ECLI:NL:RBOVE:2024:2120

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10709165 \ CV EXPL 23-3663
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaak over betaling van advocatennota en de vraag of gedaagde in privé of als bestuurder van vennootschap heeft gecontracteerd

In deze zaak heeft eiser, die als advocaat gedaagde heeft bijgestaan in een hoger beroep, betaling gevorderd van openstaande facturen. Gedaagde heeft gedeeltelijk betaald, maar stelt dat de overeenkomst niet met hem in privé, maar met een van zijn vennootschappen is gesloten. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, omdat gedaagde onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verweer. De kantonrechter oordeelt dat de opdrachtbevestiging alleen de naam van gedaagde vermeldt en dat er geen bewijs is dat de overeenkomst via zijn vennootschappen is aangegaan. Gedaagde heeft erkend dat de facturen betaald moeten worden, maar betwist de aansprakelijkheid in privé. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde in privé gehouden kan worden tot betaling van de facturen, en heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de Richtlijn 93/13/EEG niet van toepassing is, omdat gedaagde handelde in de uitoefening van zijn beroepsactiviteit. Het totaalbedrag dat gedaagde aan eiser moet betalen, inclusief rente en kosten, bedraagt € 3.229,36.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10709165 \ CV EXPL 23-3663
Vonnis van 16 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
die zelf procedeert
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
die zelf procedeert.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
[eiser] heeft als advocaat [gedaagde] bijgestaan in een procedure in hoger beroep. Die werkzaamheden heeft [eiser] bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft gedeeltelijk betaald. In deze procedure vraagt [eiser] om betaling van de nog openstaande facturen. [gedaagde] heeft erkend dat de facturen van [eiser] betaald moeten worden, maar vindt dat niet hijzelf maar één van zijn vennootschappen de contractspartij van [eiser] is.
1.2.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe. Aan het verweer van [gedaagde] dat hij niet in privé met [eiser] gecontracteerd heeft gaat de kantonrechter voorbij. Dit verweer heeft [gedaagde] namelijk onvoldoende onderbouwd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 6 september 2023,
- de conclusie van antwoord,
- de akte met nadere producties en een vermeerdering van eis van [eiser] ,
- het tussenvonnis van 31 oktober 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte met nadere producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 19 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft [gedaagde] , en ook drie vennootschappen waarvan [gedaagde] bestuurder is, namelijk [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en Merch Factory B.V., bijgestaan in een procedure in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De opdrachtbevestiging voor deze werkzaamheden, daterend van
24 mei 2022, is gericht aan [gedaagde] . Op de opdracht zijn de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing verklaard.
3.2.
Voor zijn werkzaamheden heeft [eiser] facturen gestuurd, gericht aan [bedrijf 1] B.V. en [gedaagde] . Namens [gedaagde] heeft ook de vader van [gedaagde] vanaf zijn eigen privérekening, betalingen verricht aan [eiser] ,.
3.3.
[gedaagde] heeft in totaal vijf facturen van [eiser] onbetaald gelaten, met een totaalbedrag van € 2.834,18.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.834,18, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft erkend dat de facturen waarvan [eiser] in deze procedure betaling vordert, betaald moeten worden. Over de verschuldigdheid daarvan bestaat tussen partijen dan ook geen discussie. Volgens [gedaagde] moet [eiser] niet bij hem in privé zijn, maar bij (een van) zijn vennootschappen. Het gaat in deze procedure dan ook om de vraag of [gedaagde] in privé gehouden kan worden tot betaling van de facturen van [eiser] .
5.2.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat de opdracht aan [eiser] via [bedrijf 1] B.V. is verstrekt. De procedure waarin [eiser] [gedaagde] bijstond, had betrekking op zijn vennootschappen, en niet op hemzelf.
5.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij met [gedaagde] in privé gecontracteerd heeft. Dit blijkt volgens [eiser] uit de opdrachtbevestiging. [eiser] heeft de overeenkomst met [gedaagde] in privé willen sluiten, omdat de vennootschappen van [gedaagde] dwangsommen verbeurden en die vennootschappen wellicht geen verhaal zouden bieden. Volgens [eiser] zijn de facturen aan [bedrijf 1] B.V. gericht, zodat [gedaagde] de mogelijkheid had om de btw terug te vragen.
5.4.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn standpunt dat niet hijzelf, maar zijn vennootschappen de overeenkomst met [eiser] zijn aangegaan. Voor dit oordeel is allereerst van belang dat in de opdrachtbevestiging alleen de naam van [gedaagde] staat, en dat daarin nergens zijn vennootschappen staan genoemd of dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van (één van die) vennootschappen de opdracht is aangegaan. Daar komt bij dat [gedaagde] zelf, in persoon, één van de procespartijen was in de procedure waarin [eiser] als advocaat heeft opgetreden. Verder zijn er betalingen verricht aan [eiser] door de vader van [gedaagde] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat die betalingen door zijn vader zijn gedaan op basis van een lening. [gedaagde] heeft, daarnaar gevraagd door de kantonrechter echter niet kunnen uitleggen op welke balans van welke vennootschap(pen) deze lening staat. Het antwoord van [gedaagde] dat hij dat niet weet omdat de boekhouder dat regelt, komt de kantonrechter ongeloofwaardig voor. Want het zou betekenen dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van één van zijn vennootschappen een overeenkomst van geldlening met zijn vader sluit, maar dat hij niet meer weet in welke hoedanigheid hij dat deed. Ten slotte is het enkele feit dat de facturen van [eiser] zijn gericht aan [bedrijf 1] B.V. onvoldoende om de conclusie te dragen dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid als bestuurder met [eiser] heeft gecontracteerd. [gedaagde] heeft zijn verweer naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende onderbouwd. De door [eiser] gestelde reden van de facturering aan de vennootschap (btw terug kunnen vorderen) is door [gedaagde] niet weersproken.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] met [gedaagde] in privé heeft gecontracteerd. [gedaagde] kan daarom gehouden worden tot betaling van de facturen van [eiser] . Dit maakt dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen.
5.6.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn) niet op de overeenkomst van opdracht van toepassing is. De kantonrechter is dat met [eiser] eens. Want volgens artikel 2 van de richtlijn wordt onder consument verstaan iedere natuurlijke persoon die bij onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. En daarvan is geen sprake; de werkzaamheden die [eiser] in opdracht van [gedaagde] verrichtte zagen op het hoger beroep dat onder meer ging over de schending van een geheimhoudingsverklaring en de inbreuk op een auteursrecht van Autohopper Nederland B.V door [gedaagde] . [gedaagde] was daarbij niet als consument betrokken, maar vanuit zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit. Het gevolg hiervan is dat de kantonrechter niet ambtshalve heeft getoetst of er sprake is van oneerlijke bedingen in de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] .
5.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op basis van artikel 9.2 van zijn algemene voorwaarden. Door [gedaagde] is niet betwist dat de algemene voorwaarden van [eiser] op de overeenkomst van toepassing zijn. Ook heeft [gedaagde] de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten niet betwist. De kantonrechter zal een bedrag van € 395,18 toewijzen.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
2.834,18
- buitengerechtelijke incassokosten
395,18
+
Totaal
3.229,36
5.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2,00 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
968,86
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.229,36, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectievelijke vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 968,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024. (wv)