ECLI:NL:RBOVE:2024:212

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
10563273 \ CV EXPL 23-2366
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van provisie tijdens ziekte en wettelijke verhoging in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, die in 2018 in dienst trad bij Gelasta B.V. als vertegenwoordiger, in 2021 arbeidsongeschiktheid ervaren. In 2022 heeft hij een vraag gesteld aan zijn werkgever over het recht op provisie tijdens ziekte, wat leidde tot een geschil over de interpretatie van zijn arbeidsovereenkomst en de toepasselijke cao. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op provisie tijdens ziekte, omdat de arbeidsovereenkomst geen expliciete aanspraak op provisie tijdens ziekte bevatte. De kantonrechter oordeelde dat eiser recht heeft op een netto-inkomen gelijk aan het gemiddelde over de laatste twaalf maanden voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid.

Eiser vorderde ook wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon in 2021 toegewezen, omdat Gelasta erkende dat zij de cao niet correct had toegepast. De kantonrechter heeft echter de vorderingen van eiser voor de jaren 2021 en 2022 afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat Gelasta de loonbetalingsverplichting niet tijdig had nagekomen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Uiteindelijk is Gelasta veroordeeld tot betaling van € 3.164,79 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en € 534,19 aan buitengerechtelijke incassokosten, eveneens vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10563273 \ CV EXPL 23-2366
Vonnis van 9 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.C. van Gastel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GELASTA B.V.,
gevestigd te Genemuiden,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Gelasta,
gemachtigde: mr. P.J.M. Veuger.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 september 2023;
- de akte overlegging producties van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 6 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 3 september 2018 is [eiser] in dienst getreden bij Gelasta in de functie van vertegenwoordiger. Het loon bestaat uit het vaste basissalaris en een variabele component, ook wel provisie genoemd, waarvan de hoogte afhankelijk is van de door [eiser] gerealiseerde jaaromzet.
2.2.
De CAO voor Groothandel in Textielgoederen en aanverwante artikelen (hierna: de cao) is van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
2.3. [eiser] is per 21 januari 2021 arbeidsongeschikt geraakt voor zijn eigen werk. Gedurende zijn arbeidsongeschiktheid heeft [eiser] , afhankelijk van zijn mogelijkheden, bepaalde perioden op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden verricht.
2.4.
Op 15 februari 2022 heeft [eiser] een vraag aan Gelasta gesteld over het recht op provisie tijdens ziekte. Partijen hebben vervolgens gediscussieerd over de vraag of [eiser] op grond van de arbeidsovereenkomst en cao recht heeft op provisie tijdens ziekte.
2.5.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is inmiddels beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Gelasta tot betaling van:
€ 5.125,42 aan provisie over het jaar 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag van de volledige betaling, op straffe van een dwangsom;
€ 10.474,43 aan provisie over het jaar 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 februari 2023, op straffe van een dwangsom;
€ 5.725,50 aan wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) over de provisie over het jaar 2021;
€ 5.237,22 aan wettelijke verhoging over de provisie over het jaar 2022;
€ 990,53 aan buitengerechtelijke incassokosten;
de proces- en nakosten.
3.2.
Gelasta voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen recht op provisie
4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] op grond van zijn arbeidsovereenkomst in combinatie met artikel 12.3 van de cao recht heeft op provisie over de jaren 2021 en 2022.
4.2.
Artikel 12.3 van de cao (geldig van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2023) bepaalt, voor zover relevant, het volgende:
3.12 Salarisbetaling bij ziekteEerste ziektejaarDe werknemer die ziek is, krijgt gedurende het eerste jaar van zijn ziekte 12 maanden lang 100% van zijn netto maandinkomen doorbetaald.
Tweede ziektejaarDe werknemer die langer dan 12 maanden ziek is, krijgt vervolgens nog maximaal 12 maanden 70% van zijn netto maandinkomen. Hij krijgt daarop een toeslag van 10% als hij meewerkt aan de reïntegratieinspanningen als bedoeld in artikel 7:658a BW.
