5.5.[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 14.241,79 voor veertien facturen die [gedaagde] niet heeft betaald. [gedaagde] erkent dat hij de facturen [nummer 2] t/m [nummer 3] en [nummer 4] t/m [nummer 5] verschuldigd is, maar betwist (de hoogte van) facturen [nummer 1] t/m [nummer 6]. De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] in randnummer 22 van de dagvaarding zelf een optelling heeft gemaakt van de openstaande facturen en uitkomt op een bedrag van € 13.927,72, de kantonrechter zal bij de beoordeling daarom uitgaan van dit bedrag en niet van € 14.241,79. Ook heeft [eiser] in haar spreekaantekeningen onder randnummer 2 aangegeven dat zij haar vordering wenst te verminderen met een bedrag van € 1.300,- voor de (nog niet verrekende) borg die [gedaagde] heeft betaald. De kantonrechter zal alle betwiste facturen afzonderlijk bespreken en het totaal toewijsbare bedrag verminderen met € 1.300,-.
5.5.1.[eiser] vordert een bedrag van € 1.114,12 inclusief btw voor de maanden in 2020, 2021 en 2022 waarin geen verhuur is gerealiseerd door [gedaagde]. Volgens [eiser] is de vloer alleen in de maanden juli en september 2020, oktober 2021 en januari en februari 2022 verhuurd en is de vloer daarom van januari 2020 t/m april 2022 in totaal 23 maanden niet verhuurd. [eiser] verwijst daarvoor naar artikel 3.7. van de overeenkomst waarin het volgende is opgenomen:
“iedere vierkante meter dansvloer die Partner van [bedrijf 2] huurt, dient ten minste twee maal per kwartaal te worden onderverhuurd. Indien Partner minder dan 2x de volledige door haar van [bedrijf 2] gehuurde vierkante meters dansvloer heeft verhuurt in drie aaneengesloten maanden, is Partner gehouden om toch over 2 maal van de volledige vierkante meters dansvloer de huurprijs aan [bedrijf 2] te vergoeden over deze drie maanden.”
5.5.2.[gedaagde] betwist de hoogte van de factuur en voert ten eerste aan dat hij de vloer in 2022 wel twee keer per kwartaal heeft verhuurd en hij voor de maanden in 2022 daarom niets meer verschuldigd is. Verder stelt hij dat partijen tijdens de ‘corona-periode’ (januari 2020 t/m april 2022) andersluidende afspraken hebben gemaakt die inhielden dat hij de vloer niet twee keer per kwartaal moest verhuren, maar in totaal zes keer per jaar. [gedaagde] stelt daarom hij € 240,18 verschuldigd voor factuur [nummer 1].
5.5.3.De kantonrechter volgt [gedaagde] in zijn stellingen en zal uitleggen waarom. Zoals [gedaagde] terecht aanvoert heeft hij de vloer in 2022 in januari en februari verhuurd, waardoor hij de vloer in het eerste kwartaal van 2022 twee keer heeft verhuurd. Dat betekent dat [gedaagde] voor de huur in het eerste kwartaal van 2022 niets meer verschuldigd is. Ook heeft [eiser] in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling erkend dat tijdens ‘de corona-periode’ de afspraak gold dat de vloer zes keer per jaar verhuurd diende te worden. [gedaagde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat deze afspraak tot de volgende berekening leidt. In 2020 is de vloer vier keer per jaar onderverhuurd en in 2021 twee keer. Dat betekent dat [gedaagde] de vloer in totaal zes keer heeft onderverhuurd, terwijl hij dat twaalf keer had moeten doen. Omdat de huurprijs per m2 per maand volgens de factuur van [eiser] € 40,03 exclusief btw is, moet [gedaagde] nog (6 x € 40,03) € 240,18 exclusief btw betalen. Op deze gemotiveerde stelling over de (uitleg van) de andersluidende afspraken van partijen tijdens ‘de Corona-periode’ heeft [eiser] niet gereageerd. Bovendien heeft [eiser] de door [gedaagde] gestelde uitleg van de afspraak ook gehanteerd bij de berekening van factuur [nummer 7]. De kantonrechter gaat daarom uit van de uitleg en berekeningswijze die [gedaagde] heeft toegelicht en zal een bedrag van € 240,18 exclusief btw (€ 290,64 inclusief btw) toewijzen voor factuur [nummer 1] en het overige afwijzen.
5.5.4.[eiser] vordert een bedrag van € 1.839,20 inclusief btw voor de niet-verhuurde vierkante meters vloer in de jaren 2020 en 2021. [gedaagde] betwist deze factuur en stelt dat [eiser] hiermee betaling vordert van dezelfde vergoeding die is opgenomen in factuur [nummer 1]. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet.
