ECLI:NL:RBOVE:2024:1261

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/08/307590 / KG ZA 23-279
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over veiligheidsmaatregelen gevels Broerenkwartier Zwolle

In deze zaak, die zich afspeelt in het Broerenkwartier te Zwolle, heeft de voorzieningenrechter op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [partij A] B.V. en [partij B] B.V., met [partij C] B.V. als tussenkomende partij. De eisende partij, [partij A], stelt dat de gevels van de nieuw gebouwde appartementen en winkels niet veilig zijn en dat er dringend veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden om te voorkomen dat geveldelen naar beneden vallen. [partij C], eigenaar van winkelpanden in de nabijheid, ondersteunt deze vordering en stelt dat [partij A] ook jegens haar verantwoordelijk is voor de veiligheid van de gevels. [partij B] betwist de onveiligheid van de gevels en stelt dat er geen noodzaak is voor veiligheidsmaatregelen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat [partij A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een gevaarlijke situatie. De rechter wijst de vordering van [partij A] tot het treffen van veiligheidsmaatregelen toe, voor zover deze is ingesteld tegen [partij B]. De vordering van [partij C] tegen [partij A] wordt afgewezen. De voorzieningenrechter concludeert dat de gevels niet voldoen aan de richtlijnen en dat het risico op letsel groter is dan aanvaardbaar. Tevens wordt [partij B] veroordeeld tot het opnieuw stellen van een bankgarantie ten gunste van [partij A]. De proceskosten worden toegewezen aan [partij A] en [partij C].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/307590 / KG ZA 23-279
Vonnis in kort geding van 12 maart 2024
in de zaak van
[partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. A.F.J. Jacobs te Amsterdam,
tegen
[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. A.E. Broesterhuizen te Deventer,
met als eisende partij in het incident (tot voeging aan de zijde van [partij A] en tot tussenkomst) en als voegende en tussenkomende partij in de hoofdzaak
[partij C] B.V.,
te [vestigingsplaats 3],
advocaat: mr. P.C. Tennekes te Utrecht.

1.De zaak in het kort

1.1.
Dit kort geding heeft betrekking op de nieuwe appartementen en winkels die zijn gerealiseerd in het Broerenkwartier te Zwolle. Volgens de opdrachtgever van dit project, [partij A], zijn de gevels van die appartementen en winkels niet veilig en moet de aannemer, [partij B], daarom op korte termijn veiligheidsmaatregelen treffen om te voorkomen dat geveldelen naar beneden kunnen vallen en letsel kunnen veroorzaken. De eigenaar van een aantal winkelpanden, [partij C], sluit zich bij dit standpunt aan en meent daarnaast dat [partij A] ook jegens haar gehouden is om veiligheidsmaatregelen te treffen. [partij B] betwist dat de gevels niet veilig zijn en dus dat er een noodzaak bestaat tot het treffen van veiligheidsmaatregelen.
1.2.
De voorzieningenrechter zal hierna tot het oordeel komen dat [partij A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dusdanig gevaarlijke situatie dat het nemen van veiligheidsmaatregelen noodzakelijk is. De vordering tot het treffen van die maatregelen zal dus worden toegewezen, voor zover deze jegens [partij B] is ingesteld. De door [partij C] jegens [partij A] ingestelde vordering tot het treffen van veiligheidsmaatregelen zal worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met akte overlegging producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst alsmede voeging van [partij C];
- de akte overlegging producties van [partij B];
- de aanvullende producties 20 tot en met 23 van [partij A];
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2024 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.
2.2.
Hierna is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij B] heeft in opdracht van [partij A] het jaren 70 winkelcomplex De Weeshuispassage, gelegen in het Broerenkwartier in het centrum van Zwolle, ingrijpend gerenoveerd. Daarbij zijn 55 appartementen gerealiseerd in meerdere gebouwen, namelijk gebouw noord A, gebouw noord B en gebouw zuid.
3.2.
De gemeente Zwolle heeft op 6 april 2020 de omgevingsvergunning verleend voor het betreffende project.
3.3.
Op 9 september 2020 hebben [partij C] en [partij A] een ‘Overeenkomst inzake uitbreiding Weeshuispassage’ gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft [partij C] het [partij A] toegestaan om bovenop de bestaande gebouwen de door [partij A] gewenste extra verdiepingen te laten bouwen door [partij B] en de gevels van de etages te wijzigen.
3.4.
Van het oude winkelcomplex zijn slechts het constructieve casco en de funderingsconstructie (deels) intact gebleven. De buitengevels zijn volledig opnieuw ontworpen en gebouwd, voor zowel de begane grond als alle verdiepingsvloeren daarboven. Op de begane grond bevinden zich winkels waarvan de appartementsrechten onder meer eigendom zijn van [partij C].
3.5.
Artikel 22 van de tussen [partij A] en [partij B] in dit kader in maart 2021 gesloten aannemingsovereenkomst (hierna te noemen: de overeenkomst) luidt als volgt:
Artikel 22 Zekerheid
1. De aannemer is verplicht de in § 43a van de UAV 2012 bedoelde zekerheid te stellen voor de nakoming van zijn verplichtingen met betrekking tot de realisatie van het Werk als bedoeld in artikel 2 lid 1, conform de bankgarantie (…) die is opgenomen in de bij de uitvraag gevoegde Annex IX. (…)
2. De bankgarantie vervalt na het verstrijken van de in Artikel 17 bedoelde onderhoudstermijn van 6 maanden voor het bouwkundig gedeelte van het werk, indien overeenkomstig § 11 lid 6 UAV 2012 is vastgesteld dat de Aannemer aan al zijn verplichtingen heeft voldaan.
3.6.
[partij C] is eigenaar van de winkelruimte op de begane grond van de [adres 1] die gevestigd is in gebouw noord A. Die winkelruimte is verhuurd aan Xenos. [partij C] is ook eigenaar van de winkelruimte op de begane grond van de [adres 2] die gevestigd is in gebouw noord B. Deze winkelruimte is (nog) niet verhuurd.
