ECLI:NL:RBOVE:2024:220

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/08/271025 / HA ZA 21-377
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op uitkering uit Brede weersverzekering na droogteschade

In deze zaak vordert eiser een uitkering uit hoofde van de door hem afgesloten Brede weersverzekering bij gedaagde, de Onderlinge Hagelverzekering Maatschappij Agriver B.A. Eiser stelt dat hij recht heeft op een schadevergoeding vanwege droogteschade. Gedaagde weigert echter de uitkering, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gewijzigd na de aanpassing van de neerslagmeetperiode. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde erin is geslaagd te bewijzen dat eiser voorafgaand aan het afsluiten van de verzekering op de hoogte was van deze wijziging. De rechtbank heeft de vordering van eiser dan ook afgewezen. De procedure omvatte getuigenverhoren en diverse producties, waaruit bleek dat eiser tijdig was geïnformeerd over de gewijzigde voorwaarden. De rechtbank concludeert dat Agriver niet verplicht is om een uitkering te doen, omdat de wijziging van de meetperiode voor de neerslagcriteria tijdig aan eiser is medegedeeld. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 5.794,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/271025 / HA ZA 21-377
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (België),
eiser,
advocaat mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE HAGELVERZEKERING MAATSCHAPPIJ AGRIVER B.A.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. R. Evers te Amsterdam.
De rechtbank noemt partijen hierna [eiser] en Agriver.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 september 2022;
  • de brief van Agriver van 11 november 2022, waarbij Agriver bericht twee getuigen te willen doen horen en waarbij zij tevens drie producties (9 t/m 11) in het geding brengt;
  • de antwoordakte overleggen producties van [eiser] van 22 februari 2023;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 juni 2023;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 oktober 2023;
  • de conclusies na getuigenverhoor.
1.2.
Met haar conclusie na getuigenverhoor heeft Agriver nog een productie (12) in het geding gebracht. De rechtbank laat deze productie buiten beschouwing en zal [eiser] niet in de gelegenheid stellen daar nog op te reageren.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
[eiser] maakt in verband met droogteschade aanspraak op een uitkering uit hoofde van de door hem bij Agriver afgesloten Brede weersverzekering. Agriver weigert die uitkering te doen, omdat [eiser], na wijziging van de neerslagmeetperiode voorafgaand aan het afsluiten van de verzekering, niet voldoet aan de voorwaarden om een schade-uitkering te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat Agriver geslaagd is in de haar gegeven opdracht om te bewijzen dat [eiser] voorafgaand aan het afsluiten van de verzekering ingelicht was over de wijziging van de meetperiode. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] daarom af.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Bij haar vonnis van 7 september 2022 heeft de rechtbank Agriver opgedragen te bewijzen dat de tussenpersoon [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) vóór 29 mei 2020 [eiser] heeft medegedeeld dat voor een eventueel door hem bij Agriver af te sluiten Brede weersverzekering de meetperiode voor het neerslagtekort in zou gaan op 15 mei en niet op 15 april. Indien Agriver in die bewijsopdracht slaagt heeft [eiser] geen recht op een verzekeringsuitkering voor droogte in 2020. Indien Agriver niet in die bewijsopdracht slaagt zou de rechtbank [eiser] in de gelegenheid stellen nadere gegevens over de door hem geleden schade in het geding te brengen.
3.2.
Agriver heeft twee getuigen doen horen: [getuige 1], werkzaam bij [bedrijf] en [getuige 2], eveneens werkzaam bij [bedrijf]. [eiser] heeft zichzelf als getuige doen horen.
3.3.
