ECLI:NL:RBOVE:2024:1219

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
C/08/301459 / HA ZA 23-323
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voeging aan zijde van eisende partij in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Overijssel op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een incident betreffende een vordering tot voeging aan de zijde van de eisende partij, Vitens N.V. De rechtbank verklaarde de derde partij, [partij] B.V., niet ontvankelijk in haar vordering tot voeging, omdat deze te laat was ingesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om af te wijken van artikel 218 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat een incidentele vordering tot voeging vóór of op de roldatum van de laatste conclusie in het aanhangige geding moet worden ingediend. De rechtbank zag geen misbruik van procesrecht, maar concludeerde dat de vordering van [partij] niet tijdig was ingediend. Vitens had in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen Pipelife Nederland B.V. wegens tekortkomingen in de levering van moffen voor een watertransportleiding, die lekkages vertoonden. Pipelife voerde verweer en betwistte de aansprakelijkheid. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen Vitens en [partij], maar veroordeelde [partij] in de proceskosten aan de zijde van Pipelife. De rechtbank besloot dat er geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen dit vonnis zou zijn, anders dan tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/301459 / HA ZA 23-323
Vonnis in incident van 6 maart 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VITENS N.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Jonkers te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PIPELIFE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Enkhuizen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.R. van der Vorst te Rotterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.V.A. van Haga te Rotterdam
De rechtbank noemt partijen hierna Vitens, Pipelife en [partij] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties van Vitens
  • de conclusie van antwoord tevens houdende verzoek ex artikel 22 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv)
  • de brief van de rechtbank van 12 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is aangekondigd
  • de beschikking ex artikel 22 Rv van de rechtbank van 19 januari 2024
  • de brief van Vitens d.d. 23 januari 2024 met verzoek indienen conclusie van repliek
  • de akte overlegging producties van Vitens
  • de reactie d.d. 26 januari 2024 van Pipelife op het verzoek indienen conclusie van repliek
  • het bericht van de rechtbank van 29 januari 2024 inhoudende afwijzing van het verzoek indienen conclusie van repliek
  • de akte overlegging producties van Pipelife van 31 januari 2024
  • het hernieuwd verzoek van Vitens indienen conclusie van repliek en uitstel van de mondelinge behandeling
  • de incidentele conclusie tot voeging
  • de reactie van Pipelife d.d. 1 februari 2024 op het hernieuwd verzoek indienen conclusie van repliek en uitstel van de mondelinge behandeling
  • het bericht van de rechtbank van 1 februari 2024 onder meer inhoudende uitstel van de mondelinge behandeling en afwijzing van het hernieuwd verzoek indienen conclusie van repliek
  • de incidentele conclusie van antwoord van Vitens N.V.
  • de incidentele conclusie van antwoord vanPipelife.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
in de hoofdzaak

2.De vordering

2.1.
Vitens vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat Pipelife tekort geschoten is in haar verplichtingen
die voortvloeien uit de overeenkomst
(rechtbank: de overeenkomst tussen Vitens en Pipelife, zie hierna onder 3.2);
- Pipelife veroordeelt tot betaling aan Vitens van een bedrag van
€ 1.904.206,28, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum 31 januari 2023, althans vanaf
de dag van deze dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- Pipelife veroordeelt tot betaling aan Vitens van de
buitengerechtelijke incassokosten ad € 8.197,75, dan wel een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de
dag van deze dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- Pipelife veroordeelt in de kosten van dit geding, te voldoen binnen
veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen
veertien dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele
voldoening, alsmede Pipelife veroordeelt in de nakosten.
2.2.
Vitens grondt haar vordering kort gezegd op het volgende. In opdracht van Vitens heeft [partij] een watertransportleiding tussen IJsselmuiden en Ens aangelegd. Pipelife heeft de moffen aan Vitens geleverd om de delen van de leiding te verbinden. De watertransportleiding is lekkages gaan vertonen ten gevolge van gebreken in de door Pipelife geleverde moffen. Pipelife is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeenkomst met Vitens en dient de schade die Vitens ten gevolge daarvan lijdt te vergoeden. Vitens verwijst voor de grondslag van haar vordering onder meer naar de resultaten van onderzoek dat KIWA naar de oorzaak van de lekkages uitgevoerd heeft.

