ECLI:NL:RBOVE:2024:2095

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/08/303582 / HA ZA 23-383
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van een aanneemovereenkomst en schadevergoeding na niet-nakoming

In deze zaak vordert partij A een verklaring voor recht dat een aanneemovereenkomst met partij B is ontbonden, terugbetaling van een voorschot en aanvullende schadevergoeding. Partij A stelt dat partij B de overeenkomst niet is nagekomen, terwijl partij B betwist dat er een overeenkomst is gesloten en stelt dat hij de werkzaamheden in opdracht van een vennootschap heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk een aanneemovereenkomst tot stand is gekomen, maar dat partij B niet in gebreke is gesteld, waardoor de ontbinding niet rechtsgeldig is. De vorderingen van partij A worden afgewezen. In reconventie vordert partij B opheffing van de door partij A gelegde beslagen en een verklaring voor recht dat deze onrechtmatig zijn. De rechtbank heft de beslagen op, maar wijst de vordering van partij B tot schadevergoeding af, omdat hij geen schade heeft aangetoond. De proceskosten worden toegewezen aan partij B.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/303582 / HA ZA 23-383
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[partij A],
handelend onder de naam
[bedrijf 1],
te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. C.P. van der Winden te Rotterdam,
tegen
[partij B],
handelend onder de naam
[bedrijf 2],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. H.J. Koop te Almelo.

1.Samenvatting

1.1.
[partij A] stelt dat zij een aanneemovereenkomst met [partij B] (handelend vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf 2]), heeft gesloten voor het herstellen en afbouwen van een chalet dat zij heeft gekocht. Volgens haar is [partij B] de overeenkomst niet nagekomen en heeft zij de overeenkomst ontbonden. Zij vordert in conventie (onder meer) een verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden, terugbetaling van het voorschot dat zij heeft betaald en aanvullende schadevergoeding.
1.2.
[partij B] betwist dat hij een overeenkomst met [partij A] heeft gesloten en voert aan dat hij de herstel- en afbouwwerkzaamheden in opdracht van [bedrijf 2] B.V. heeft uitgevoerd. Daarnaast voert hij aan dat hij niet in gebreke is gesteld. [partij B] vordert in reconventie (onder meer) opheffing van de door [partij A] gelegde beslagen en een verklaring voor recht dat de gelegde beslagen onrechtmatig zijn en dat [partij A] aansprakelijk is voor de schade die hij hierdoor heeft geleden en zal lijden.
1.3.
De rechtbank oordeelt dat er een aanneemovereenkomst tussen [partij A] en [partij B] tot stand is gekomen, maar dat [partij B] niet in gebreke is gesteld en dat de overeenkomst daarom niet rechtsgeldig is ontbonden. Dat betekent dat de overeenkomst nog bestaat en partijen deze na moeten komen. De vorderingen van [partij A] worden afgewezen. De rechtbank heft de beslagen op, maar wijst de gevorderde verklaring voor recht dat de beslagen onrechtmatig zijn af. [partij B] heeft namelijk op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er een mogelijkheid van schade is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 29 september 2023,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties van 22 november 2023,
- de brief van de rechtbank van 1 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie en akte verandering van eis en overlegging aanvullende producties van 14 februari 2024,
- de mondelinge behandeling van 4 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [partij A],
- de spreekaantekeningen van [partij B].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1]. [partij B] heeft een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 2].
3.2.
Op 5 december 2022 heeft [partij A] vanuit haar eenmanszaak een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf 3] B.V. voor de aankoop van een chalet voor € 121.000,00 inclusief btw. [partij A] heeft een aanbetaling gedaan van € 60.500,00. Het chalet zou op 1 maart 2023 worden opgeleverd en het restantbedrag zou bij de overdracht worden betaald.
3.3.
