ECLI:NL:RBOVE:2024:2262

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10777332 \ CV EXPL 23-4266
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over huur en schadevergoeding van een lichtgevende dansvloer met betrekking tot achterstallige betalingen en contractuele boetes

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde], die handelde onder de naam [bedrijf 1]. [gedaagde] huurde een lichtgevende dansvloer van [eiser] en verhuurde deze door aan derden voor evenementen. [eiser] vorderde betaling van achterstallige huursommen, schadevergoeding voor de beschadigde vloer bij het einde van de huurperiode, en contractuele boetes voor het niet doorgeven van verhuurdata. [gedaagde] erkende een deel van de achterstallige betalingen, maar betwistte de schade en de boetes. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen, met uitzondering van een restant boete van € 1.500,- die werd afgewezen omdat [eiser] eerder had aangegeven deze niet bij [gedaagde] in rekening te brengen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] wel aansprakelijk was voor de schade aan de vloer en de boetes voor het te laat inleveren van de vloer en het niet doorgeven van verhuurdata op 14 en 26 mei 2022. De totale vordering van [eiser] werd vastgesteld op € 11.804,26, vermeerderd met boetes en kosten, en [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van deze bedragen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10777332 \ CV EXPL 23-4266
Vonnis van 23 april 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J. van Dooren,
tegen
[gedaagde], HANDELEND ONDER DE NAAM [bedrijf 1],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 28 november 2023;
- de akte van [eiser];
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2024, waarbij [eiser] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding en samenvatting

2.1.
[gedaagde] huurde een lichtgevende dansvloer van [eiser], die hij vervolgens weer aan particulieren en bedrijven onderverhuurde voor feesten en evenementen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] niet alle facturen voor de huur voldaan en heeft [gedaagde] bij het einde van de overeenkomst de vloer beschadigd ingeleverd. Ook heeft [gedaagde] volgens [eiser] niet aan alle verplichtingen op basis van de overeenkomst voldaan, waardoor hij contractuele boetes heeft verbeurd. [gedaagde] erkent dat hij nog (een deel van) de achterstallige huursommen moet betalen, maar betwist dat hij een schadevergoeding of boetes verschuldigd is.
2.2.
De kantonrechter zal het merendeel van de vorderingen van [eiser] toewijzen en zal hierna uitleggen waarom.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] dreef samen met de heer [naam 1] (hierna [naam 1]) een vennootschap onder firma, [bedrijf 1] V.O.F. (hierna [bedrijf 1]). Op 26 april 2018 heeft [bedrijf 1] een ‘Partnerovereenkomst’ (hierna de overeenkomst) gesloten met de eenmanszaak [bedrijf 2]. Op basis van deze overeenkomst huurde [bedrijf 1] een lichtgevende dansvloer, die zij vervolgens weer onderverhuurde aan particulieren en bedrijven voor feesten en evenementen. [bedrijf 1] is op 31 mei 2019 als eenmanszaak voortgezet door [gedaagde] en [bedrijf 2] is met ingang van 27 maart 2023 voortgezet door [eiser].
3.2.
In de overeenkomst is in artikelen 3 en 4 onder andere het volgende opgenomen:
Vergoeding aan [bedrijf 2]
3.1
Partner voldoet aan [bedrijf 2] een vergoeding per vierkante meter die zij heeft onderverhuurd aan haar klanten.
3.2
De vergoeding bedraagt tenminste € 6,-- en ten hoogste € 11,-- per onderverhuurde vierkante meter.
(…)
3.8
De Partner dient telkens uiterlijk drie dagen na het einde van de desbetreffende kalendermaand aan [bedrijf 2] te berichten hoeveel vierkante meters dansvloer zij in totaal heeft onderverhuurd in die maand.
(…)
Informeren van [bedrijf 2]
4.1
Partner dient [bedrijf 2] telkens op de hoogte te houden van de status van de boekingen en de opties.
4.2
Partner dient [bedrijf 2] te berichten op welke data en tijdstippen zij boekingen althans opties heeft voor de dansvloer. (…)”
3.3.
[eiser] heeft de huurovereenkomst op 14 september 2022 beëindigd op grond van artikel 15.1 van de overeenkomst waarin het volgende is opgenomen:
“Indien Partner aan [bedrijf 2] niet dan wel niet tijdig heeft gemeld hoeveel vierkante meters dansvloer zij heeft onderverhuurd aan derden, is [bedrijf 2] gerechtigd om de overeenkomst terstond, zonder tussenkomst van de rechter te ontbinden.”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert na wijziging en vermindering van eis - samengevat – uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het overige deel van de direct opeisbare boete van € 1.500,- vanwege het niet, of niet correct, doorgeven van de (ver)huurdata in de periode 2018 tot en met 2020, en tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden door het geen inzage geven in de (verhuur)administratie, vermeerderd met de wettelijke rente. [eiser] vordert verder [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 14.241,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, tot betaling van een boete van € 9.600,- wegens het te laat inleveren van de vloer, tot betaling van een boete van € 10.000,- wegens het niet opgeven van de huur van 14 mei 2022, tot betaling van een boete van € 10.000,- wegens het niet opgeven van de huur van 26 mei 2022 en ten slotte tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] verweert zich tegen de vorderingen van [eiser] en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
In deze procedure moet ten eerste de vraag worden beantwoord of [gedaagde] een (restant) van de contractuele boete moet betalen voor het niet juist doorgeven van de verhuurdata in de periode 2018-2020. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of [gedaagde] gehouden is de openstaande facturen te voldoen, waaronder de factuur voor de beschadiging van de vloer tijdens de huurperiode. Tot slot moeten de vragen beantwoord worden of [gedaagde] contractuele boetes verschuldigd is voor het te laat inleveren van de vloer en het niet doorgeven van de verhuur op 14 en 26 mei. De kantonrechter zal de vorderingen in voornoemde volgorde bespreken en oordeelt als volgt.
(restant) boete van € 1.500,-
5.2.
[eiser] vordert betaling een bedrag van € 1.500,- als restant van de contractuele boete van € 10.000,- voor het niet doorgeven van alle verhuurdata in de periode van 2018 tot en met januari 2020. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat [bedrijf 1] in die periode niet alle verhuurdata aan heeft [eiser] doorgegeven, waardoor zij huurinkomsten misliep. [eiser] heeft daarom op grond van artikel 21.1 van de overeenkomst een boete van € 10.000,- opgelegd aan [bedrijf 1]. Omdat [naam 1] en [gedaagde] vennoten waren van [bedrijf 1] heeft [eiser] hen in eerste instantie beiden aangesproken voor deze boete. Tijdens deze procedure heeft [eiser] een schikking getroffen met [naam 1] op basis waarvan [naam 1] een bedrag van € 8.500,- heeft betaald. Volgens [eiser] is [gedaagde] aansprakelijk voor het resterende deel van de boete van € 1.500,-.
5.3.
[gedaagde] betwist dat hij het restant van de boete verschuldigd is. Volgens [gedaagde] heeft [naam 1] de verhuurdata onjuist doorgegeven zonder medeweten van [gedaagde] en was dit onderdeel van een procedure tussen [gedaagde] en [naam 1] over de afwikkeling van [bedrijf 1]. [gedaagde] voert verder aan dat [eiser] bovendien de boete jegens [gedaagde] heeft kwijtgescholden omdat [gedaagde] de onjuiste opgaves uit eigen beweging aan [eiser] heeft gemeld.
5.4.
De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van € 1.500,- af en zal uitleggen waarom. Zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, heeft [eiser] in de factuur van 30 juni 2022, die na de afwikkeling van [bedrijf 1] ter attentie van [gedaagde] is gestuurd, een huursom van € 3.642,10, in rekening gebracht voor de (verzwegen) onderhuur in de periode 2018 tot en met januari 2020. Op de factuur is ook het volgende opgenomen
“Omdat u zelf de afwijking heeft geconstateerd berekenen wij geen boete”.[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij daarmee inderdaad de bedoeling had die boete jegens [gedaagde] kwijt te schelden omdat zij deze alleen bij [naam 1] in rekening zou brengen. Zij heeft daarbij aangegeven dat, nu achteraf blijkt dat [gedaagde] later ook heeft gesjoemeld met rekeningen, zij het niet door [naam 1] betaalde deel van
€ 1.500,- alsnog bij [gedaagde] in rekening wil brengen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] op de factuur ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft aangegeven dat zij de betreffende boete niet bij [gedaagde] in rekening zou brengen - dat heeft zij tijdens de mondelinge behandeling ook erkend. [gedaagde] mocht er dan ook van uit gaan dat de (restant)boete – die alleen ontstaan is door de schikking met [naam 1] – niet bij hem in rekening zou worden gebracht. De vordering wordt daarom afgewezen.
Betaling van € 14.241,79
5.5.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 14.241,79 voor veertien facturen die [gedaagde] niet heeft betaald. [gedaagde] erkent dat hij de facturen [nummer 2] t/m [nummer 3] en [nummer 4] t/m [nummer 5] verschuldigd is, maar betwist (de hoogte van) facturen [nummer 1] t/m [nummer 6]. De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] in randnummer 22 van de dagvaarding zelf een optelling heeft gemaakt van de openstaande facturen en uitkomt op een bedrag van € 13.927,72, de kantonrechter zal bij de beoordeling daarom uitgaan van dit bedrag en niet van € 14.241,79. Ook heeft [eiser] in haar spreekaantekeningen onder randnummer 2 aangegeven dat zij haar vordering wenst te verminderen met een bedrag van € 1.300,- voor de (nog niet verrekende) borg die [gedaagde] heeft betaald. De kantonrechter zal alle betwiste facturen afzonderlijk bespreken en het totaal toewijsbare bedrag verminderen met € 1.300,-.
Factuur [nummer 1]
5.5.1.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.114,12 inclusief btw voor de maanden in 2020, 2021 en 2022 waarin geen verhuur is gerealiseerd door [gedaagde]. Volgens [eiser] is de vloer alleen in de maanden juli en september 2020, oktober 2021 en januari en februari 2022 verhuurd en is de vloer daarom van januari 2020 t/m april 2022 in totaal 23 maanden niet verhuurd. [eiser] verwijst daarvoor naar artikel 3.7. van de overeenkomst waarin het volgende is opgenomen:
“iedere vierkante meter dansvloer die Partner van [bedrijf 2] huurt, dient ten minste twee maal per kwartaal te worden onderverhuurd. Indien Partner minder dan 2x de volledige door haar van [bedrijf 2] gehuurde vierkante meters dansvloer heeft verhuurt in drie aaneengesloten maanden, is Partner gehouden om toch over 2 maal van de volledige vierkante meters dansvloer de huurprijs aan [bedrijf 2] te vergoeden over deze drie maanden.”
5.5.2.
[gedaagde] betwist de hoogte van de factuur en voert ten eerste aan dat hij de vloer in 2022 wel twee keer per kwartaal heeft verhuurd en hij voor de maanden in 2022 daarom niets meer verschuldigd is. Verder stelt hij dat partijen tijdens de ‘corona-periode’ (januari 2020 t/m april 2022) andersluidende afspraken hebben gemaakt die inhielden dat hij de vloer niet twee keer per kwartaal moest verhuren, maar in totaal zes keer per jaar. [gedaagde] stelt daarom hij € 240,18 verschuldigd voor factuur [nummer 1].
5.5.3.
De kantonrechter volgt [gedaagde] in zijn stellingen en zal uitleggen waarom. Zoals [gedaagde] terecht aanvoert heeft hij de vloer in 2022 in januari en februari verhuurd, waardoor hij de vloer in het eerste kwartaal van 2022 twee keer heeft verhuurd. Dat betekent dat [gedaagde] voor de huur in het eerste kwartaal van 2022 niets meer verschuldigd is. Ook heeft [eiser] in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling erkend dat tijdens ‘de corona-periode’ de afspraak gold dat de vloer zes keer per jaar verhuurd diende te worden. [gedaagde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat deze afspraak tot de volgende berekening leidt. In 2020 is de vloer vier keer per jaar onderverhuurd en in 2021 twee keer. Dat betekent dat [gedaagde] de vloer in totaal zes keer heeft onderverhuurd, terwijl hij dat twaalf keer had moeten doen. Omdat de huurprijs per m2 per maand volgens de factuur van [eiser] € 40,03 exclusief btw is, moet [gedaagde] nog (6 x € 40,03) € 240,18 exclusief btw betalen. Op deze gemotiveerde stelling over de (uitleg van) de andersluidende afspraken van partijen tijdens ‘de Corona-periode’ heeft [eiser] niet gereageerd. Bovendien heeft [eiser] de door [gedaagde] gestelde uitleg van de afspraak ook gehanteerd bij de berekening van factuur [nummer 7]. De kantonrechter gaat daarom uit van de uitleg en berekeningswijze die [gedaagde] heeft toegelicht en zal een bedrag van € 240,18 exclusief btw (€ 290,64 inclusief btw) toewijzen voor factuur [nummer 1] en het overige afwijzen.
Factuur [nummer 7]
5.5.4.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.839,20 inclusief btw voor de niet-verhuurde vierkante meters vloer in de jaren 2020 en 2021. [gedaagde] betwist deze factuur en stelt dat [eiser] hiermee betaling vordert van dezelfde vergoeding die is opgenomen in factuur [nummer 1]. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet.
5.5.5.
Uit artikel 3.7. volgt dat
iederevierkante meter dansvloer die [gedaagde] van [eiser] huurt, moet worden onderverhuurd. Zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld, heeft [gedaagde] de keren dat hij de vloer heeft verhuurd in 2020 en 2021, niet alle vierkante meters verhuurd. Uit de berekening van [eiser] volgt dat [gedaagde] 26 m2 vloer van haar heeft gehuurd en daarom onder de ‘normale’ afspraken (26 x 8) 208 m2 vloer per jaar moet verhuren. Uit de andersluidende afspraak volgt dat dat (26 x 6) 156 m2 per jaar is tijdens de ‘Corona-periode’. Dat betekent dat in 2020 en 2021 (2 x 156) 312 m2 vloer verhuurd moest worden. Omdat [gedaagde] in die jaren volgens zijn eigen opgave in totaal 160 m2 vloer heeft verhuurd, heeft hij (312-160) 152 m2 vloer te weinig verhuurd en moet hij daarover nog een vergoeding betalen op grond van artikel 3.7. van de huurovereenkomst. [eiser] heeft ook onbetwist aangevoerd dat die vergoeding per m2 € 10 exclusief btw is en het totaalbedrag uitkomt op € 1.839,20. De kantonrechter zal dit bedrag daarom toewijzen.
Factuur [nummer 8]
5.5.6.
[eiser] vordert een bedrag van € 137,94 inclusief btw voor de extra 38 m2 die [gedaagde] van [eiser] heeft gehuurd en waarvoor de contractuele ‘handlingskosten’ van € 3,- per m2 nog niet in rekening is gebracht. Volgens [gedaagde] zijn deze extra m2 al in rekening gebracht in factuur [nummer 9] en is hij factuur [nummer 8] niet verschuldigd. [eiser] betwist dat. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit factuur [nummer 9] niet dat de kosten voor de extra 38 m2 al in rekening zijn gebracht. Nu [gedaagde] erkent dat hij extra vierkante meters vloer heeft gehuurd van [eiser] maar zijn betwisting van de factuur niet nader heeft onderbouwd, zal de kantonrechter het bedrag van € 137,94 inclusief btw toewijzen.
Factuur [nummer 6]
5.5.7.
[eiser] vordert een bedrag van € 2.353,45 voor de schade aan de vloer na het einde van de huurovereenkomst met [gedaagde]. [gedaagde] betwist de factuur en stelt dat hij de vloer in dezelfde staat heeft ingeleverd als waarin hij de vloer heeft ontvangen en dat hij bovendien niet in de gelegenheid is gesteld deel te nemen aan de door de overeenkomst voorgeschreven eindinspectie van de vloer en dat [eiser] heeft nagelaten een schaderapport op te stellen. [gedaagde] betwist ook de hoogte van de schade omdat dit volgens hem onvoldoende is onderbouwd. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
5.5.8.
Uit artikel 9.2. van de huurovereenkomst volgt dat de vloer wordt verhuurd in goede staat en dat dit door de Partner ([gedaagde]) wordt aanvaard, tenzij bij uitgifte wordt geconstateerd dat de vloer niet in goede staat verkeerd en dit door partijen in een proces-verbaal wordt vastgelegd. Ook volgt uit dat artikel dat, indien door partijen geen proces-verbaal is opgemaakt, tussen partijen vaststaat dat de Partner de vloer in goede staat en vrij van gebreken en schade heeft ontvangen. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter met verwijzing naar artikel 9.2. van de overeenkomst voldoende gemotiveerd gesteld dat de vloer in goede staat verhuurd is aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft dat slechts in algemene bewoordingen en daarom onvoldoende gemotiveerd betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog gesteld dat tijdens de afgifte wel is gesproken over gebreken aan de vloer en dat daar een getuige bij was, maar heeft dat niet nader geconcretiseerd. Van [gedaagde] had verwacht mogen worden dat hij zijn betwisting meer zou motiveren en aan zou geven welke gebreken partijen hebben geconstateerd bij uitgifte, wat daarover is besproken, waarom geen proces-verbaal is opgemaakt en wie bij de uitgifte aanwezig waren. Nu hij dat alles heeft nagelaten komt de kantonrechter aan nadere bewijslevering over de staat van de vloer niet toe.
5.5.9.
De kantonrechter volgt [gedaagde] ook niet in zijn stellingen dat hij niet in de gelegenheid is gesteld aanwezig te zijn bij de eindinspectie te zijn en dat er geen schaderapport is opgesteld waaruit de hoogte van de schade volgt. Hoewel uit artikel 17.3 van de overeenkomst volgt dat partijen bij einde van de huurovereenkomst gezamenlijk een eindinspectie houden en vaststaat dat die inspectie niet heeft plaatsgevonden, is het niet aan [eiser] te wijten dat dit niet is gebeurd. Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd volgt uit het document van 19 september 2022 – dat door [gedaagde] is ondertekend – dat [gedaagde] de vloeren heeft ingeleverd en dat hij heeft aangegeven niet bij de controle van de vloer aanwezig te willen zijn. Door ondertekening van dit document heeft [gedaagde] afstand gedaan van zijn recht om gezamenlijk een eindinspectie uit te voeren. Uit artikel 17.4 volgt dat, indien [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn recht om een eindinspectie uit te voeren, [eiser] daarmee het recht heeft de eindinspectie bindend voor partijen vast te stellen. Daaruit volgt dat [gedaagde] ook afstand heeft gedaan van zijn recht om de hoogte van de vastgestelde schade te weerspreken. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het bedrag van € 2.353,45 voor de schade aan de vloer toewijzen.
Conclusie openstaande facturen
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonechter [gedaagde] alleen volgt in zijn betwisting van factuur [nummer 1] en daarvoor in plaats van € 1.114,12, een bedrag van € 290,64 toewijst. Dat betekent dat het totaal (volgens de optelling onder randnummer 22 van de dagvaarding) uitkomt op (€ 13.927,72 - €1.114,12 + € 290,64) € 13.104,26. Zoals hiervoor onder 5.5. aangekondigd zal de kantonrechter daar de borg van € 1.300,- aftrekken. De kantonrechter wijst daarom een bedrag van (€ 13.104,26 - € 1.300,-) € 11.804,26 toe.
Boete van € 9.600,- wegens te laat inleveren vloer
5.7.
[eiser] vordert een boete van € 9.600,- vanwege het te laat inleveren van de vloer. [eiser] verwijst daarvoor naar artikel 17.1 van de overeenkomst waaruit volgt dat de Partner een vergoeding verschuldigd is van € 50,- per m2 vloer per dag, indien de vloer te laat ingeleverd wordt. Omdat [gedaagde] de vloer drie dagen te laat heeft ingeleverd, komt dat uit op een bedrag van (3 x 50 x (26 m2 + 38 m2)) € 9.600,-. [gedaagde] betwist niet dat hij de vloer te laat heeft ingeleverd maar stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de vloer later ingeleverd mocht worden en hij daarom geen gebruiksvergoeding verschuldigd is.
5.8.
De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet. Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, volgt uit de e-mail van 15 september 2022 waarin [eiser] akkoord gaat met het later inleveren van de vloer, ook dat dit onder de voorwaarde is dat [gedaagde] alsnog de volledige verhuurlijsten overlegt en, wanneer [gedaagde] dat niet doet, er dus geen overeenstemming is over het later inleveren van de vloer en hij de boete alsnog verschuldigd is. Vaststaat dat [gedaagde] de verzochte verhuurlijsten niet heeft overgelegd. [gedaagde] is daarom het gevorderde bedrag van € 9.600,- verschuldigd.
Boetes van € 10.000,- voor het niet doorgeven van de verhuur op 14 en 26 mei 2022
5.9.
[eiser] vordert een op grond van artikel 21.1 van de huurovereenkomst een contractuele boete voor het niet doorgeven van de (onder)verhuur op 14 en 26 mei 2022, van € 10.000,- per keer (totaal € 20.000,-). [eiser] voert daartoe aan dat in een aantal van de vloertegels ‘trackers’ zijn geplaatst die een melding naar [eiser] sturen wanneer deze worden aangesloten tijdens het leggen. Volgens [eiser] heeft zij een dergelijke melding ontvangen op onder andere 14 en 26 mei 2022. Ook verwijst zij naar een verklaring van de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), destijds bedrijfsleider van [bedrijf 3], inhoudende dat [gedaagde] in 2022 onder andere op 14 en 26 mei een vloer heeft geplaatst bij het landgoed. Tot slot verwijst [eiser] naar een ‘YouTube-filmpje’ van een bruiloftsfeest op 26 mei 2022 bij het landgoed, waarop de vloer te zien is. [gedaagde] betwist dat hij de vloeren op de genoemde data heeft onderverhuurd maar heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de vloer te zien is op het ‘YouTube-filmpje’. [gedaagde] heeft daarover verklaard dat de vloer op de betreffende locatie stond opgeslagen en dat die daarom mogelijk zonder zijn medeweten door de werknemers van de locatie is gelegd. Daarnaast voert hij aan dat [naam 2] geen betrouwbare getuige is en dat daarom niet uit zijn verklaring kan worden afgeleid dat de vloer gelegd is op 14 en 26 mei 2022.
5.10.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat de vloer verhuurd is op 14 en 26 mei 2022. Uit de overgelegde ‘tracker-data’, de verklaring van [naam 2] en het ‘YouTube-filmpje’ volgt dat de vloeren zijn gelegd op die data. [gedaagde] heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken. [gedaagde] heeft eerst ontkend dat de vloer gebruikt werd zonder te onderbouwen waarom de overgelegde data van de ‘trackers’ onjuist zou zijn, en vervolgens, daarmee geconfronteerd, gesteld dat de getuige niet betrouwbaar is omdat die een zakelijk belang zou hebben bij diens verklaring en dat de vloer zonder zijn medeweten zou zijn gelegd. [gedaagde] heeft zijn verweer daarmee onvoldoende onderbouwd. Daarom gaat de kantonrechter er van uit dat [gedaagde] de vloeren heeft onderverhuurd op 14 en 26 mei 2022. [gedaagde] had deze data op grond van de overeenkomst aan [eiser] moeten doorgeven. Omdat hij dat niet heeft gedaan heeft hij op grond van artikel 21.1 van de overeenkomst een boete van € 10.000,- per overtreding verbeurd.
5.11.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de boete gematigd moet worden. De kantonrechter volgt hem daarin niet. Tussen partijen bestaat een zakelijke en gelijkwaardige relatie en uit de overeenkomst volgt ook voldoende duidelijk wat de verplichtingen van [gedaagde] zijn en wanneer er een boete wordt verbeurd. Bovendien heeft [gedaagde] in zijn geheel niet gemotiveerd waarom de boete gematigd zou moeten worden. Hij heeft ter onderbouwing alleen aangevoerd dat [naam 1] de onjuiste registraties heeft doorgegeven. Dat verweer gaat niet op. De opgelegde boetes zien juist op de verhuur tijdens een periode waarin [gedaagde] de overeenkomst alleen voortzette en waarin hij alleen verantwoordelijk was voor de verhuur en het doorgeven daarvan.
5.12.
Tot slot heeft [gedaagde] ook nog aangevoerd dat [eiser] geen ingebrekestelling heeft gestuurd en dat de overeenkomst inmiddels is ontbonden, waardoor hij geen boete verschuldigd is. De kantonrechter volgt hem daarin niet. Uit de overeenkomst volgt dat [gedaagde] een direct opeisbare boete verbeurt per overtreding wanneer hij zich niet aan de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst houdt. Omdat de overtredingen al hadden plaatsgevonden, namelijk het niet opgeven van de verhuur op 14 en 26 mei, en niet meer ongedaan konden worden gemaakt, waren de boetes al verbeurd en is een ingebrekestelling ook niet nodig. [eiser] kon daarom volstaan met een constatering van de overtredingen en een aanmaning tot betaling. Ook het feit dat de overeenkomst inmiddels is ontbonden leidt er niet toe dat [gedaagde] geen boete meer verschuldigd is. De opgelegde boetes zien namelijk op een periode waarin de overeenkomst tussen partijen nog van kracht was en de ontbinding op 14 september 2022 heeft geen terugwerkende kracht.
5.13.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde boetes van
€ 10.000,- (totaal € 20.000,-) voor het niet melden van de verhuur op 14 en 26 mei 2022 toewijzen.
Vordering tot vergoeding van de geleden schade
5.14.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het feit dat hij geen inzage heeft gegeven in de (verhuur)administratie. De kantonrechter wijst deze vordering af omdat [eiser], in het licht van het feit dat tegen [gedaagde] al meerdere concrete vorderingen zijn ingediend (zoals hiervoor omschreven), onvoldoende heeft gesubstantieerd op welke andere schade deze vordering ziet. Omdat [eiser] haar vordering niet heeft onderbouwd zal de kantonrechter deze afwijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
5.15.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 914,28. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende toegelicht dat zij kosten heeft gemaakt voor buitengerechtelijke werkzaamheden. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
5.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,91
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.256,91
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.804,26, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag van alle facturen met uitzondering van factuur [nummer 6], vanaf de vervaldata van de facturen, tot de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over factuur [nummer 6], vanaf de vervaldatum van de factuur tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 9.600,- vanwege het te laat inleveren van de vloer,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de direct opeisbare boete van € 10.000,- vanwege het niet opgeven van de huur van 14 mei 2022,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de direct opeisbare boete van € 10.000,- vanwege het niet opgeven van de huur van 26 mei 2022,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 914,28, te vermeerderen de wettelijke als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 oktober 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.256,91, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.