.7.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het project, dat niet voorziet in een parkeerplaats voor een of meer auto’s, niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
De rechtbank overweegt dat de vraag of het project voorziet in voldoende parkeergelegenheid moet worden beantwoord aan de hand van de normen in het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe. De bij verlening van een omgevingsvergunning geldende parkeernormen zijn vastgelegd in artikel 40.4 van de planregels bij dit bestemmingsplan. Artikel 40.4.1 bij deze planregels luidt als volgt:
40.4.1
Algemeen
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit bouwen, met inachtneming van het volgende:
in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
er is sprake van voldoende parkeergelegenheid, indien:
1.
Voldaan wordt aan de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe (zie Bijlage 15) met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
2.
De parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering) die zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe (zie Bijlage 15) met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
De Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe, waarnaar artikel 40.4.1 verwijst, bevatten geen parkeernorm voor recreatiewoningen. Van strijd met artikel 40.4.1 van de planregels bij het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe is dan ook geen sprake.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd dat parkeeroverlast als gevolg van de realisering van het project niet te verwachten valt. In dit verband is mede van belang dat, zoals toegelicht, sprake is van een bijzonder planconcept waarin duurzaamheid een grote rol speelt en dat de recreatiewoning gelegen is op loopafstand van het treinstation van Heino. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk
11.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat onvoldoende is gemotiveerd dat de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub b, van de Wabo aanvaardbaar is. Eisers stellen dat onvoldoende is vastgesteld wat de ter plaatse aanwezige waarden zijn en dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze niet worden geschaad.
11.2.
De rechtbank stelt voorop dat de gronden waarop de werkzaamheden in het kader van deze activiteit worden verricht volgens de plankaart bij het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe de bestemming ‘agrarisch met waarden – landschapswaarden’ heeft. Op gronden met deze bestemming is artikel 4 van de planregels bij dit bestemmingsplan van toepassing. Artikel 4.8.3 van de planregels bepaalt dat dergelijke vergunningplichtige werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn, indien daardoor de waarden als bedoeld in artikel 4.1, onder g en h, van de planregels niet onevenredig worden aangetast.
De in artikel 4.1, onder g en h, van de planregels bij dit bestemmingsplan genoemde waarden zijn:
g. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
h. de instandhouding van de ter plaatse, bovengronds en ondergronds, aanwezige historische objecten zoals opgenomen in bijlage 7;
In de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag is uitgebreid ingegaan op de in deze bepaling genoemde waarden. Voldoende is gemotiveerd dat deze waarden niet onevenredig worden aangetast. Aan de voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning voor deze activiteit is dan ook voldaan. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Overige overwegingen
12. Wat eisers verder hebben aangevoerd kan er evenmin toe leiden dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

13.1.
Het beroep, voor zover ingesteld namens de eisers [eisers 2] en namens de vennootschappen [eisers 1] B.V. en Summercamp Heino B.V. is gegrond. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd.
13.2.
De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit worden met toepassing van artikel 8:72, lid 3, van de Awb in stand gelaten. Dit betekent dat de aan de derde partij verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
13.3.
Omdat het beroep op goede gronden is ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die de eisers [eisers 2] en de vennootschappen [eisers 1] B.V. en Summercamp Heino B.V. hebben moeten maken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover ingesteld namens de eisers [eisers 2] en namens de
vennootschappen [eisers 1] B.V. en Summercamp Heino B.V., gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • verklaart het beroep, voor zover ingesteld namens de overige eisers, niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het college in de proceskosten, die begroot worden op € 1.750,- te betalen aan de eisers [eisers 2] en aan de vennootschappen [eisers 1] B.V. en Summercamp Heino B.V.;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.