3.7.
[partij C] en [partij A] zijn als appartementseigenaren van verschillende appartementen in gebouw noord A en gebouw noord B allebei lid van de Vereniging van Eigenaars Weeshuispassage Noordzijde te Zwolle.
3.8.
In een e-mail van 12 april 2021 aan de door [partij A] ingeschakelde bouwbegeleider en bouwmanager heeft [partij B] kenbaar gemaakt dat zij voor wat betreft de gevels van de gebouwen noord A en B met verlijmde geveldelen wilde werken.
3.9.
[partij B] heeft op de gevel van bouwdeel A1 van gebouw noord A verlijmde natuursteen tegels toegepast. Op de gevels van de bouwdelen B3, B4 en B5 van gebouw noord B heeft [partij B] verlijmde steenstrips aangebracht.
3.10.
Omdat het werken met verlijmde geveldelen relatief nieuw is in de bouw, kan wat dit betreft niet worden teruggevallen op de in het Bouwbesluit genoemde referentieperiode van 50 jaar om te bepalen of die technologie veilig is. Een werkgroep van het Centraal overleg Bouwconstructies heeft in 2019 daarom het ‘Plan van aanpak controle Structurele verlijming van gevels’ (hierna te noemen: de richtlijn) opgesteld om handvatten te geven voor het toetsen van constructief verlijmde steenstrips en andere verlijmde (gevel)elementen aan het Bouwbesluit. Die richtlijn hanteert daarvoor een risico-analyse die bekend staat als de Fine & Kinney methode en waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende formule:
RL= WS x BS x ES
De factor RL staat daarbij voor het risico op letsel, de factor WS voor de waarschijnlijkheid van het optreden van schade, de factor BS voor de duur dat personen gevaar kunnen lopen en de factor ES voor de ernst van de gevolgen. Op grond van de richtlijn is het risico aanvaardbaar indien de factor RL kleiner of gelijk is aan 25.
Over de waarden voor WS, BS en ES staat in de richtlijn onder meer het volgende vermeld:
Waarden van waarschijnlijkheid
Waarschijnlijkheid van schade
Kans
ws
Bijna niet denkbaar
(…) (1 op 1,000,000)
0,1
Praktisch onmogelijk
(…) (1 op 100,000)
0,2
Onwaarschijnlijk
(…) (1 op 10,000)
0,5
Denkbaar
(…) (1 op 1ooo)
1
Ongewoon maar mogelijk
(…) (1 op 100)
3
Goed mogelijk
(…) (1 op 10)
6
Te verwachten
(…) (>50%)
10
Waarden van blootstelling
Blootstelling aan het risico
Kans
BS
Zeer zelden
Minder dan 1x per jaar
0,5
Enkele malen
Minder dan 4x per jaar
1
Maandelijks
Minder dan 2x per maand
2
Wekelijks
Maximaal 1x per week
3
Dagelijks
Minder dan 182 dagen per jaar
6
Voortdurend
Meer dan 182 dagen per jaar
10
Waarden voor de ernst
Ernst van de gevolgen
ES
EHBO, blauwe plekken/schrammen
0,1
Licht letsel; behandeling door arts zonder verder verzuim
1
Licht letsel; behandeling door arts met verzuim
3
Zwaar letsel; behandeling door arts+ lange nasleep
7
1 dode
15
Ramp,meer dan 1 dode
40
Catastrofe, vele doden
100
Indien een gelijmde gevel correct wordt geconstrueerd maar er geen inspectieprotocol wordt gehanteerd is de waarschijnlijkheid van optreden van schade ongewoon maar mogelijk (W=3).
Bij het hanteren van het inspectieprotocol wordt de waarschijnlijkheid en het niet tijdig ontdekken onwaarschijnlijk (WS=0,5).
Als we de inspecties jaarlijks gaan uitvoeren mag de waarschijnlijkheid worden gereduceerd naar praktisch onmogelijk (WS=0,2).
(…)
De ernst van de gevolgen is vooral afhankelijk van de massa en de valhoogte.
(…)
3.11.
De richtlijn bevat ook een hoofdstuk over ‘Grenswaarden toepassingsgebied constructieve verlijming’. In dat hoofdstuk staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
(…)
Omtoch ervaring op te kunnen doen is een beperkt toepassingsgebied gedefinieerd, waar het risico als voldoende beperkt wordt beoordeeld.
Zone 1:
Met berekening
Steenstrips (ca 30mm dik)
Gevels van eengezinswoningen (woonfunctie) maximaal 2 lagen (Maaiveld tot 7m), niet gelegen aan openbaar terrein. Niet hangend (op horizontaal vlak geplaatst) toepassen
(…)
Natuursteen
Plint tot maximaal 3 m hoogte boven maaiveld, niet aan openbaar terrein; Niet hangend (op horizontaal vlak geplaatst) toepassen
(…)
Zone 3: (nog) niet toepasbaar
Niet genoemde producten en overige toepassingszones.
Mechanische borging noodzakelijk.
3.12.
In opdracht van [partij C] heeft [bedrijf 1] DHV (hierna te noemen: [bedrijf 1]) de gevels boven de winkelruimten van [partij C] laten onderzoeken. In het rapport van 13 april 2023 dat naar aanleiding hiervan is opgesteld heeft zij [partij C] geadviseerd om te protesteren tegen de oplevering van de gebouwen in kwestie door [partij B] aan [partij A]. In dat rapport is onder meer te lezen dat op meerdere plaatsen de onderlinge aansluiting van de prefab gevelelementen niet zodanig is gedetailleerd en uitgevoerd dat daarmee een duurzame waterdichte gevel is gerealiseerd en dat het toepassen van steenstrips in het project niet conform de eisen is die het Bouwbesluit stelt, alsmede in strijd met de richtlijn, en daarom moet worden afgekeurd.
3.13.
Op 30 mei 2023 heeft [partij A] vernomen dat er een natuursteenplaat van bouwdeel A1 van gebouw noord A was gevallen.