Agriver heeft voorafgaand aan het getuigenverhoor een schriftelijke verklaring van [getuige 1] in het geding gebracht. Daarin staat onder meer:
  • dat hij op 22 mei 2020 telefonisch contact met [eiser] heeft gehad en dat hij in dat gesprek toegelicht heeft dat de criteria gewijzigd zijn en dat de deadline van 25 mei 2020 te 17.00 uur om een polis op te kunnen maken zonder beperkte voorwaarden inzake droogte dichtbij komt;
  • dat hij op 29 mei 2020 weer telefonisch contact heeft gehad met [eiser], dat in dit gesprek verwezen is naar de gewijzigde neerslagcriteria en dat hij, om [eiser] duidelijk te maken, waar deze aan toe was, gezegd heeft: “Bij droogte trek je niets.”
3.4.
Op 29 juni 2023 heeft [getuige 1] als getuige bevestigd wat hij opgenomen heeft in zijn schriftelijke verklaring. Hij heeft verklaard dat Agriver [bedrijf] enkele dagen voor 22 mei 2020 verwittigd heeft over de gewijzigde voorwaarden voor de droogteverzekering. Die wijziging hield in dat de meetperiode voor de neerslag niet meer zou lopen vanaf begin april maar vanaf 15 mei. De getuige heeft verder verklaard dat hij op 22 mei 2020 aan [eiser] de nieuwe criteria, die zouden gelden voor offertes die na 25 mei 2020 ingestuurd zouden worden, uitgelegd heeft en dat hij [eiser] gezegd heeft dat deze, om te kunnen vallen onder de oude criteria, de offerte vóór 25 mei 2020 moest insturen. De getuige heeft ook nog verklaard dat [eiser] pas op 29 mei 2020 de getekende offerte teruggestuurd heeft en dat hij, de getuige, op die dag nog telefonisch contact gehad heeft met [eiser] en hem gezegd heeft dat de nieuwe voorwaarde op zijn verzekering van toepassing was, omdat hij de offerte na 25 mei 2020 ingestuurd had. Hij heeft gezegd dat [eiser] ‘bij droogte niets zou trekken’, omdat de kans dat hij met de nieuwe voorwaarde bij droogte een uitkering van de verzekering zou krijgen uiterst gering was, aldus de getuige.
3.5.
Agriver heeft voorafgaand aan het getuigenverhoor ook een schriftelijke verklaring van [getuige 3] in het geding gebracht. Daarin is onder meer opgenomen dat zij op 19 mei 2020 een bericht kreeg van KBC met een verwijzing naar de wijziging van de droogtecriteria van Agriver vanaf 25 mei 2020 te 17.00 uur, dat zij dit bericht doorgestuurd heeft naar [getuige 1] met het verzoek polissen bij voorkeur uiterlijk op vrijdag [rechtbank: 22 mei 2020] af te sluiten en dat bij [bedrijf] gekozen is voor een aanpak waarbij alle klanten gebeld werden om hun mogelijke instemming te verkrijgen vóór vrijdag 22 mei 2020.
3.6.
Op 29 juni 2023 is [getuige 2] als getuige gehoord. Zij heeft de inhoud van haar schriftelijke verklaring toen bevestigd en onder meer verklaard dat [bedrijf] alle klanten telefonisch geïnformeerd heeft over de wijziging van het startpunt van de droogteperiode bij de weersverzekering en dat zij weet dat [getuige 1] daarover met [eiser] gebeld heeft. Dat laatste weet zij omdat dit uit de telefoonlijst blijkt en uit het (administratieve) systeem van [bedrijf]. Zij verklaart dat er op dat moment geen andere reden voor [getuige 1] bestond om contact op te nemen met [eiser]. Zij heeft daaraan toegevoegd dat op 19 mei 2020 de instructie over de aanpassing ontvangen is en dat medewerkers van [bedrijf] de instructie kregen om de verzekering vóór 22 mei 2020 af te laten sluiten.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat Agriver met de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geslaagd is in haar bewijsopdracht. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij [eiser] op 22 mei 2020 ingelicht heeft over de gewijzigde voorwaarden, in het bijzonder ten aanzien van de meetperiode voor het neerslagtekort, van de Brede weersverzekering. Juist is, zoals [eiser] aanvoert, dat uit de verklaring van [getuige 2] niet volgt dat zij zelf contact gehad heeft met [eiser] en evenmin dat zij [getuige 1] heeft horen zeggen dat hij de wijziging met [eiser] heeft besproken. Desondanks ziet de rechtbank in de verklaring van [getuige 2] een ondersteuning van de verklaring van de getuige [getuige 1]. [eiser] betwist immers niet dat hij op 22 mei 2020 telefonisch contact heeft gehad met [getuige 1] en de getuige [getuige 2] weet te motiveren waarom dat gesprek gegaan moet zijn over de wijziging van de meetperiode bij de Brede weersverzekering.