3.Het verweer

3.1.
Pipelife voert verweer en stelt zich daarbij op het standpunt dat Vitens niet aangetoond heeft dat de oorzaak van de lekkages gelegen is in een gebrek in de door Pipelife geleverde moffen.
in het incident

4.De vordering

4.1.
[partij] vordert dat de rechtbank [partij] toelaat als gevoegde partij aan de zijde van Vitens met veroordeling van Pipelife in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten, met bepaling dat deze kosten binnen twee weken na dagtekening van het vonnis aan [partij] moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan Pipelife zonder nadere aankondiging over die kosten de wettelijke rente zal zijn verschuldigd.
4.2.
[partij] stelt belang te hebben bij de voeging, omdat zij nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden van de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak. Pipelife wijst in haar conclusie van antwoord meermaals naar [partij] als mogelijke veroorzaker van de lekkages. [partij] acht het van belang dat in de procedure vast komt te staan dat niet in de werkzaamheden van [partij] , maar in de door Pipelife geleverde moffen de oorzaak van de lekkages te vinden is. [partij] stelt haar vordering tijdig ingesteld te hebben, indien de rechtbank het verzoek van Vitens om een conclusie van repliek te mogen nemen honoreert. Als de rechtbank anders beslist op dat verzoek, wijst [partij] erop dat pas de inhoud van de conclusie van antwoord van Pipelife [partij] aanleiding gaf zich te willen voegen in de hoofdzaak.

5.Standpunten Vitens en Pipelife

5.1.
Pipelife maakt bezwaar tegen de voeging door [partij] . In de eerste plaats heeft [partij] haar conclusie met haar incidentele vordering volgens Pipelife te laat genomen. Op grond van artikel 218 Rv dient die conclusie genomen te worden vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Daarnaast heeft [partij] volgens Pipelife geen belang bij voeging in de hoofdzaak. Pipelife verzoekt de rechtbank de gevorderde voeging af te wijzen en [partij] te veroordelen in de kosten van het incident ter hoogte
van € 3.684,00 althans in de door de rechtbank in goede justitie bepalen kosten van het incident, inclusief de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente over die kosten vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.
5.2.
Vitens, die erop wijst dat Pipelife de deugdelijkheid van het door [partij] verrichte werk in twijfel trekt, concludeert tot toewijzing van het door [partij] in het incident gevorderde. Zij meent dat [partij] belang bij de voeging heeft en stelt zich op het standpunt dat de vordering toegewezen kan worden, ondanks het feit dat de conclusie van [partij] niet genomen is vóór op of de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding genomen is. Volgens Vitens kon [partij] pas een verzoek tot voeging indienen toen uit de conclusie van antwoord van Pipelife duidelijk werd dat laatstgenoemde de deugdelijkheid van het werk van [partij] in twijfel trok. Bovendien zou afwijzing van het verzoek in strijd zijn met de goede procesorde, omdat - uitgaande van de waarschijnlijkheid van een latere voeging - die latere voeging onwenselijk is. In dat geval moet [partij] alsnog de gelegenheid krijgen om te reageren op de standpunten van Pipelife en om feiten en gronden ten behoeve van het standpunt van Vitens aan te dragen. Daarop moet Pipelife dan weer kunnen reageren. Dat alles levert meer vertraging op dan wanneer [partij] op dit moment als gevoegde partij toegelaten wordt.