3.14.
[partij A] heeft vervolgens IBS Consultants B.V. (hierna te noemen: IBS) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de gevelconstructie van De Weeshuispassage. IBS heeft naar aanleiding daarvan op 26 juli 2023 een rapport uitgebracht, waarbij onder meer een bijlage is gevoegd waarin 42 vastgestelde gebreken (constateringen genoemd) vermeld staan. In het rapport van IBS is onder meer het volgende te lezen:
Conclusie
IBS concludeert dat de duurzame constructieve veiligheid zowel in de voorfase als in de uitvoeringsfase van het project onvoldoende is geborgd. IBS adviseert nadrukkelijk om maatregelen te treffen om het risico op ongevallen te reduceren.
(…)
Vraag 2: Is in de uitvoeringsfase van het project de kwaliteit van het verlijmde gevelsysteem geborgd conform het PvA?
(…) De in het PvA genoemde essentiële kwaliteitsbewaking gedurende de uitvoeringsfase is bij het project Weeshuispassage te Zwolle onvoldoende/niet juist uitgevoerd. De verlijming van de tegels en steenstrips is structureel van onvoldoende kwaliteit. Ook zijn de systeemvoorschriften niet overal correct opgevolgd.
De gebreken met betrekking tot de uitvoering van de verlijmde onderdelen betreffen:
 Incident natuursteen tegel: Op 30-5-2023 is bij bouwdeel Noord A1 een natuursteen tegel uit de gevel gevallen. Conform het PvA mogen verlijmde tegels niet ‘hangend’ toegepast worden. Bij hangende tegels is mechanische borging noodzakelijk. Daarnaast is de vullingsgraad en de hechting van de lijmlaag onvoldoende. Er is sprake van direct valgevaar bij de overige tegels. Zie constatering 5;
(…)
 (…) Bij bouwdeel Noord B3 kunnen steenstrips met weinig kracht losgetrokken worden. Aan de lijmrillen te zien is dat ook hier geen sprake is van een volle en zatte verlijming. Zie constatering 13
(…)
Vraag 3: Wordt afstromend hemelwater aan de buitenzijde van het gevelpakket maximaal geweerd en wordt in het gevelpakket binnengedrongen hemelwater definitief gekeerd?
Antwoord:
IBS constateert dat hemelwater via de kwetsbare plekken in de gevel (bouwkundige aansluitingen) veel te eenvoudig in de gevelconstructie kan infiltreren. Dit conflicteert met de uitvoeringsrichtlijnen voor buitengevelisolatie en de detaillering in de productdocumentatie waarin staat benoemd dat gevels met dergelijke buitengevelisolatie zeer zorgvuldig waterdicht moeten worden uitgevoerd. (…)
(…)
Advies
IBS adviseert om geen oplevering te accepteren voordat de in deze notitie beschreven gebreken met betrekking tot de duurzame constructieve veiligheid geheel zijn verholpen.
3.15.
[partij B] heeft op enig moment BDA Advies (hierna te noemen: BDA) ingeschakeld om onderzoek te doen naar het door haar aangebrachte gevelsysteem met de verlijmde steenstrips. BDA heeft verschillende rapporten opgesteld. In het eindrapport van BDA van 28 september 2023 staat onder meer vermeld:
(…)
4 Analyse
4.1
Gevelisolatiesysteem met steenstrips
(…)
Veiligheidsrisico
(…)
Indien geen inspecties worden uitgevoerd is de waarschijnlijkheid van schade relatief groot.
Het gevelsysteem is toegepast op geveldelen die grenzen aan een winkelgebied. Dit betekent dat de blootstelling aan het risico hoog is.
De steenstrips worden toegepast tot een hoogte van 17 m. De impact door vallen van hoogte van een keramische steenstrip is groot. Dit betekent dat de ernst van de gevolgen relatief groot is.
Het risico op letsel is groter dan 25. Volgens COBc is het risico dan niet aanvaardbaar.
Indien een inspectieprotocol wordt opgesteld is het risico op letsel RL kleiner dan 25 en daarmee volgens COBc aanvaardbaar.
Monitoren
De risico’s kunnen aanvaardbaar worden beperkt door de steenstrips te monitoren (…) Er moet dan een monitoringsprotocol worden opgesteld.
(…)
4.2
Uitvoering
Tijdens de inspecties zijn gebreken in de uitvoering vastgesteld. De in de rapporten vermelde gebreken zijn hersteld.
De uitvoering van de dilataties is niet overal correct. Dilataties kunnen soms onvoldoende vrij bewegen waardoor steenstrips incidenteel worden belast met een zijwaartse belasting. Tijdens de monitoringsinspecties moeten vooral de steenstrips bij dilataties worden geïnspecteerd.
Om het risico op loslaten van een steenstrip te minimaliseren, moeten bij de dilataties de steenstrips niet in contact kunnen komen met naastgelegen steenstrips. Eventueel moeten steenstrips worden ingeslepen. Een alternatief is de betreffende steenstrips nauwkeurig te monitoren.
(…)
3.16.
[partij B] heeft ook [bedrijf 2] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf 2]) ingeschakeld om een risico-inventarisatie uit te voeren met betrekking tot de haar toegepaste verlijmde steenstrips en de verlijmde natuursteen tegels. In het concept van die inventarisatie volgens de hiervoor onder 3.10 genoemde Fine & Kinney methode van 20 juni 2023, dat [bedrijf 2] op basis van schriftelijke informatie heeft opgesteld, staat vermeld dat de RL voor gebouw noord A 18 is en voor gebouw noord B eveneens 18, althans 21.
3.17.
[partij B] heeft op 15 juni 2023 door SKG-IKOB Certificatie drie zogenaamde trekproeven aan de gevels van De Weeshuispassage laten uitvoeren en op 30 januari 2024 nog eens vijf. Bij die proeven zijn de steenstrips en de natuursteen tegels aan trekkracht onderworpen om te zien wanneer de stenen van de gevel loskomen. In het rapport dat naar aanleiding van de in juni 2023 uitgevoerde trekproeven is opgesteld is onder meer het volgende te lezen:
Er zijn 3 trekproeven uitgevoerd en in alle gevallen waren de resultaten voldoende. In alle gevallen lag het breukvlak in de lijm of de grondmortelweefsellaag.
Bij de losgekomen tegel (…) lag het breukvlak op de tegel. Vermoedelijk is bij deze tegel sprake van een incident geweest waarbij er een bijzondere reden is dat deze tegel onvoldoende hechting heeft gehad.
Ten aanzien van de vijf in januari 2024 uitgevoerde trekproeven staat in een rapport vermeld dat de resultaten daarvan in alle gevallen voldoende waren.
3.18.
In een notitie van IBS van 30 januari 2024 staat vermeld dat het risico op letsel ten aanzien van de verlijmde natuursteen tegels en de verlijmde steenstrips niet aanvaardbaar klein is zoals in de richtlijn bedoeld, en wordt geadviseerd om tijdelijke maatregelen te treffen om het risico op letsel te reduceren. In die notitie worden twee opties genoemd voor de te treffen veiligheidsmaatregelen, waaronder de optie van het aanbrengen van (fijnmazige) veiligheidsnetten.

4.Het geschil

in het incident
4.1.
[partij C] vordert in het incident dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis haar toestaat tussen te komen in het kort geding tussen [partij A] en [partij B], alsmede haar toestaat zich te voegen aan de zijde van [partij A] in dat kort geding, met hoofdelijke veroordeling van [partij A] en [partij B] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[partij A] en [partij B] hebben verweer gevoerd tegen de incidentele vordering tot tussenkomst en niet tegen de incidentele vordering tot voeging.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in de hoofdzaak
4.4.
[partij A] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. [partij B] veroordeelt om binnen 4 weken na dit vonnis voor haar eigen rekening (minstens) de in de dagvaarding als optie 1 genoemde veiligheidsmaatregelen te treffen – die zij eerst met een toetsbaar plan van aanpak ter goedkeuring voorlegt aan [partij A] – en om verder alles te doen wat noodzakelijk is om de veiligheidsrisico’s ter zake van de ondeugdelijke gevels weg te nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
B. [partij B] veroordeelt om binnen een week na dit vonnis de in artikel 22 van de overeenkomst bedoelde bankgarantie opnieuw te stellen ten gunste van [partij A];
C. [partij B] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.5.
[partij C] steunt als voegende partij [partij A] in haar vordering onder A. [partij B] voert verweer tegen de vorderingen van [partij A] en concludeert tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [partij A] en [partij C] in de kosten van deze procedure.
4.6.
[partij C] vordert als tussenkomende partij – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [partij A] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis voor eigen rekening alle noodzakelijke maatregelen te treffen om te voorkomen dat geveldelen aan de Weeshuisstraat in Zwolle naar beneden kunnen vallen en daardoor schade of letsel ontstaat, in ieder geval door het plaatsen van verticale veiligheidsnetten met doorvalbeveiliging en veiligheidsluifels boven de entrees, en om verder alles te doen wat noodzakelijk is om de veiligheidsrisico’s van de ondeugdelijke gevels weg ten nemen, een en ander op de voor [partij C] en de huurders c.q. gebruikers van de winkelruimte(n) van [partij C] minst belastende wijze en waarbij [partij A] deze veiligheidsmaatregelen eerst met een toetsbaar plan van aanpak voorlegt aan [partij C], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ook vordert [partij C] hoofdelijke veroordeling van [partij A] en [partij B] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.7.
[partij A] voert verweer tegen de vorderingen van [partij C] en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij C] althans tot afwijzing van haar vorderingen, kosten rechtens.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in het incident
5.1.
[partij C] stelt zich op het standpunt dat zij als eigenaar en verhuurder van winkelruimten in gebouwen waarvan de gevels niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen belang heeft bij toewijzing van de vordering van [partij A] tot het treffen van veiligheidsmaatregelen en dat zij er dus belang bij heeft om zich in de hoofdzaak aan de zijde van [partij A] te mogen voegen. Volgens [partij C] heeft zij daarnaast een zelfstandig belang bij tussenkomst. Zij voert daartoe onder meer aan dat het voor haar van belang is om zeker te stellen dat maatregelen worden genomen om te voorkomen dat geveldelen van de gebouwen kunnen vallen, althans om te voorkomen dat de geveldelen schade veroorzaken als deze naar beneden vallen.
5.2.
[partij A] en [partij B] hebben geen verweer gevoerd tegen de incidentele vordering tot voeging. Voor wat betreft de incidentele vordering tot tussenkomst hebben zij zich beide op het standpunt gesteld dat die vordering moet worden afgewezen. [partij B] heeft daartoe aangevoerd dat niet aan de fundamentele eisen voor tussenkomst is voldaan, omdat de vorderingen van [partij C] zich niet richten tegen zowel [partij A] als [partij B]. Ook heeft zij erop gewezen dat de rechtsverhouding tussen [partij A] en [partij C] een geheel andere is dan die tussen haar en [partij A], dat zij daarover geen standpunt kan innemen en dat er met het toestaan van de tussenkomst in feite een tweede kort geding wordt gestart. [partij A] heeft zich bij dit verweer aangesloten en er daarnaast op gewezen dat het toewijzen van de incidentele vordering tot tussenkomst zal leiden tot een forse uitbreiding van het debat, aangezien [partij C] een vijftal andere grondslagen voor haar vorderingen heeft aangevoerd dan [partij A]. Volgens [partij A] horen die grondslagen thuis in een bodemprocedure.
5.3.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting beslist dat hij zowel de incidentele vordering tot voeging als die tot tussenkomst toewijst. Wat betreft de voeging is namelijk evident dat [partij C] als mede-eigenaar van de appartementsgebouwen – en dus van de gevels waaraan de gestelde gebreken kleven – er net als [partij A] belang bij heeft dat zich ten aanzien van die gevels geen gevaar verwezenlijkt en dat de veiligheid voor personen en zaken wordt gewaarborgd. Ten aanzien van de vordering tot tussenkomst is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarvoor niet de eis geldt dat de vordering van de tussenkomende partij zich richt tegen alle andere partijen. Een partij kan op grond van artikel 217 Rv in een aanhangig geding vorderen te mogen tussenkomen, indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768). Een dergelijk belang aan de zijde van [partij C] doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval voor. Indien in het kort geding tussen [partij A] en [partij B] in het nadeel van [partij A] zou worden beslist, zou dat namelijk ongunstig zijn voor [partij C]. De voorzieningenrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om aan te nemen dat de eisen van een goede procesorde niettemin aan de toewijsbaarheid van de vordering tot tussenkomst in de weg staan.
5.4.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter nog geen beslissing genomen over de proceskosten in het incident. Die kosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
in de hoofdzaak
Moet [partij B] veiligheidsmaatregelen treffen?
5.5.
In de hoofdzaak ligt ten eerste de vraag voor of [partij B] jegens [partij A] moet worden veroordeeld tot – kort gezegd – het treffen van veiligheidsmaatregelen ten aanzien van de buitengevels van bouwdeel A1 van gebouw noord A en de buitengevels van de bouwdelen B3, B4 en B5 van gebouw noord B (hierna samen te noemen: de gevels).
5.6.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de betreffende vordering en is overigens ook niet (voldoende) door [partij B] weersproken.
5.7.
Een veroordeling tot het treffen van veiligheidsmaatregelen kan in het onderhavige kort geding slechts aan de orde zijn, indien [partij A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich ten aanzien van de gevels een dusdanige gevaarlijke situatie voordoet dat het nemen van veiligheidsmaatregelen noodzakelijk is.
5.8.
Tussen [partij A] en [partij B] staat niet ter discussie dat de verantwoordelijkheid voor het ontwerp en de uitvoering van de gevels op [partij B] rustte, zodat hiervan kan worden uitgegaan.
5.9.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de gevels niet veilig zijn en dat het treffen van veiligheidsmaatregelen dus noodzakelijk is, voert [partij A] aan dat [partij B] de gevels op grond van de met [partij A] gesloten overeenkomst in overeenstemming met de richtlijn had moeten uitvoeren en opleveren. Volgens [partij A] had [partij B] derhalve moeten zorgen voor een RL-score van minder dan 25 zodat de gevels door de Fine & Kinney test heen zouden komen, maar wordt deze veilige RL-score niet gehaald. [partij A] betoogt ook dat de gevels in strijd met de in de richtlijn genoemde ‘Grenswaarden toepassingsgebied constructieve verlijming’ (hierna te noemen: de grenswaarden) zijn toegepast. De steenstrips en natuursteen tegels zijn namelijk verlijmd toegepast tot een hoogte van 17 meter boven het maaiveld, terwijl op grond van de richtlijn het toepassen van verlijmde gevelstenen zonder dat ook sprake is van mechanische borging – dat wil zeggen dat de gevelstenen met extra voorzieningen zoals bouten of schroeven worden vastgezet – slechts is toegestaan tot een hoogte van 7 meter voor de steenstrips en 3 meter voor de natuursteen tegels. Het is op grond van de richtlijn ook niet toegestaan om verlijmde gevelstenen zonder mechanische borging toe te passen in of bij openbaar gebied en om deze hangend te plaatsen – dat wil zeggen horizontaal met de voorkant naar beneden – maar dat is in het onderhavige geval wel gebeurd, aldus steeds [partij A]. Ter onderbouwing van de onveiligheid van de gevels verwijst [partij A] naar het rapport van [bedrijf 1] en naar (de uitvoeringsfouten genoemd in) het rapport van IBS. Ook wijst zij op het feit dat in mei 2023 een natuursteenplaat van gebouw A1 is afgevallen. Volgens [partij A] is daarbij gebleken dat die plaat veel zwaarder was dan het maximaal toegestane gewicht van 1 kg en dat niet overal onder die tegel specie was aangebracht.
5.10.
[partij C] meent ook dat sprake is van een onacceptabel risico dat geveldelen spontaan naar beneden kunnen vallen en onderschrijft daarom de vordering van [partij A] tot het treffen van veiligheidsmaatregelen.
5.11.
[partij B] betwist dat sprake is van een acuut onveilige situatie en betoogt dan ook dat er geen noodmaatregelen nodig zijn. Zij stelt zich op het standpunt dat de naleving van de richtlijn voor haar geen contractuele verplichting is, aangezien die richtlijn alleen een toetsingshulpmiddel voor de vergunningverlener betreft en niet in het Bouwbesluit genoemd wordt. Volgens [partij B] kan op veel meer manieren worden vastgesteld of de gevels aan het Bouwbesluit voldoen en hebben de gevels wel degelijk de door het Bouwbesluit vereiste levensduur van 50 jaar. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de gevels veilig zijn, verwijst [partij B] naar de rapporten van [bedrijf 2] en BDA. Ook beroept [partij B] zich op de resultaten van de uitgevoerde trekproeven en op het feit dat de gevels zich na de hevige regen, stormen en vorst van de afgelopen tijd goed hebben gehouden. [partij B] wijst er bovendien op dat tijdens de uitvoering van het werk alle steenstrips handmatig zijn nageklopt en daaruit geen risico bleek, alsmede dat ten aanzien van de natuursteen gevel een verzekerde garantie is verstrekt, zodat aangenomen moet worden dat de verwerkingsvoorschriften wat die gevel betreft goed zijn nageleefd.
5.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het kader van dit kort geding de vraag of [partij B] op grond van de tussen haar en [partij A] gesloten overeenkomst de richtlijn diende na te leven niet ter zake doet. In de onderhavige procedure wordt immers gevorderd noodmaatregelen te treffen, omdat de veiligheid van de gevels niet in orde zou zijn. De richtlijn biedt handvatten om te kunnen toetsen of verlijmde gevelelementen voldoen aan het Bouwbesluit. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in de richtlijn, levert dit dus op zijn minst een aanwijzing op dat geen sprake is van deugdelijk gebouwde gevels, hetgeen een reden is om een voorlopige voorziening tot het treffen van noodmaatregelen te vragen. De voorzieningenrechter zal de gevels dus wel toetsen aan de richtlijn.
De voorzieningenrechter acht niet uitgesloten dat de richtlijn deel uitmaakt van de tussen [partij A] en [partij B] gesloten overeenkomst. In het procesdossier zijn verschillende aanwijzingen te vinden dat [partij B] de gevels wel degelijk overeenkomstig de richtlijn diende uit te voeren. In de onder r.o. 3.8 genoemde e-mail van 12 april 2021 beschouwt [partij B] de richtlijn namelijk zelf ook als toetssteen voor de door haar te realiseren gevels. Ook de als productie 4 en 5 door [partij A] overgelegde brief en e-mail van onderaannemer/leverancier Sto duiden erop dat de gevels overeenkomstig de richtlijn dienden te worden uitgevoerd.
5.13.
[partij A] en [partij B] verschillen van mening over de vraag of er ten aanzien van de gevels ook sprake is van andere – niet in de richtlijn genoemde – uitvoeringsfouten, zoals gebrekkige verlijming en ontbrekende dilataties. Dit roept de vraag op of de in de richtlijn genoemde Fine & Kinney methode uitgaat van goed en deugdelijk uitgevoerd werk. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. In de richtlijn staat onder ‘Aanpak structurele verlijming van gevels’ namelijk onder meer vermeld ‘is dit plan van aanpak opgesteld als leidraad voor de beoordeling door bouwtoezicht’ en ‘De aanvrager van de Omgevingsvergunning dient aan te tonen dat de kwaliteit van het samengesteld product (…) met betrekking tot de sterkte gedurende de referentieperiode aan het Bouwbesluit 2012 afdeling 2.1 inclusief de aangewezen normen voldoet.’ Dit duidt erop dat de richtlijn inderdaad is opgesteld ten behoeve van de toetsing van vergunningen, welke toetsing vóór uitvoering van het werk plaatsvindt. Bij die stand van zaken moet het er voorshands voor worden gehouden dat de richtlijn uitgaat van goed en deugdelijk uitgevoerd werk. Dit betekent dat de door [partij A] gestelde andere uitvoeringsfouten geen invloed hebben op de WS-factor en dus geen rol spelen bij het bepalen van het risico op letsel (RL) volgens de Fine & Kinney methode.
5.14.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dit risico groter is dan 25 en overweegt daartoe het volgende. [partij B] heeft ter zitting herhaaldelijk aangeboden de gevels jaarlijks te gaan inspecteren, zodat uit moet worden gegaan van een WS-factor van 0,2. [partij A] en [partij B] zijn het erover eens dat de ES-factor 15 bedraagt, zodat de voorzieningenrechter hen daarin volgt. Voor wat betreft de factor BS stelt [partij A] zich op het standpunt dat deze 10 (voortdurende blootstelling) bedraagt, terwijl [partij B] meent dat moet worden uitgegaan van een BS-factor van 6 (dagelijkse blootstelling). Volgens [partij B] kan er van voortdurende blootstelling namelijk geen sprake zijn, omdat dit slechts aan de orde is bij een locatie als de aankomst- en vertrekhal van Schiphol die 24 uur per dag en 365 dagen per jaar door publiek wordt betreden. De voorzieningenrechter volgt haar echter niet in dit standpunt. Uit de richtlijn volgt dat sprake is van een BS van 10 indien de kans op blootstelling aan het risico meer dan 182 dagen per jaar plaatsvindt en die situatie is naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval aan de orde. Het gaat hier immers om gevels van woonappartementen en winkels in het Broerenkwartier in het centrum van Zwolle, om die reden al een druk bezocht gebied, waarin zich ook nog eens verschillende horecagelegenheden bevinden. Dit betekent dat dagelijks van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat mensen zich in dat gebied begeven en dat de blootstelling aan het risico dus meer dan 182 dagen per jaar plaatsvindt. [partij B] heeft niet toegelicht en onderbouwd waarom van een BS-factor van 10 alleen sprake kan zijn bij hele drukke plekken zoals de aankomst- en vertrekhal van Schiphol, zodat de voorzieningenrechter aan dat standpunt voorbij gaat. Het voorgaande leidt ertoe dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat het risico op letsel 0,2 x 10 x 15 = 30 bedraagt. Dit betekent dat volgens de Fine & Kinney methode sprake is van een te hoog (veiligheids)risico.
5.15.
Bij het voorgaande komt dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de gevels in strijd met de in de richtlijn genoemde grenswaarden zijn toegepast. In de in r.o. 3.18 genoemde notitie van IBS staat namelijk onder meer vermeld dat de verlijmde natuursteen tegels in strijd met die grenswaarden hangend zijn toegepast en tot een hoogte van 14 meter, alsmede dat de verlijmde steenstrips in strijd met de richtlijn aan de openbare weg, tot een hoogte van 17 meter en ook hangend zijn toegepast. [partij B] heeft deze constateringen niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid daarvan. Ook dit duidt erop dat de gevels volgens de richtlijn een (acuut) veiligheidsrisico vormen.
5.16.
Indien juist is dat ook nog sprake is van andere – dus niet in de richtlijn genoemde – uitvoeringsfouten aan de gevels, zoals [partij A] stelt, betekent dit dat het veiligheidsrisico nog hoger komt te liggen. Als de gevelstenen bijvoorbeeld inderdaad niet goed verlijmd zijn, is het risico dat er stenen naar beneden vallen immers groter dan wanneer de verlijming van de stenen in orde is.
5.17.
