ECLI:NL:RBOVE:2024:1347

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/08/296460 / HA ZA 23-187
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen en toewijzing schadevergoeding in civiele zaak tussen ex-partners

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 13 maart 2024, zijn eiser 1 en eiser 2, respectievelijk de ex-partner en de vader van eiser 1, betrokken in een geschil met gedaagde, de ex-partner van eiser 1. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser 2 afgewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 10.000,00 aan eiser 1. De zaak draait om de afbouw van een woning die door eiser 1 en gedaagde samen is aangeschaft en waar eiser 2, als aannemer, bij heeft geholpen. Na de breuk tussen eiser 1 en gedaagde hebben zij het huis samen afgebouwd, maar er ontstond een geschil over de kosten. Eiser 2 claimde dat de totale kosten voor materialen en arbeid € 209.474,36 bedroegen, waarvan eiser 1 de helft had betaald, maar gedaagde weigerde haar deel te betalen.

De rechtbank oordeelde dat eiser 2 zijn vordering onvoldoende had onderbouwd, ondanks eerdere aanwijzingen om dit te doen. Eiser 2 had geen akte ingediend om zijn stellingen te verduidelijken, waardoor de rechtbank besloot zijn vordering integraal af te wijzen. Eiser 2 werd ook veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 5.086,50 bedroegen. Eiser 1 daarentegen kreeg een deel van zijn vordering toegewezen, namelijk de schadevergoeding van € 10.000,00, terwijl andere vorderingen, zoals die voor buitengerechtelijke incassokosten, werden afgewezen. De proceskosten tussen eiser 1 en gedaagde werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/296460 / HA ZA 23-187
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
hierna te noemen: [eiser 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
hierna te noemen: [eiser 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. J. de Ruiter te Kampen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.M. Koppert te Lelystad,
(toevoeging onder nummer 4PQ4672).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2024;
- de akte van [gedaagde] van 28 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De vordering van [eiser 2]
2.1.
In haar tussenvonnis van 31 januari 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser 2] de gelegenheid die hem in het tussenvonnis van 15 november 2023 was geboden om zijn stellingen nader te onderbouwen, niet adequaat heeft benut. [eiser 2] heeft veel schriftelijke stukken overgelegd, maar deze niet van enige toelichting voorzien, zodat de rechtbank geen inzicht is gegeven in wat nu de precieze kosten zijn voor de materialen die hij voor afbouw van de woning heeft gebruikt (zie tussenvonnis van 31 januari 2024, rov. 2.1.-2.4.). Het was van belang om een en ander inzichtelijk te maken, omdat [gedaagde] in beginsel wel gehouden zou zijn om de helft van die materiaalkosten te vergoeden (zie tussenvonnis van 31 januari 2024, rov. 2.1. en tussenvonnis van 15 november 2023, rov. 5.6.). De rechtbank heeft echter redenen aanwezig geacht om daaraan nog niet de conclusie te verbinden dat [eiser 2] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, maar hem een “herstelmogelijkheid” te bieden. [eiser 2] kreeg nogmaals de gelegenheid om een akte te nemen, zodat daarin wél voldoende duidelijk gemaakt zou kunnen worden wat de precieze materiaalkosten zijn geweest. De rechtbank heeft [eiser 2] daarbij ook aanwijzingen gegeven, over op welke manier hij aan zijn stel-/onderbouwingsplicht op dit punt zou kunnen voldoen (zie tussenvonnis van 31 januari 2024, rov. 2.4.-2.5.). Vervolgens heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door [eiser 2].
2.2.
Op het voor het nemen van de akte bepaalde moment, heeft [eiser 2] geen akte ingediend. De rechtbank heeft na het tussenvonnis van 31 januari 2024 geen bericht van [eiser 2] ontvangen, ook niet een verzoek om uitstel. De rechtbank oordeelt dan ook dat [eiser 2] geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om alsnog zijn vordering van voldoende onderbouwing te voorzien. Die mogelijkheid zal hem ook niet nader worden geboden.
2.3.
De rechtbank heeft al in het tussenvonnis van 31 januari 2024 overwogen dat als [eiser 2] de hem geboden herstelmogelijkheid niet (of niet adequaat) benut, dat zijn vordering dan zal worden afgewezen. Die situatie doet zich nu voor. De vordering van [eiser 2] zal dus integraal worden afgewezen.
2.4.
[eiser 2] is tegenover [gedaagde] in het ongelijk gesteld en moet daarom haar proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
4.822,50
(2,50 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.086,50
De slotsom van deze procedure
2.5.
De vorderingen van [eisers], strekkende tot het vergoed krijgen van de kosten van afbouw van de woning, worden integraal afgewezen. [eiser 2] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De vordering van [eiser 1], tot vergoeding van het aandeel van [gedaagde] in de hypotheeklasten, wordt toegewezen voor een bedrag van € 10.000,00, en voor het overige afgewezen. [eiser 1] heeft nog vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar die vordering wordt afgewezen. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat door of namens [eiser 1] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en [eiser 1] heeft tegenover die betwisting niet (voldoende) onderbouwd dat dergelijke werkzaamheden wel degelijk hebben plaatsgevonden. [eiser 1] heeft daarom geen recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Ten slotte worden (zoals al overwogen in het tussenvonnis van 31 januari 2024, rov. 2.11.) de proceskosten tussen [eiser 1] en [gedaagde] gecompenseerd, wat hier betekent dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser 2] af,
3.2.
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten van € 5.086,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [eiser 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 10.000,00,
3.4.
compenseert de proceskosten tussen [eiser 1] en [gedaagde], in die zin dat [eiser 1] en [gedaagde] elk de eigen kosten dragen,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het vermelde onder 3.2. tot en met 3.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.