6.De beoordeling

6.1.
Artikel 218 Rv bepaalt dat de incidentele vordering tot voeging wordt ingesteld vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding genomen wordt. Die datum is vooralsnog die van de dag waarop Pipelife haar conclusie van antwoord genomen heeft. Nadien heeft de rechtbank immers bepaald dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden en het verzoek van Vitens tot het geven van gelegenheid voor repliek en dupliek afgewezen, zodat van het nemen van conclusies slechts weer sprake zou kunnen zijn, indien de rechtbank na de mondelinge behandeling geen eindvonnis wijst maar partijen in de gelegenheid stelt nadere conclusies te nemen. Nu [partij] na de datum waarop Pipelife haar conclusie van antwoord genomen heeft haar conclusie tot voeging genomen heeft, zal de rechtbank [partij] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot voeging.
6.2.
De hiervoor genoemde regel over het tijdstip van indiening van een incidentele vordering leidt ertoe dat een dergelijke vordering niet ingediend kan worden na de afsluiting van de (schriftelijke) standpuntbepaling in de hoofdzaak. Indien de rechtbank [partij] toch zou toestaan zich te voegen in het geding tussen Vitens en Pipelife zou die regeling doorkruist worden. Redenen om van artikel 218 Rv af te wijken ziet de rechtbank niet. In het bijzonder ziet de rechtbank geen aanleiding om indiening van de incidentele vordering na de (schriftelijke) standpuntbepaling toe te staan op de grond dat [partij] pas uit de conclusie van antwoord zou hebben kunnen begrijpen dat zij mogelijk wordt geconfronteerd met een haar onwelgevallige beslissing, aangezien [partij] , naar het oordeel van de rechtbank daar al vóór het nemen van de conclusie van antwoord voldoende rekening mee kon houden. [partij] is immers betrokken geweest bij het onderzoek door KIWA, was ervan op de hoogte dat daarin ook het door [partij] verrichte werk onderzocht is en wist dat Pipelife zich niet neergelegd heeft bij de aansprakelijkheidsstelling door Vitens, zodat Vitens zich genoodzaakt zag de procedure in de hoofdzaak te beginnen.
6.3.
Vitens heeft nog opgemerkt dat zij een latere voeging in strijd met de goede procesorde acht. De rechtbank kan echter niet vooruitlopen op de verdere gang van de procedure in de hoofdzaak. De vraag of [partij] nog de mogelijkheid zal krijgen om zich te voegen in de hoofdzaak blijft dus open.
6.4.
De rechtbank zal de proceskosten tussen Vitens en [partij] compenseren en zal [partij] veroordelen in de proceskosten aan de zijde van Pipelife te vermeerderen met de wettelijke rente. Pipelife verzoekt de rechtbank om bij de proceskostenveroordeling af te wijken van wat gebruikelijk is en [partij] te veroordelen tot betaling van een bedrag
van € 3.684,00 (6 punten x tarief II van het liquidatietarief). Pipelife vindt dat [partij] wist dat haar vordering tot voeging geen kans van slagen had en Pipelife nodeloze kosten heeft laten maken. De rechtbank is echter van oordeel dat misbruik van procesrecht niet vast is komen te staan. Op het moment waarop [partij] haar incidentele conclusie nam had de rechtbank nog niet beslist op het - weliswaar herhaalde - verzoek van Vitens om gelegenheid te geven voor repliek en dupliek, en daarnaast meent [partij] dat grond bestaat om haar toe te staan zich te voegen in de hoofdzaak ondanks de omstandigheid dat zij haar conclusie daartoe mogelijk te laat heeft genomen. De rechtbank begroot de proceskosten van Pipelife dan ook als volgt:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 792,00
6.5.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.6.
Ter voorkoming van vertraging in de hoofdzaak zal de rechtbank niet de mogelijkheid openen tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen anders dan tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak.

7.De beslissing

in het incident:

- verklaart [partij] niet-ontvankelijk in haar vordering tot voeging;
- compenseert de proceskosten tussen Vitens en [partij] in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
- veroordeelt [partij] in de proceskosten aan de zijde van Pipelife ter hoogte van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij] niet tijdig aan die veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
- veroordeelt [partij] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over laatstgenoemde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van
20 maart 2024voor het opgeven van verhinderdata van partijen in de periode
1 mei 2024 tot en met 15 augustus 2024zodat de rechtbank daarna een nieuwe dag voor de mondelinge behandeling kan bepalen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.A. de Beaufort, G.W.G. Wijnands en S.J. de Moel en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.