ECLI:NL:RBOVE:2024:2413

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
08-030910-23 en 08-017857-20 (vordering tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De verdachte is schuldig bevonden aan mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. Het incident vond plaats op 15 mei 2022 in Vriezenveen, waar de verdachte als beveiliger werkzaam was. Tijdens een confrontatie met het slachtoffer, die het café probeerde binnen te komen nadat het gesloten was, heeft de verdachte het slachtoffer met de platte hand in het gezicht geslagen, waardoor het slachtoffer viel en een Weber C-fractuur in zijn linker kuitbeen opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, maar dat hij wel schuldig is aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 3.862,89 aan schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-030910-23 en 08-017857-20 (vordering tul) (P)
Datum vonnis: 6 mei 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 april 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. C.A. Spekschoor, advocaat in Lochem, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , door
mr. E.M. Keulen, advocaat in Enschede, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld (primair), dan wel dat verdachte hem heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg (subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere botbreuken in het (linker) kuitbeen en/of de (linker) enkel, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
- eenmaal of meermalen (met kracht) met platte hand en/of gebalde vuist in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (terwijl die op de grond lag) eenmaal of meermalen (met kracht) in/op/tegen de (linker) onderbeen te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) onderuit te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- eenmaal of meermalen (met kracht) met platte hand en/of gebalde vuist in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen waardoor voornoemde [slachtoffer] hard ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere botbreuken in het (linker) kuitbeen en/of de (linker) enkel ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het subsidiair tenlastegelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Bewezen kan worden dat verdachte aangever met de vuist in het gezicht heeft geslagen en een schop heeft gegeven, als gevolg waarvan aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het beroep op noodweer kan niet slagen, omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en de geweldshandelingen van verdachte niet noodzakelijk en proportioneel waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Er is een beroep gedaan op noodweer, nu verdachte zou hebben gehandeld uit zelfverdediging. Mocht de rechtbank dit verweer verwerpen, dan kan slechts tot een bewezenverklaring worden gekomen van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
In de nacht van 15 mei 2022 was verdachte werkzaam als beveiliger bij het café ‘ [het café] ’ in [vestigingsplaats] . Aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft die nacht meerdere keren geprobeerd om het café te betreden nadat de deuren gesloten waren voor nieuwe bezoekers. Verdachte heeft aangever telkens verzocht om het terras van het café te verlaten. Toen aangever op enig moment weer naar de ingang van het café liep, werd hij door verdachte met de platte hand met kracht in zijn gezicht geslagen. Direct na die klap is aangever op de grond gevallen. Hij kon daarna niet meer op zijn linkerbeen staan.
Kort hierna heeft aangever de spoedeisende hulp bezocht. Naast een zwelling van zijn lip en jukbeen en een schaafwond op zijn voorhoofd, bleek aangever een zogenaamde “Weber C fractuur” te hebben opgelopen, een breuk in zijn linker kuitbeen boven het enkelgewricht. Aangever is inmiddels twee keer geopereerd aan zijn been. In mei 2022 zijn twee stelschroeven in zijn been geplaatst. In november 2022 zijn deze schroeven weer operatief verwijderd. Aangever heeft tot op heden last van pijnklachten.
Het geweld
De rechtbank stelt vast dat aangever door verdachte met de platte hand met kracht in zijn gezicht is geslagen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever (ook) met de vuist heeft geslagen, hem onderuit heeft getrapt of tegen diens been heeft getrapt of geslagen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat zij, buiten de in artikel 82 Wetboek van Strafrecht (Sr) opgesomde gevallen, volgens vaste jurisprudentie de vrijheid heeft om lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, indien dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of bepaald letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij aangever sprake was van een Weber C-fractuur. Het letsel was van dien aard dat twee operaties noodzakelijk zijn gebleken. Bovendien komt uit de letselrapportage de mogelijkheid naar voren dat aangever blijvende pijnklachten en blijvend functieverlies zal ervaren. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Causaal verband
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het letsel van aangever heeft veroorzaakt. Uit het dossier volgt dat aangever direct na zijn val niet meer op zijn linkerbeen kon staan en dat hij naar de spoedeisende hulp is gegaan. Uit de letselrapportage volgt dat een Weber C-fractuur doorgaans ontstaat na het te ver naar buiten draaien van de enkel, zoals kan gebeuren als iemand zich verstapt. Gelet hierop gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte aangever met zoveel kracht in het gezicht heeft geslagen dat aangever ten val is gekomen, waarbij hij zijn enkel heeft verdraaid en de botbreuk is ontstaan. Als verdachte aangever niet zou hebben geslagen dan zou aangever niet zijn gevallen en had hij ook geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarmee het causaal verband is gegeven. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen volgen dat het letsel op een andere wijze is ontstaan.
Primair: vrijspraak zware mishandeling
De rechtbank oordeelt dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte heeft aangever één keer met kracht met de platte hand in het gezicht geslagen. De rechtbank acht de kans dat aangever als gevolg van deze ene klap zwaar lichamelijk letsel zou oplopen niet aanmerkelijk, laat staan dat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte deze kans bewust zou hebben aanvaard, zodat voorwaardelijk opzet op dit gevolg niet kan worden aangenomen.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft gepleegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Subsidiair: mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem met kracht met platte hand in het gezicht te slaan, waardoor aangever op de grond is gevallen. Als gevolg hiervan heeft aangever zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Het beroep op noodweer
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer. Volgens verdachte zou aangever een arm om zijn nek hebben geslagen toen verdachte hem met een hand in de rug van het terras af wilde begeleiden. Verdachte was daardoor in de veronderstelling dat aangever hem in een nekklem wilde leggen en zou aangever om die reden in het gezicht hebben geslagen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is op grond van artikel 41 Sr vereist dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De manier waarop verdachte zich heeft verdedigd moet daarnaast noodzakelijk en geboden zijn. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of er daadwerkelijk sprake was van een noodweersituatie; dus van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd onaannemelijk, gelet op het feit dat geen van de getuigen het verhaal van verdachte heeft bevestigd. Geen enkele getuige heeft immers verklaard dat aangever een arm om de nek van verdachte heeft geslagen of verdachte op een andere manier heeft aangevallen. In tegendeel, uit de verklaring van de getuige [getuige] komt naar voren dat verdachte de agressor is geweest en als enige geweld heeft gebruikt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Gelet op het bovenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2022 te Vriezenveen, gemeente Twenterand, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] eenmaal met kracht met platte hand in/tegen het gezicht te slaan waardoor voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk in het linkerkuitbeen ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte dient te worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, maar te volstaan met oplegging van een taakstraf. De verdachte heeft in de afgelopen jaren geen nieuwe strafbare feiten gepleegd en hij heeft zijn houding verbeterd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever, als gevolg waarvan aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte was werkzaam als beveiliger bij een café op het moment dat hij aangever in het gezicht sloeg, waardoor aangever ten val kwam en zijn kuitbeen brak. Dit heeft enorme gevolgen gehad voor aangever. Zo is uit zijn slachtofferverklaring gebleken dat hij tot op de dag van vandaag pijnklachten heeft en nog steeds niet voluit kan voetballen. Hij is inmiddels twee keer geopereerd aan zijn been en een derde operatie is niet uitgesloten.
De rechtbank acht het kwalijk dat verdachte in zijn functie als beveiliger op dusdanige agressieve wijze heeft gehandeld. Bovendien beschikte verdachte niet over de vereiste diploma’s om een functie als beveiliger uit te voeren. Het is algemeen bekend dat je als beveiliger te maken krijgt met mensen die onder invloed zijn en zich vervelend kunnen gedragen. Juist van een beveiliger mag worden verwacht dat hij zich in dit soort situaties kan beheersen om escalatie te voorkomen. Bovendien heeft verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag en de gevolgen daarvan. Zo heeft hij het café direct verlaten zonder zich te bekommeren om aangever en heeft hij nadien ook geen contact met aangever gezocht. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 26 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast liep verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in een proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf voor openlijke geweldpleging. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om weer de fout in te gaan.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 8 april 2024. Hieruit komt naar voren dat verdachte in het verleden in behandeling is geweest bij Transfore waar in 2016 een beperkte intelligentie, PTSS en een explosieve stoornis werden vastgesteld. Na deze behandeling is een afname aan veroordelingen voor geweldsfeiten te zien. Het psychosociaal functioneren is voor verdachte een risicofactor. Ook ziet de reclassering zorgen rondom het beperkt meewerken in eerdere reclasseringscontacten en zijn externaliserende houding daarin. Gelet op het verstrijken van de tijd en de ontwikkeling die verdachte op de delictgerelateerde factoren doormaakt, wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Het risico op recidive wordt ingeschat op laag-gemiddeld. Daarnaast heeft de reclassering geadviseerd om niet nog eens een taakstraf aan verdachte op te leggen, nu het grootste deel van de eerder opgelegde taakstraffen is geretourneerd wegens onder andere het niet nakomen van afspraken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij na het incident is gestopt met het werken als beveiliger en inmiddels een eigen bedrijf is gestart in het ombouwen van containers.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van het gepleegde feit, het letsel dat aangever daardoor heeft opgelopen en het strafblad van verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder meegewogen dat verdachte in zijn rol als beveiliger de taak had om de orde te handhaven en te waken over de veiligheid van de bezoekers van het café. Dit heeft verdachte nagelaten. Ook wordt meegewogen dat verdachte een gewaarschuwd mens was, nu hij tijdens het plegen van dit feit in een proeftijd liep voor een eerder gepleegd geweldsdelict.
Alles afwegende, acht de rechtbank een straf zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.632,79 (zesduizend zeshonderd tweeëndertig euro en negenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziektekosten over 2022-2023 (€ 882,00);
- medische hulpmiddelen (€ 54,79);
- gederfd inkomen (€ 116,00);
- kosten zonder nut over 2022-2024 (€ 529,00);
- reiskosten (€ 281,10);
- toekomstige schade (€ 1.270,00).
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.500,00 gevorderd. Daarnaast is vergoeding van de proceskosten gevorderd ter hoogte van € 31,26.
Wat betreft het gevorderde gederfde inkomen heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting toegelicht dat het gevorderde brutoloon gelijk is aan het nettoloon, omdat de benadeelde partij gebruik maakt van loonheffingskorting.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de toekomstige (materiële) schade niet is onderbouwd. Wat betreft de overige gevorderde materiële schadeposten heeft de raadsman geen verweer gevoerd. De immateriële schade moet volgens de raadsman op een lager bedrag worden vastgesteld. Daartoe is aangevoerd dat de benadeelde partij eigen schuld heeft aan de schade op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De benadeelde partij had – na meerdere waarschuwingen van verdachte – niets meer bij het café te zoeken. Als de benadeelde partij had besloten om te vertrekken, was het geweldsincident niet voorgevallen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Eigen schuld
Een omstandigheid waardoor de schadevergoedingsverplichting van verdachte kan worden verminderd is gelegen in de eigen schuld van de schuldenaar in de zin van artikel 6:101 BW. Bij beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht moet allereerst worden vastgesteld of die benadeelde partij ook heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Zo ja, dan moet worden beoordeeld in welke mate de aan de benadeelde partij toe te rekenen omstandigheden en die aan verdachte toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Hierop kan een billijkheidscorrectie worden toegepast.
De schade van de benadeelde partij is ontstaan als gevolg van de geweldshandeling van verdachte. Aan de hand van de getuigenverklaringen in het dossier stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij daaraan voorafgaand geen agressieve houding richting verdachte heeft aangenomen. De benadeelde partij heeft het geweld niet zelf uitgelokt. Van verdachte mocht worden verlangd dat hij zich als beveiliger zou beheersen, ook voor zover de benadeelde partij vervelend gedrag vertoonde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij geen bijdrage geleverd aan het ontstaan van de schade en is geen sprake van eigen schuld. Het verweer van de verdediging hierover wordt verworpen.
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten, met uitzondering van de toekomstige schade, zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade deels toewijzen tot een bedrag van
€ 1.862,89, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 15 mei 2022.
De toekomstige opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schadepost onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank gaat er daarbij op basis van het dossier en de schadeonderbouwing van uit dat er sprake was van een botbreuk in het kuitbeen van de benadeelde partij. Door dit letsel heeft hij tot op heden veel pijn en ongemak ervaren. De benadeelde partij is tot tweemaal toe aan zijn been geopereerd en hij kan nog steeds niet (intensief) sporten, waardoor hij beperkt is in het uitoefenen van zijn hobby’s.
De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering tot immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat de noodzakelijke nadere onderbouwing van het letsel en de gevolgen een onevenredige belasting van het strafproces is.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft ter vergoeding van proceskosten (reis- en parkeerkosten) een bedrag van € 31,26 gevorderd.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat reis- en verblijfkosten op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering slechts als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover door de benadeelde partij zonder gemachtigde (advocaat) wordt geprocedeerd. [1] De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij met een gemachtigde (advocaat) procedeert. Het wettelijk stelsel biedt in dat geval geen ruimte voor vergoeding van de hier gevorderde reiskosten. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde proceskosten afwijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan gijzeling voor de duur van 48 dagen worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De voorwaardelijke straf waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 15 december 2020 van de politierechter van deze rechtbank is verdachte, voor zover hier van belang, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 december 2020.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de proeftijd met een jaar te verlengen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair
het misdrijf:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.862,89 (bestaande uit € 1.862,89 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]van een bedrag van
€ 3.862,89(drieduizend achthonderd tweeënzestig euro en negenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit
tot betaling aan de Staat der Nederlandenvan een bedrag van
€ 3.862,89, (drieduizend achthonderd tweeënzestig euro en negenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2022, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
48 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • wijst de vordering af voor zover deze ziet op de opgevoerde proceskosten ter hoogte van € 31,26;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 1.270,00 aan materiële schade en
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08-017857-20
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 15 december 2020 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Berends, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J. ten Brink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2024.
Buiten staat
Mr. Berends is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022212331, gesloten op
1 februari 2023. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt
proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 mei 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 3):
Op 15 mei 2022 besloot ik om naar ‘ [het café] ’ in [vestigingsplaats] te gaan. Ik liep richting de ingang van het café. Op het moment dat ik in de buurt kwam van de beveiliging voelde ik een doffe klap op mijn gezicht en viel ik op de grond. Ik kan nu niet meer lopen.
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 april 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] op 15 mei 2022 in [vestigingsplaats] één keer met de platte hand in het gezicht geslagen, waarna hij op de grond is gevallen. Ik was op dat moment werkzaam als beveiliger bij café [het café] in [vestigingsplaats] .
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 19 mei 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 24):
Ik was op 15 mei 2022 aanwezig bij [het café] te [vestigingsplaats] . Ik zag dat de jongen (de rechtbank begrijpt: aangever) weer terug kwam lopen. Ik zag dat de beveiliger (de rechtbank begrijpt: verdachte) de jongen gelijk een tik op het gezicht gaf. Ik zag dat de jongen viel. De jongen gaf aan dat hij pijn had aan zijn been en dat hij er niet op kon staan.
4. De (aanvullende) forensisch medische letselrapportage van 11 augustus 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 4-7):

7.Medische informatie vanuit het ziekenhuis

Op 15-5-2022 bezocht betrokkene de SEH. In het gelaat was er een zwelling van de lip rechts en van het jukbeen rechts zichtbaar en zat er een schaafwond op het voorhoofd rechts. Er was sprake van een breuk van het kuitbeen.
Op 30-5-2022 werd betrokkene geopereerd aan zijn been. Op 18-11-2022 werden de twee stelschroeven operatief verwijderd uit het been.

9.Beantwoording vraagstelling

Het letsel van het linker onderbeen betreft een breuk van het kuitbeen (Weber C fractuur).
Dit type breuk ontstaat voornamelijk na een geforceerde, excessieve externe rotatie van de enkel, oftewel het te ver naar buiten draaien van de enkel. Zoals gezien kan worden bij zogenaamd verstappen.
H1: Betrokkene heeft het gebroken kuitbeen (Weber C fractuur) door een directe stompe krachtinwerking op het kuitbeen zelf opgelopen (b.v. een harde trap).
H2: Betrokkene heeft het gebroken kuitbeen (Weber C fractuur) opgelopen doordat hij zich verstapt heeft (b.v. door een duw of t.g.v. een balansstoornis door het nuttigen van 15 eenheden alcohol).
Gegeven het ontstaansmechanisme van Weber C fracturen (namelijk het verdraaien van de enkel door indirect trauma) is H2 waarschijnlijker dan H1.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414.