Op 4 april 2023 is het chalet geplaatst op het recreatiepark [bedrijf 4], waar [partij A] een kavel heeft gekocht. Er is een rapport opgesteld, waarin is opgenomen dat er veel gebreken aan het chalet zijn en dat [bedrijf 2] (V.O.F.) de herstelwerkzaamheden zal oppakken en afronden en de opdracht dus overneemt. In het rapport is opgenomen dat al een voorschot van € 60.500,00 is betaald, dat € 40.500,00 bij levering wordt betaald en dat het restant van € 20.000,00 zal worden betaald wanneer de wensen van [partij A] zijn doorgevoerd.
3.4.
Op diezelfde datum heeft [partij B] vanuit [bedrijf 2] een e-mail met daarbij een voorschotnota van € 33.426,00 aan [partij A] gestuurd. Dit bedrag bestaat uit een voorschotbedrag van € 40.500,00 minus de door [partij A] voorgeschoten bedragen van € 7.018,79 voor transportkosten en € 55,21 voor kosten voor een naambord. [partij A] heeft een bedrag van € 33.076,00 betaald. Zij heeft een bedrag van € 350,00 niet betaald in verband met het voorschieten van kosten voor het uitgraven van de grond.
3.5.
Op 5 september 2023 heeft de advocaat van [partij A] een brief naar [partij B] gestuurd waarin hij schrijft dat [partij A] de aanneemovereenkomst tussen partijen ontbindt en dat zij betaling van een bedrag van € 41.662,86 vordert. Dit bedrag bestaat uit het voorschotbedrag van € 40.500,00, een bedrag van € 737,86 voor voorgeschoten kosten voor het stellen van het chalet en een bedrag van € 425,00 voor zes maanden aan parkkosten.
3.6.
Op 15 september 2023 heeft [partij A] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder [naam 1] en [naam 2] en conservatoir beslag laten leggen op het aandeel van [partij B] in de woning aan de [adres].

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht verklaart dat de aanneemovereenkomst tussen partijen is ontbonden per 5 september 2023,
II. [partij B] veroordeelt tot betaling van € 41.662,86 aan [partij A], vermeerderd met de wettelijke rente,
subsidiair
III. [partij B] veroordeelt tot betaling van € 33.426,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
primair en subsidiair
IV. [partij B] veroordeelt in de proceskosten, nakosten, beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[partij A] stelt dat zij een aanneemovereenkomst met [partij B] (handelend vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf 2]) heeft gesloten voor het herstellen en afbouwen van het chalet. De werkzaamheden zijn ondanks verschillende herinneringen en aanmaningen echter niet uitgevoerd. Volgens [partij A] was de opleveringstermijn van 1 maart 2023 al meer dan zes maanden verstreken, werd er niet of nauwelijks op haar berichten gereageerd, werden beloftes niet waargemaakt, werd zij maandenlang aan het lijntje gehouden en was er geen zicht meer op nakoming. [partij A] stelt dat zij de overeenkomst daarom heeft ontbonden en dat zij recht heeft op ongedaanmaking van de verrichte prestaties, oftewel op terugbetaling van het voorschot van € 40.500,00. Daarnaast stelt [partij A] dat zij recht heeft op aanvullende schadevergoeding. Zij vordert betaling van € 737,86 aan kosten die zij in overleg met [partij B] heeft voorgeschoten om het chalet te stellen en betaling van € 425,00 omdat zij zes maanden aan parkkosten heeft moeten betalen, terwijl het chalet onbewoonbaar is en zij deze kosten dus niet kan doorberekenen aan huurders.
4.3.
[partij B] voert verweer. Hij concludeert dat [partij A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[partij B] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de ten laste van [partij B] gelegde beslagen opheft of [partij A] veroordeelt tot opheffing daarvan binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat zij hiermee in gebreke blijft,
II. voor recht verklaart dat het door [partij A] gelegde beslag onrechtmatig is en dat zij aansprakelijk is voor de door [partij B] daardoor geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
III. [partij A] veroordeelt in de proceskosten.
4.6.
[partij A] voert verweer. Zij concludeert dat de vorderingen van [partij B] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Contractspartij
5.1.
[partij B] betwist dat hij vanuit zijn eenmanszaak een overeenkomst met [partij A] heeft gesloten. Hij erkent dat hij de herstel- en afbouwwerkzaamheden aan het chalet van [partij A] heeft uitgevoerd, maar voert aan dat hij dit in opdracht van [bedrijf 2] B.V. heeft gedaan. Dit is een samenwerkingsverband tussen [partij B], de heer [naam 3] (die voorheen werkzaam was bij [bedrijf 3] B.V.) en de heer [naam 4] (de schoonvader van [partij B]). Volgens [partij B] heeft [naam 3] voornamelijk contact met [partij A] gehad, heeft hij de afbouwwerkzaamheden aan het chalet aangenomen en is hij geen gevolmachtigde van de eenmanszaak [bedrijf 2].
5.2.
Om te kunnen beoordelen wie partij bij de overeenkomst is, moet worden gekeken naar wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden (ECLI:NL:HR:1977:AC1877 en ECLI:NL:HR:2021:1889). Ook omstandigheden die zich na het sluiten van de overeenkomst voordoen – zoals gedragingen van partijen bij de uitvoering van een overeenkomst – kunnen van belang zijn bij de vraag wie als partij te gelden heeft bij een overeenkomst (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX5572, rechtsoverweging 3.5). Voor het antwoord op de vraag [partij A] mocht aannemen dat aan [naam 3] een toereikende volmacht is verleend om de eenmanszaak [bedrijf 2] te binden, is bepalend of sprake is van feiten en omstandigheden die voor risico van [partij B] komen en waaruit naar verkeersopvattingen een zodanige schijn van toereikende volmachtverlening kan worden afgeleid (ECLI:NL:HR:2010:BK7671 (ING/Bera) en ECLI:NL:HR:2017:143).
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er een aanneemovereenkomst tot stand gekomen tussen [partij A] en [partij B]. [partij A] heeft weliswaar erkend dat zij met name contact heeft gehad met [naam 3] en [naam 4], maar nergens viel uit af te leiden dat zij namens [bedrijf 2] B.V. of [bedrijf 2] V.O.F. handelden. Onderaan de emails van [naam 3] staat juist het KvK-nummer van de eenmanszaak van [partij B] vermeld. Daarnaast heeft [partij B] de voorschotnota voor de herstel- en afbouwwerkzaamheden via het emailadres van zijn eenmanszaak en met vermelding van het KvK-nummer van zijn eenmanszaak verstuurd. De advocaat van [partij B] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het rekeningnummer dat op de nota vermeld staat, ook van (de eenmanszaak van) [partij B] is. Deze laatste twee omstandigheden betreffen bij uitstek omstandigheden die aan [partij B] zijn toe te rekenen en waaruit een schijn van toereikende volmachtverlening kan worden afgeleid. [partij B] heeft nog verklaard dat hij vanuit de eenmanszaak moest handelen, omdat [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 2] V.O.F. op dat moment nog geen bankrekeningen hadden, waardoor nog niet onder die bedrijven kon worden opgetreden. Dat [partij A] van deze achtergrond op de hoogte was is echter gesteld noch gebleken. Het verweer van [partij B] dat hij een deel van het door [partij A] betaalde bedrag heeft doorbetaald aan [bedrijf 3] B.V. is weersproken en niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht [partij A] uit de hiervoor genoemde verklaringen en gedragingen van [partij B] afleiden dat zij een overeenkomst met hem (handelend vanuit zijn eenmanszaak) heeft gesloten. Dat in het rapport over de gebreken aan het chalet staat dat de opdracht wordt overgenomen door [bedrijf 2] V.O.F., maakt dit niet anders.
Ontbinding
5.5.
[partij A] stelt dat [partij B] de overeengekomen herstel- en afbouwwerkzaamheden niet heeft uitgevoerd, ondanks dat zij diverse herinneringen en aanmaningen heeft gestuurd. Volgens haar was de opleveringstermijn van 1 maart 2023 al meer dan zes maanden verstreken, was er geen zicht meer op nakoming en heeft zij de overeenkomst daarom ontbonden. [partij B] betwist niet dat het chalet nog niet volledig is hersteld en afgebouwd, maar voert aan dat partijen geen exacte oplevertermijn hebben afgesproken en dat hij niet in gebreke is gesteld. Volgens [partij B] wil hij de werkzaamheden nog steeds uitvoeren, maar is hem de toegang tot het chalet ontzegd.
5.6.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is. Dit staat in artikel 6:265 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.7.
Het is niet gesteld of gebleken dat nakoming van de herstel- en afbouwwerkzaamheden blijvend of tijdelijk onmogelijk is. De bevoegdheid voor [partij A] om de overeenkomst te ontbinden, ontstaat dus pas als [partij B] in verzuim is.
Verzuim
5.8.
Van verzuim is sprake als de schuldenaar in gebreke is gesteld door een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming is gegeven, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Indien uit de houding van de schuldenaar blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, dan kan ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Dit staat in artikel 6:82 lid 1 en 2 BW. Verzuim treedt zonder ingebrekestelling in, wanneer een voor de nakoming bepaalde termijn is verstreken, zonder dat is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft. Dit staat in artikel 83, sub a, BW.
5.9.
In de oorspronkelijke overeenkomst met [bedrijf 3] B.V. is afgesproken dat het chalet
“binnen 10-12 weken nadat de aanbetaling is ontvangen door de verkoper”zou worden geleverd. [partij A] stelt dat zij de aanbetaling op 7 december 2022 heeft overgemaakt en dat het chalet dus uiterlijk op 1 maart 2023 had moeten worden opgeleverd. Nergens is echter uit gebleken dat deze termijn ook tussen [partij A] en [partij B] is overeengekomen als fatale termijn voor het opleveren van de herstel- en afbouwwerkzaamheden. Volgens [partij A] hebben partijen immers pas op 4 april 2023 (dus ná 1 maart 2023) afspraken gemaakt over het herstellen en afbouwen van het chalet. Er is dus geen sprake van een fatale termijn die is verstreken, waardoor het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden.
5.10.
[partij A] stelt dat zij via WhatsApp meerdere keren aan [naam 3] en [naam 4] heeft gevraagd wat de status van de werkzaamheden was en dat zij heeft medegedeeld dat de werkzaamheden afgerond moesten zijn vóór het rustseizoen, maar dat zij daar vrijwel geen reactie op heeft ontvangen. Zij verwijst daarbij naar haar WhatsApp-berichten van 27 en 30 mei 2023 aan [naam 4]. In deze berichten staat het volgende:
“[27-05-2023 20:37:39] [partij A]: Hi [naam 5]. Zou je het nog kunnen laten weten? Ik moet dingen in gang gaan zetten. Ook de aanleg van de tuin. Die moet einde week klaar zijn [30—05—2023 06:33:46] [partij A]: Zie mail graag zsm reactie. Het lijkt erop dat door wederom nalatigheid aan jullie kant ik per 1 okt pas verder kan gaan, dit betekent het mislopen van een volledig seizoen aan verhuurinkomsten en oplevering dan ook pas plaats kan vinden. Graag voor 12 uur reactie en actie. [30—05—2023 06:33:46] [partij A]: Als dit werkelijk het geval gaat zijn, dan ga ik stappen ondernemen om de koop juridisch te laten ontbinden en verder met een schadevergoeding. Als ik toch tot en met 1 oktober niet kan verhuren of iets kan doen, dan is het beter als jullie het huis ophalen en ik in de tussentijd bij een andere leverancier een huis (zonder alle gebreken) bestel met levertijd. Achteraf gezien ben ik dan ook nog eens goedkoper uit. Hoor graag.”
5.11.