5.5.5.Uit artikel 3.7. volgt dat
iederevierkante meter dansvloer die [gedaagde] van [eiser] huurt, moet worden onderverhuurd. Zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld, heeft [gedaagde] de keren dat hij de vloer heeft verhuurd in 2020 en 2021, niet alle vierkante meters verhuurd. Uit de berekening van [eiser] volgt dat [gedaagde] 26 m2 vloer van haar heeft gehuurd en daarom onder de ‘normale’ afspraken (26 x 8) 208 m2 vloer per jaar moet verhuren. Uit de andersluidende afspraak volgt dat dat (26 x 6) 156 m2 per jaar is tijdens de ‘Corona-periode’. Dat betekent dat in 2020 en 2021 (2 x 156) 312 m2 vloer verhuurd moest worden. Omdat [gedaagde] in die jaren volgens zijn eigen opgave in totaal 160 m2 vloer heeft verhuurd, heeft hij (312-160) 152 m2 vloer te weinig verhuurd en moet hij daarover nog een vergoeding betalen op grond van artikel 3.7. van de huurovereenkomst. [eiser] heeft ook onbetwist aangevoerd dat die vergoeding per m2 € 10 exclusief btw is en het totaalbedrag uitkomt op € 1.839,20. De kantonrechter zal dit bedrag daarom toewijzen.
5.5.6.[eiser] vordert een bedrag van € 137,94 inclusief btw voor de extra 38 m2 die [gedaagde] van [eiser] heeft gehuurd en waarvoor de contractuele ‘handlingskosten’ van € 3,- per m2 nog niet in rekening is gebracht. Volgens [gedaagde] zijn deze extra m2 al in rekening gebracht in factuur [nummer 9] en is hij factuur [nummer 8] niet verschuldigd. [eiser] betwist dat. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit factuur [nummer 9] niet dat de kosten voor de extra 38 m2 al in rekening zijn gebracht. Nu [gedaagde] erkent dat hij extra vierkante meters vloer heeft gehuurd van [eiser] maar zijn betwisting van de factuur niet nader heeft onderbouwd, zal de kantonrechter het bedrag van € 137,94 inclusief btw toewijzen.
5.5.7.[eiser] vordert een bedrag van € 2.353,45 voor de schade aan de vloer na het einde van de huurovereenkomst met [gedaagde]. [gedaagde] betwist de factuur en stelt dat hij de vloer in dezelfde staat heeft ingeleverd als waarin hij de vloer heeft ontvangen en dat hij bovendien niet in de gelegenheid is gesteld deel te nemen aan de door de overeenkomst voorgeschreven eindinspectie van de vloer en dat [eiser] heeft nagelaten een schaderapport op te stellen. [gedaagde] betwist ook de hoogte van de schade omdat dit volgens hem onvoldoende is onderbouwd. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
5.5.8.Uit artikel 9.2. van de huurovereenkomst volgt dat de vloer wordt verhuurd in goede staat en dat dit door de Partner ([gedaagde]) wordt aanvaard, tenzij bij uitgifte wordt geconstateerd dat de vloer niet in goede staat verkeerd en dit door partijen in een proces-verbaal wordt vastgelegd. Ook volgt uit dat artikel dat, indien door partijen geen proces-verbaal is opgemaakt, tussen partijen vaststaat dat de Partner de vloer in goede staat en vrij van gebreken en schade heeft ontvangen. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter met verwijzing naar artikel 9.2. van de overeenkomst voldoende gemotiveerd gesteld dat de vloer in goede staat verhuurd is aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft dat slechts in algemene bewoordingen en daarom onvoldoende gemotiveerd betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog gesteld dat tijdens de afgifte wel is gesproken over gebreken aan de vloer en dat daar een getuige bij was, maar heeft dat niet nader geconcretiseerd. Van [gedaagde] had verwacht mogen worden dat hij zijn betwisting meer zou motiveren en aan zou geven welke gebreken partijen hebben geconstateerd bij uitgifte, wat daarover is besproken, waarom geen proces-verbaal is opgemaakt en wie bij de uitgifte aanwezig waren. Nu hij dat alles heeft nagelaten komt de kantonrechter aan nadere bewijslevering over de staat van de vloer niet toe.
5.5.9.De kantonrechter volgt [gedaagde] ook niet in zijn stellingen dat hij niet in de gelegenheid is gesteld aanwezig te zijn bij de eindinspectie te zijn en dat er geen schaderapport is opgesteld waaruit de hoogte van de schade volgt. Hoewel uit artikel 17.3 van de overeenkomst volgt dat partijen bij einde van de huurovereenkomst gezamenlijk een eindinspectie houden en vaststaat dat die inspectie niet heeft plaatsgevonden, is het niet aan [eiser] te wijten dat dit niet is gebeurd. Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd volgt uit het document van 19 september 2022 – dat door [gedaagde] is ondertekend – dat [gedaagde] de vloeren heeft ingeleverd en dat hij heeft aangegeven niet bij de controle van de vloer aanwezig te willen zijn. Door ondertekening van dit document heeft [gedaagde] afstand gedaan van zijn recht om gezamenlijk een eindinspectie uit te voeren. Uit artikel 17.4 volgt dat, indien [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn recht om een eindinspectie uit te voeren, [eiser] daarmee het recht heeft de eindinspectie bindend voor partijen vast te stellen. Daaruit volgt dat [gedaagde] ook afstand heeft gedaan van zijn recht om de hoogte van de vastgestelde schade te weerspreken. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het bedrag van € 2.353,45 voor de schade aan de vloer toewijzen.
Conclusie openstaande facturen