(…)
Netto-inkomen tijdens ziekte voor de handelsvertegenwoordigerDe handelsvertegenwoordiger ontvangt tijdens ziekte een netto-inkomen dat gelijk is aan het gemiddelde over de laatste 12 maanden - of zoveel korter als de dienstbetrekking heeft geduurd - onmiddellijk voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid. Als de handelsvertegenwoordiger op grond van zijn arbeidsovereenkomst tijdens zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft op provisie, krijgt hij geen aanvulling als:a. het provisiebedrag even groot of groter is dan de bedoelde aanvulling zou zijn en dit volle provisiebedrag wordt uitgekeerd;b. als het provisiebedrag kleiner is dan de aanvulling zou zijn en de werkgever bovendien het verschil bijbetaalt.”
4.3.
[eiser] stelt met verwijzing naar artikel 12.3 van de cao dat de aan hem toekomende provisie hoger is dan een eventuele aanvulling, zoals bedoeld in de cao-bepaling, en dat hij daarom recht heeft op provisie in plaats van aanvulling. Gelasta heeft dat gemotiveerd betwist.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Allereerst hebben partijen verschillende arbeidsovereenkomsten overgelegd en gediscussieerd over de vraag welke versie tussen partijen geldt. Het antwoord op die vraag kan echter in het midden blijven, omdat in geen van de overgelegde arbeidsovereenkomsten is bepaald dat [eiser] recht heeft op provisie tijdens ziekte. De situatie zoals bedoeld in de tweede volzin onder het kopje ‘Netto-inkomen tijdens ziekte voor de handelsvertegenwoordiger’ doet zich hier aldus niet voor. De daarin vervatte regel geldt immers enkel
alsde handelsvertegenwoordiger
op grond van zijn arbeidsovereenkomsttijdens arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft op provisie. En dat is hier niet het geval. De stelling van [eiser] dat hij daar aanspraak op maakt omdat dat in zijn arbeidsovereenkomst niet expliciet is uitgesloten, zal de kantonrechter niet volgen. De door [eiser] aangehaalde jurisprudentie kan hem daarbij niet baten, omdat in de aangehaalde gevallen een specifieke cao-bepaling op dit punt ontbrak.
[eiser] valt dus onder de eerste volzin van de bewuste bepaling. Dat betekent dat hij, zoals Gelasta ook heeft bepleit, als handelsvertegenwoordiger tijdens ziekte recht heeft op een netto-inkomen gelijk aan het gemiddelde over de laatste twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid.
4.5.
Het standpunt van [eiser] berust daarom op een verkeerde lezing van de arbeidsovereenkomst c.q. de cao-bepaling. Ten slotte heeft [eiser] nog gesteld dat hij in het voorjaar van 2021 zijn werkzaamheden op advies van de bedrijfsarts deels heeft opgepakt en dat die re-integratie werkzaamheden hebben geresulteerd in substantiële omzet voor Gelasta, maar [eiser] heeft deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door Gelasta, niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan die stelling. De conclusie is dat [eiser] geen recht heeft op de door hem gevorderde provisie.
Wettelijke verhoging
4.6.
[eiser] heeft wel recht op de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon in 2021. Gelasta heeft in haar e-mail van 29 september 2022 meegedeeld dat zij artikel 12.3 van de cao niet correct heeft toegepast en dat [eiser] daarom een nabetaling toekomt. Blijkens die e-mail bedraagt de nabetaling over het jaar 2021 een bedrag van € 6.329,58 netto. De wettelijke verhoging van 50% daarover, zijnde een bedrag van € 3.164,79, is toewijsbaar, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente. De datum van 14 september 2022 geldt daarbij als ingangsdatum van de wettelijke rente, zoals [eiser] in randnummer 36 van zijn dagvaarding heeft uiteengezet.
4.7.
Uit de betreffende e-mail kan niet worden afgeleid dat Gelasta de maandelijkse loonbetalingsverplichting in 2022 niet tijdig en correct is nagekomen. Bij gebreke van een voldoende daarop toegesneden toelichting van [eiser] kan niet worden aangenomen dat Gelasta de wettelijke verhoging over (een periode in) 2022 is verschuldigd, zodat dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten4.8. Ten slotte maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende aangetoond dat namens hem buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten worden gerelateerd aan de toewijsbare hoofdsom (€ 3.164,79). Op grond van het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief is een bedrag van € 534,19 toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Proceskosten
4.9.
In de omstandigheid dat een substantieel deel van de vordering van [eiser] zal worden afgewezen ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Gelasta tot betaling aan [eiser] van € 3.164,79, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 september 2022 tot aan de dag van de volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Gelasta tot betaling aan [eiser] van € 534,19 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de volledige betaling,
5.3.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2024. (DG)