Volgens [partij A] moet dit – voor zover vereist – als een ingebrekestelling worden gezien. De rechtbank volgt haar niet in deze stelling. In de WhatsApp-berichten is niet gespecificeerd welke werkzaamheden binnen welke redelijke termijn moeten worden verricht. Deze berichten kunnen daarom niet als ingebrekestelling worden aangemerkt. Hoewel uit de WhatsApp-correspondentie blijkt dat [naam 4] op een gegeven moment weinig op [partij A] reageerde, is dit onvoldoende om daaruit af te leiden dat aanmaning nutteloos zou zijn. [partij A] had [partij B] dus schriftelijk nog een laatste termijn moeten geven om de overeenkomst alsnog na te komen. Nu dat niet is gebeurd, is [partij B] niet in verzuim geraakt.
Conclusie
5.12.
Aangezien [partij B] niet in verzuim is geraakt, is de overeenkomst niet rechtsgeldig ontbonden. Dat betekent dat de overeenkomst tussen partijen nog steeds bestaat. [partij B] moet de herstel- en afbouwwerkzaamheden dus nog steeds uitvoeren en [partij A] heeft geen recht op terugbetaling van de door haar betaalde bedragen. De vorderingen van [partij A] om voor recht te verklaren dat de overeenkomst is ontbonden en tot terugbetaling van het voorschotbedrag, zullen daarom worden afgewezen.
Voorgeschoten kosten
5.13.
[partij A] stelt dat [bedrijf 2] het chalet onjuist heeft geplaatst, waardoor er een verzakking is ontstaan. Volgens [partij A] heeft zij in overleg met [bedrijf 2] een ander bedrijf ingeschakeld om het chalet te laten stellen. Zij vordert betaling van de kosten die zij hiervoor heeft voorgeschoten, namelijk een bedrag van € 737,86.
5.14.
[partij B] betwist dat hij (vanuit zijn eenmanszaak) partij is geweest bij de levering van het chalet en dat hij de genoemde kosten moet betalen. [partij A] heeft niet onderbouwd dat het chalet door [partij B] is geplaatst en heeft ook niet onderbouwd dat partijen overleg hebben gevoerd over het laten stellen van het chalet door een ander bedrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet vast komen te staan dat [partij B] deze kosten moet betalen.
Parkkosten
5.15.
[partij A] vordert betaling van zes maanden aan parkkosten (€ 425,00), aangezien zij deze aan het recreatiepark heeft moeten betalen, maar niet kan doorberekenen aan huurders, omdat het chalet onbewoonbaar is. Zoals eerder is overwogen, is [partij B] echter niet in verzuim met de nakoming van zijn verplichtingen. Daarom valt niet in te zien waarom deze kosten voor zijn rekening zouden moeten komen.
Nevenvorderingen
5.16.
Aangezien de hoofdvorderingen worden afgewezen, zullen de vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.17.
[partij A] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij B] worden vastgesteld op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
3.868,00
in reconventie
Opheffing beslag
5.18.
Aangezien in conventie is geoordeeld dat [partij A] geen vordering op [partij B] heeft, heeft zij geen (in redelijkheid te respecteren) belang meer bij het door haar ten laste van [partij B] gelegde beslag. De rechtbank zal de vordering tot opheffing van de beslagen dan ook toewijzen.
Schadevergoeding
5.19.
[partij B] stelt dat [partij A] onrechtmatig beslag heeft gelegd en vordert een verklaring voor recht dat zij aansprakelijk is voor de schade die hij daardoor heeft geleden en nog zal lijden. Hij heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er een mogelijkheid van schade is (vgl. ECLI:NL:HR:2015:760), terwijl dit gemotiveerd is betwist door [partij A]. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.20.
[partij A] krijgt (grotendeels) ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij B] worden vastgesteld op:
- salaris advocaat
1.214,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.353,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
6.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 3.868,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
6.3.
heft de volgende door [partij A] ten laste van [partij B] gelegde beslagen op:
- het conservatoir beslag op het aandeel van [partij B] in de woning aan de [adres],
- het conservatoir derdenbeslag onder [naam 1], en
- het conservatoir derdenbeslag onder [naam 2],
6.4.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 1.353,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [partij A] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart de onderdelen 6.2 tot en met 6.4 uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.