[partij A] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het overleggen van het rapport van IBS van 26 juli 2023 voldoende onderbouwd dat inderdaad sprake is geweest van dergelijke andere uitvoeringsfouten. In dat rapport is namelijk te lezen dat de verlijming van de tegels en steenstrips structureel van onvoldoende kwaliteit is en dat de steenstrips met weinig kracht losgetrokken kunnen worden. Ook is bij dat rapport een lijst met een groot aantal andere gebreken gevoegd. Het rapport van IBS vormt dus wederom een aanwijzing dat er een noodzaak bestaat tot het treffen van veiligheidsmaatregelen.
5.18.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [partij B] in het licht van al het voorgaande onvoldoende heeft weten te onderbouwen dat de gevels voldoende veilig zijn en dus geen veiligheidsrisico vormen. De conclusie van [bedrijf 2] dat het risico op letsel (RL) lager is dan 25, kan [partij B] gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 5.14 is overwogen niet baten. Wat betreft het door [partij B] aangehaalde rapport van BDA geldt dat BDA daarin miskent dat het toepassen van steenstrips tot een hoogte van 17 meter op zichzelf al in strijd is met de richtlijn en dat het monitoren van de steenstrips in dat geval niet maakt dat het risico op letsel volgens die richtlijn aanvaardbaar wordt.
[partij B] beroept zich ook op het rapport van BDA ter onderbouwing van haar standpunt dat de uitvoeringsgebreken aan de gevels inmiddels zijn hersteld, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat [partij B] met dat rapport het rapport van IBS onvoldoende heeft ontkracht.
In het rapport van BDA staat weliswaar vermeld dat de gebreken in de uitvoering die tijdens inspecties zijn vastgesteld zijn hersteld, maar die gebreken zijn niet omschreven terwijl informatie over die inspecties evenmin bijgevoegd is. In dat rapport is bovendien beschreven dat de uitvoering van de dilataties niet overal correct is, dat bij de monitoringsinspecties de dilataties moeten worden geïnspecteerd en dat de steenstrips eventueel moeten worden ingeslepen. Dit duidt erop dat er toch nog sprake is van uitvoeringsgebreken.
5.19.
De door [partij B] uitgevoerde trekproeven leggen naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin voldoende gewicht in de schaal om ervan uit te gaan dat de gevels voldoende veilig zijn. Voor zover die trekproeven al bruikbaar zijn, hetgeen [partij A] betwist, acht de voorzieningenrechter de resultaten van die proeven voorshands niet overtuigend genoeg. De trekproeven zijn namelijk slechts steekproefsgewijs uitgevoerd op een beperkt aantal gevelstenen. Met name nu aannemelijk is dat de natuursteen tegels en de steenstrips in strijd met de richtlijn op een veel te grote hoogte slechts verlijmd zijn toegepast, acht de voorzieningenrechter de uitgevoerde trekproeven onvoldoende om ervan uit te gaan dat zich ten aanzien van de gevels geen veiligheidsrisico voordoet. Dit geldt temeer omdat [partij A] met het rapport van IBS voldoende heeft onderbouwd dat bij een door IBS uitgevoerde steekproef is gebleken dat meerdere steenstrips bij lichte beroering met een schroevendraaier van de gevel losraakten. De voorzieningenrechter acht de stelling van [partij B] dat er ondanks het vele slechte weer van afgelopen najaar geen stenen meer naar beneden zijn gevallen om dezelfde reden onvoldoende overtuigend. Wat betreft het door [partij B] gestelde nakloppen van de steenstrips geldt dat uit de door [partij C] overgelegde productie 8 volgt dat dit niet hoeft te betekenen dat er geen risico meer bestaat op het naar beneden vallen van die steenstrips. Het betoog van [partij B] dat ten aanzien van de natuursteen gevel sprake is van een verzekerde garantie die geleid heeft tot monitoring met een positief eindoordeel overtuigt tot slot evenmin. Een verzekerde garantie sluit geen risico’s uit en in mei 2023 is nu juist een natuursteen naar beneden gevallen.
5.20.
De voorzieningenrechter is al met al dus van oordeel dat [partij A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich ten aanzien van de gevels een dusdanige gevaarlijke situatie voordoet dat het nemen van veiligheidsmaatregelen noodzakelijk is. Het feit dat sinds mei 2023 geen onderdeel van een gevel gevallen is doet daaraan niet af, omdat de bouwkundige deugdelijkheid met het daaraan verbonden risico hier doorslaggevend is en niet de verwezenlijking van dat risico. Dit betekent dat de vordering tot het treffen van de door IBS als optie 1 genoemde veiligheidsmaatregelen – het plaatsen van veiligheidsnetten – zal worden toegewezen, voor zover deze betrekking heeft op de bouwdelen A1 en B3, B4 en B5 van gebouw noord A en B. De in dit kader gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd op de hierna in het dictum te vermelden wijze.
5.21.
[partij A] heeft ook nog gevorderd om [partij B] te veroordelen tot het doen van alles wat verder noodzakelijk is om de veiligheidsrisico’s ter zake van de ondeugdelijke gevels weg te nemen. Aangezien die vordering echter te onbepaald is, zal deze worden afgewezen.
Moet [partij A] veiligheidsmaatregelen treffen?
5.22.
[partij C] vordert als tussenkomende partij dat [partij A] (ook) veiligheidsmaatregelen treft, bestaande uit (onder meer) het aanbrengen van voornoemde veiligheidsnetten en van veiligheidsluifels boven de entrees. Zij legt aan die vordering onder meer ten grondslag dat zij van [partij A] mocht verwachten dat de verbouwing boven haar winkels minimaal aan de eisen van het Bouwbesluit en de toepasselijke richtlijnen zou voldoen en dat [partij A] onrechtmatig jegens haar handelt door een situatie te laten voortbestaan waarvan zij weet dat die gevaarlijk c.q. gevaarzettend is.
5.23.
[partij A] heeft gemotiveerd weersproken dat [partij C] ook haar tot het treffen van veiligheidsmaatregelen kan aanspreken. Zij stelt zich onder meer op het standpunt dat niet zij maar [partij B] de partij is geweest die de problemen met de gevels heeft veroorzaakt.
5.24.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen van [partij C] niet kunnen worden toegewezen. Aangezien [partij B] al tot het treffen van veiligheidsmaatregelen zal worden veroordeeld en de voorzieningenrechter geen aanleiding heeft om aan te nemen dat [partij B] die veroordeling niet zal nakomen, heeft [partij C], indien haar vordering al toewijsbaar zou zijn, er namelijk geen belang bij dat [partij A] tot het treffen van diezelfde maatregelen wordt veroordeeld. Weliswaar is de vordering van [partij C] jegens [partij A] ruimer geformuleerd dan die jegens [partij B] omdat zij jegens [partij A] ook aanspraak maakt op de plaatsing van veiligheidsluifels boven de entrees, maar [partij C] heeft de noodzaak van het aanbrengen van die luifels in het licht van de in r.o. 3.18 genoemde notitie van IBS onvoldoende weten te onderbouwen.
5.25.
De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat [partij C] aan haar jegens [partij A] ingestelde vordering tot het nemen van veiligheidsmaatregelen niet de voorwaarde heeft verbonden dat [partij B] niet voldoet aan een veroordeling – op vordering van [partij A] – tot het nemen van veiligheidsmaatregelen. Ter zitting heeft [partij C] namelijk desgevraagd verklaard dat zij bij toewijzing van de vorderingen in de hoofdzaak jegens zowel [partij B] als [partij A] het vonnis jegens [partij A] niet gaat executeren in afwachting van de nakoming van het vonnis door [partij B]. Van een eventueel toe te wijzen voorwaardelijke vordering is dus geen sprake.
De bankgarantie5.26. [partij A] vordert ook veroordeling van [partij B] tot het opnieuw stellen van een bankgarantie ten gunste van [partij A]. Zij legt aan die vordering ten grondslag dat de door [partij B] gestelde bankgarantie op 31 december 2022 eindigde, terwijl deze op grond van de overeenkomst langer door diende te lopen. Volgens [partij A] was de oorspronkelijke bouwplanning dat in juni 2022 alles opgeleverd zou zijn, zodat 31 december 2022 gelet op de garantietermijn van zes maanden een logisch uitgangspunt was, en heeft zij niet kunnen voorzien dat [partij B] een jaar tot anderhalf jaar zou uitlopen en nog steeds niet klaar is met het werk. [partij A] meent dan ook dat [partij B] een nieuwe bankgarantie dient te verstrekken tot en met het einde van de onderhoudstermijn van 6 maanden na de nog plaats te vinden oplevering.
5.27.
[partij B] beroept zich voor wat betreft deze vordering op rechtsverwerking. Zij stelt zich op het standpunt dat [partij A] de door [partij B] verstrekte bankgarantie heeft geaccepteerd en dat [partij A] kort na het ter beschikking stellen daarvan bij [partij B] over de duur daarvan had kunnen klagen. Nu zij dat heeft nagelaten, is haar recht om opnieuw een bankgarantie te laten stellen komen te vervallen, aldus [partij B].
5.28.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [partij A] ook een spoedeisend belang heeft bij deze tweede vordering. De bankgarantie is namelijk inmiddels verlopen, terwijl als niet door [partij B] weersproken vaststaat dat het werk nog niet is opgeleverd.
5.29.
Uit artikel 22 van de overeenkomst kan worden afgeleid dat sprake dient te zijn van een bankgarantie tot het moment dat de onderhoudstermijn van 6 maanden is verstreken. Die termijn begint bij de oplevering van het werk te lopen. De voorzieningenrechter is voorshands dan ook van oordeel dat [partij B] in strijd handelt met de overeenkomst door geen nieuwe bankgarantie te stellen. Dat [partij A] op het moment van het verstrekken van de bankgarantie dacht dat het voldoende zou zijn indien deze tot 31 december 2022 zou lopen, betekent niet dat zij haar recht heeft verwerkt om nu het stellen van een nieuwe bankgarantie te vorderen. De voorzieningenrechter zal die vordering dus eveneens toewijzen.
Proceskosten
5.30.
[partij B] is jegens [partij A] in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [partij A] betalen. Deze worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.108,97
5.31.
[partij B] is ook jegens [partij C] in het ongelijk gesteld en moet daarom tevens de proceskosten (inclusief nakosten) van [partij C] betalen. Deze worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
De door [partij C] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.32.
[partij C] is als tussenkomende partij jegens [partij A] in het ongelijk gesteld en moet daarom de extra proceskosten (inclusief nakosten) van [partij A] in verband met de tussenkomst betalen. Deze worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.285,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
6.1.
staat [partij C] toe tussen te komen in het kort geding tussen [partij A] en [partij B] en zich in dat kort geding te voegen aan de zijde van [partij A];
6.2.
compenseert de kosten van het incident tot tussenkomst en voeging, in die zin dat alle partijen hun eigen kosten dragen;
in de hoofdzaak
6.3.
veroordeelt [partij B] om ten aanzien van bouwdeel A1 van gebouw noord A en de bouwdelen B3, B4 en B5 van gebouw noord B binnen vier weken na heden voor haar eigen rekening de in de notitie van IBS van 30 januari 2024 als optie 1 genoemde veiligheidsmaatregelen te treffen, die zij eerst met een toetsbaar plan van aanpak (waarin de aard, inhoud en duur van de werkzaamheden wordt beschreven) ter goedkeuring aan [partij A] voorlegt;
6.4.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] een dwangsom te betalen van € 12.500,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt;
6.5.
veroordeelt [partij B] om binnen een week na heden opnieuw een bankgarantie als bedoeld in artikel 22 van de overeenkomst te stellen ten gunste van [partij A];
6.6.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten aan de zijde van [partij A] van € 2.108,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten aan de zijde van [partij C] van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.8.
veroordeelt [partij B] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten aan de zijde van [partij C] als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.9.
veroordeelt [partij C] in de extra proceskosten aan de zijde van [partij A] in verband met de tussenkomst van € 1.285,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij C] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.