3.8.
[eiser] heeft tegenover de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn eigen getuigenverklaring gezet. Hij betwist daarin dat [getuige 1] hem ingelicht heeft over de gewijzigde meetperiode voordat de verzekering afgesloten werd. [eiser] voert terecht aan dat zijn verklaring niet slechts de beperkte bewijskracht in de zin van artikel 164, tweede lid, Rv heeft, omdat Agriver de opdracht kreeg te bewijzen dat [eiser] ingelicht was over de wijziging van de voorwaarde van de verzekering. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dat er echter niet toe dat Agriver geacht moet worden niet in haar bewijsopdracht geslaagd te zijn. De enkele verklaring van [eiser] zet het bewijs dat geleverd is met de verklaring van getuige [getuige 1], die ondersteund wordt door de verklaring van de getuige [bedrijf], niet opzij. Dat geldt te minder, nu [eiser] wel verklaard heeft dat getuige [getuige 1] hem niet gezegd heeft dat de meetperiode van de verzekering gewijzigd was, maar ook dat hij zich niet kan herinneren op welke dag hij telefonisch contact over de verzekering gehad heeft met getuige [getuige 1]. De getuige [eiser] kon zich ook niet herinneren of hij op die dag twee keer met de getuige [getuige 1] gebeld heeft en evenmin of tijdens het gesprek het terugsturen van de offerte aan de orde is gekomen. Ook kon de getuige [eiser] zich niet herinneren of hij op 29 mei 2020 nog telefonisch contact met de getuige [getuige 1] heeft gehad. Dat alles maakt de door [eiser] als getuige afgelegde verklaring minder overtuigend, waarbij de rechtbank erop wijst dat de door de getuige [getuige 1] genoemde telefonische contacten, afgezien van hun inhoud, bevestigd worden door de door Agriver in het geding gebrachte telefoongegevens (productie 5 van Agriver).
3.9.
Nu Agriver bewezen heeft dat [bedrijf] vóór 29 mei 2020 [eiser] heeft medegedeeld dat voor een eventueel door hem bij Agriver af te sluiten Brede weersverzekering de meetperiode voor het neerslagtekort in zou gaan op 15 mei en niet op 15 april, is Agriver niet gehouden een uitkering op basis van die verzekering aan [eiser] te doen, zodat de rechtbank de vordering van [eiser] zal afwijzen.
3.10.
De rechtbank zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, aan de zijde van Agriver tot op heden begroot op:
Griffierecht: € 2.076,00
Salaris advocaat: € 3.447,00 (4,5 punten à € 766,00)
Getuigenkosten: € 98,00 (350 km à € 0,28)
Nakosten:
€ 173,00(met mogelijke verhoging zoals onder de beslissing vermeld)
Totaal: € 5.794,00
3.11.
In haar vonnis van 19 januari 2022 heeft de rechtbank al een beslissing genomen over de proceskosten in verband met de incidentele vorderingen.

4.De beslissing

De rechtbank
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Agriver begroot op € 5.794,00 te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis te vermeerderen met € 90,00 en de kosten van betekening, indien [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
- veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente over de proceskosten aan de zijde van Agriver als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan, zulks tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: