ECLI:NL:RBOVE:2024:2575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10929731 \ CV EXPL 24-569
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens betalingsachterstand en gebreken in het gehuurde

In deze zaak vordert de eiser, eigenaar van een appartement, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een betalingsachterstand van de gedaagde, die het appartement huurt. De eiser stelt dat de gedaagde sinds februari 2023 de huur gedeeltelijk niet betaalt en dat er een achterstand is ontstaan van € 3.272,00. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij de huur heeft mogen opschorten vanwege gebreken in het gehuurde. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onvoldoende heeft aangetoond dat er gebreken zijn die de opschorting van de huur rechtvaardigen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser toe, inclusief de betaling van achterstallige huur en verwarmingskosten, en ontbindt de huurovereenkomst. De gedaagde wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en moet de proceskosten betalen. De kantonrechter verleent de gedaagde een termijn van één maand om aan haar verplichtingen te voldoen voordat de ontbinding van kracht wordt.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10929731 \ CV EXPL 24-569
Vonnis van 14 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: P.G. Keurentjes,
tegen
[gedaagde],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. E. Baldan Kaya.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] huurt een appartement van [eiser]. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] een betalingsachterstand laten ontstaan waardoor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gerechtvaardigd is. [gedaagde] is het daar niet mee eens. [gedaagde] heeft betaling van een deel van de huur opgeschort omdat er volgens haar gebreken zijn in het gehuurde. [gedaagde] betaalt ook de voorschotten voor, en de eindafrekening van, de verwarmingskosten niet meer omdat daarover volgens haar niets in de huurovereenkomst is afgesproken. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet en wijst de vorderingen van [eiser] toe. Dit oordeel zal hierna worden uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 5 februari 2024;
  • de conclusie van antwoord met producties van 12 februari 2024 en de aanvulling daarop van 15 februari 2024;
  • de aanvullende stukken van [eiser] van 25 maart 2024;
  • de aanvullende stukken van [gedaagde] van 27 maart 2024;
  • de aanvullende stukken van [gedaagde] van 1 april 2024.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is sinds mei 2015 huurder van het appartement gelegen aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). De huurprijs voor het gehuurde is per juli 2023 € 646,80 per maand.
3.2.
Het gehuurde maakt deel uit van een appartementencomplex. Onderdeel van het appartementencomplex is een gedeelde verwarmingsinstallatie. Deze installatie is gezamenlijk eigendom van de eigenaren van de verschillende appartementen in het complex. De eigenaren zijn verenigd in een vereniging van eigenaren (hierna: ‘de VvE’).
3.3.
Het voorschot voor, en de uiteindelijke eindafrekening van de verwarmingskosten worden door ista Nederland B.V. (hierna: ‘ista’) namens de VvE in rekening gebracht. Tot juni 2022 bedroeg het voorschot € 87,00 en daarna bedroeg het voorschot in ieder geval tot maart 2023 € 79,00 per maand.
3.4.
[eiser] is sinds juli 2017 eigenaar van het gehuurde. Op 23 juli 2017 hebben [eiser] en [gedaagde] een nieuwe huurovereenkomst gesloten. Daarin is niets opgenomen over de verwarmingskosten.
3.5.
Tot februari 2022 stond [gedaagde] onder beschermingsbewind. Tot die tijd heeft (de bewindvoerder van) [gedaagde] de verwarmingskosten betaald. De voorschotten voor maart, april, september, oktober en november 2022 en januari, februari, en maart 2023 heeft [gedaagde] niet (volledig) betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] de eindafrekening voor de verwarmingskosten van 2022 niet betaald.
3.6.
Vanaf februari 2023 heeft [gedaagde] betaling van de volledige huurprijs opgeschort omdat er volgens [gedaagde] gebreken zijn in het gehuurde.
3.7.
Doordat [gedaagde] de voorschotten voor en de eindafrekening van de verwarmingskosten niet betaald en betaling van een deel van de huurprijs opschort, is [eiser] deze procedure gestart.

4.Het geschil

Wat vordert [eiser]?
4.1.
[eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen nadat het vonnis is betekend. [eiser] vordert ook betaling van € 4.825,46 aan achterstallige huur en verwarmingskosten berekend tot en met 31 januari 2024, de wettelijke rente over € 4.335,60 en een gebruiksvergoeding van € 646,80 voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde na 31 januari 2024 in bezit houdt. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] de proceskosten moet betalen.
Wat vindt [gedaagde] daarvan?
4.2.
[gedaagde] erkent dat er een betalingsachterstand is ontstaan, maar deze rechtvaardigt volgens haar niet de ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde] stelt namelijk dat zij de huur heeft mogen opschorten vanwege gebreken in het gehuurde die [eiser] weigert te herstellen. Dat zij aan [eiser] verwarmingskosten moet betalen, betwist [gedaagde] omdat dat daarover niets in de huuroverkomst is afgesproken.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is voor de beslissing van de kantonrechter, verder ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter moet beoordelen of [gedaagde] betaling van de volledig huur heeft mogen opschorten vanwege de door haar gestelde gebreken en of [gedaagde] de verwarmingskosten aan [eiser] verschuldigd is.
[gedaagde] mag de huur niet opschorten
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de huur sinds februari 2023 maar gedeeltelijk betaalt en dat daardoor – berekend tot 31 januari 2024 – een huurachterstand is ontstaan van € 3.272,00.
5.3.
Door ook een betalingsachterstand van € 1.062,60 voor de verwarmingskosten te hebben laten ontstaan, schiet [gedaagde] volgens [eiser] tekort in de nakoming van de huurovereenkomst en is ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd.
5.4.
[gedaagde] betwist dat zij tekortschiet en dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] een lijst van gebreken genoemd die zij zou hebben gemeld bij [eiser] en die door hem niet worden opgelost. [eiser] erkent dat aan een aantal zaken in het gehuurde onderhoud moet worden gepleegd, maar betwist op de hoogte te zijn gebracht van de overige gestelde gebreken. Ook stelt [eiser] dat die gebreken voor rekening van [gedaagde] als huurder komen.
5.5.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de gestelde gebreken onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat er gebreken zijn en [eiser] de verplichting heeft om ze te verhelpen. Met betrekking tot het onderhoud waarover partijen het eens zijn dat het nog moet worden uitgevoerd, staat het niet ter discussie dat [naam], de broer van [eiser], al wat onderhoud heeft verricht. [gedaagde] wil niet meer dat [naam] de rest van het onderhoud uitvoert, omdat hij haar seksueel heeft geïntimideerd.
5.6.
[eiser] betwist dat [naam] [gedaagde] seksueel heeft geïntimideerd en wil het overige onderhoud aan het gehuurde alleen door [naam] laten uitvoeren. Zo schrijft [eiser] in een e-mail van 19 september 2022 aan [gedaagde]: “
Wat betreft het onderhoud ben ik duidelijk geweest. Ik ga niet iemand voor
50,- euro per in uur inhuren omdat jij [naam] niet over de vloer wenst. Jij kan ook voor een oplossing zorgen dat er iemand anders is ipv van je zelf voor het onderhoud.”
5.7.
De kantonrechter stelt voorop dat een verhuurder vrij is te bepalen wie het onderhoud verricht. De vraag is of [gedaagde] in dit geval mag eisen dat niet [naam], maar een andere persoon het onderhoud aan het gehuurde uitvoert.
5.8.
Voor de stelling dat [naam] haar seksueel heeft geïntimideerd, wijst [gedaagde] naar een WhatsApp-bericht en een telefoongesprek. In het WhatsApp-bericht stuurt [naam] haar drie gekleurde hartjes en een handenschuddende emoticon. In het telefoongesprek heeft [naam] volgens [gedaagde] gezegd dat zij kan gaan douchen, zodat hij kan kijken waar het lekkageprobleem is.
5.9.
Over het WhatsApp-bericht van [naam] heeft [eiser] in een e-mail van 24 mei 2024 aan [gedaagde] de volgende uitleg gegeven: “
Ik heb dit app verkeer gelezen met het appje wat daarvoor is gestuurd door jou met het verhaal omtrent het in de war zijn en het overlijden van jou zwager. Waarna [naam] jou een aanmoedigende app stuurt met gekleurde hartjes en een handenschuddende emoticon.”Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog verklaard dat [naam] zich ook heeft verontschuldigd en dat [naam] het niet ongepast heeft bedoeld. [gedaagde] heeft dit niet weersproken.
5.10.
Over het telefoongesprek waarin [naam] en [gedaagde] hebben gesproken over het douchen en de lekkage, heeft [eiser] in een e-mail van 19 september 2022 aan [gedaagde] geschreven: “
Wat ik begrepen heb is dat [naam] jou nooit heeft aangeraakt op zo iets, er is alleen door de telefoon een grapje gemaakt waarom ook jij hard hebt gelachen. [naam] is daarna nog 2 keer langs geweest voor onderhoud, zonder problemen. Maat toen je je zin niet kreeg over de vloer ben je [naam] gaan uitmaken voor seksist.”Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] herhaald dat [naam] een grap heeft gemaakt en ook [gedaagde] daarom heeft gelachen. Ook dit heeft [gedaagde] niet betwist.
5.11.
Gelet op de uitleg die [eiser] heeft gegeven over de handelswijze van [naam], heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om in redelijkheid het standpunt in te nemen dat [naam] het onderhoud niet verder mag uitvoeren. Dat het onderhoud waarvan [eiser] erkent dat het nog moet worden uitgevoerd, niet is gepleegd, heeft [gedaagde] als gevolg daarvan aan zichzelf te wijten. [eiser] is niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Dit betekent dat [gedaagde] betaling van de volledige huur niet heeft mogen opschorten. Nu [gedaagde] dit wel heeft gedaan, is zij tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De vordering van [eiser] tot betaling van de huurachterstand van € 3.272,00, zal de kantonrechter toewijzen.
[gedaagde] moet de verwarmingskosten betalen
5.12.
In de vordering van [eiser] tot betaling van € 4.825,46 ligt een bedrag besloten van
€ 1.062,60 aan onbetaalde voorschotten voor, en een eindafrekening van de verwarmingskosten. [eiser] voert aan dat [gedaagde] deze kosten moet betalen, omdat dit destijds met de bewindvoerder is afgesproken en de bewindvoerder de voorschotten ook steeds heeft betaald.
5.13.
[gedaagde] neemt het standpunt in dat zij de verwarmingskosten niet hoeft te betalen, omdat daarover niets in de huurovereenkomst is opgenomen. De betalingen aan ista door de bewindvoerder zijn volgens haar een fout geweest. Bovendien, zo stelt [gedaagde], heeft [eiser] zelf aangegeven dat zij de kosten niet hoefde te betalen.
5.14.
Alhoewel [eiser] erkent dat er in de huurovereenkomst niets over de verwarmingskosten is opgenomen, betekent dit niet dat [gedaagde] de verwarmingskosten niet is verschuldigd. [eiser] verwijst naar een e-mail van 2 augustus 2017. Daarin schrijft hij aan de heer Daan Aarnink die de huurovereenkomst aan het opstellen was:

Overleg gehad met de bewindvoerder en het oude huurcontract bekeken.
Graag de huurovereenkomst aanpassen naar:
[…]
Geen service kosten, geen waarborg en het voorschot van de stookkosten betalen ze zelf.”
5.15.
[eiser] heeft met de e-mail van 2 augustus 2017 naar het oordeel van de kantonrechter gemotiveerd onderbouwd dat op verzoek van de bewindvoerder van [gedaagde] de verwarmingskosten uit de huurovereenkomst zijn gehaald omdat zij deze zelf zou gaan betalen. Over de verwarmingskosten is daarmee een aparte, mondelinge afspraak gemaakt met de bewindvoerder en – omdat de bewindvoerder als vertegenwoordiger van [gedaagde] bevoegd was om de overeenkomst namens [gedaagde] aan te gaan – deze afspraken gelden ook voor [gedaagde] nadat het bewind is gestopt.
5.16.
Dat het gaat om een interne e-mail van [eiser], zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Gelet op de e-mail van 2 augustus 2017 volgt de kantonrechter [gedaagde] ook niet in haar stelling dat de betalingen een fout zijn geweest.
5.17.
Ter onderbouwing van haar standpunt, verwijst [gedaagde] nog naar een e-mail van
19 september 2022 waarin [eiser] aan haar schrijft:

De verhuurder hoeft niet te betalen voor de schoonmaak kosten van jouw portiek en voor de energie kosten, maar omdat deze vergeten zijn in het contract ik zal ze dus ook niet doorbelasten.”
5.18.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het hier niet om de verwarmingskosten gaat, maar over de servicekosten en meer specifiek, de energiekosten van de portiek. Eerder in diezelfde e-mail schrijft [eiser] ook: “
in de huurovereenkomst is helaas geen service kosten opgenomen.”Ook de verwijzing naar de e-mail van 24 mei 2023, waarin [eiser] schrijft: “
De ista kosten zijn voor mijn rekening”kan [gedaagde] gelet op de rest van die e-mail niet baten. Daaruit blijkt namelijk dat [eiser] met deze zin het standpunt van [gedaagde] weergeeft (“
je geeft aan”). [eiser] schrijft in deze e-mail dat de verwarmingskosten juist voor rekening van [gedaagde] zijn:

Je geeft aan:
[…]
-
de Ista kosten zijn voor mijn rekening
[…]
o
de kosten van Ista zijn voor jou rekening. Nu jij niet betaald, heb ik conform het regelemetn van de VVE deze kosten moeten betalen. Ik verzoek je deze kosten te voldoen.”
5.19.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat zij de rekeningen voor het voorschot van de verwarmingskosten nooit van ista heeft ontvangen. [eiser] heeft erop gewezen dat [gedaagde] na het eindigen van het bewind zelf nog een voorschot voor de verwarmingskosten aan ista heeft betaald. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken. [gedaagde] heeft desgevraagd verklaard dat zij wist welk bedrag aan voorschot moest worden betaald omdat dit uit een app bleek waarin alle door de deurwaarde gedane betalingen zijn opgenomen. Deze uitleg acht de kantonrechter niet aannemelijk.
5.20.
Volgens [gedaagde] heeft zij nog recht op compensatie van de overheid voor de verwarmingskosten. [eiser] betwist deze compensatie al te hebben ontvangen, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij ook toegezegd de compensatie te zullen betalen zodra deze binnenkomt.
5.21.
De conclusie is dat [gedaagde] de voorschotten voor (en daarmee de eindafrekening van) de verwarmingskosten ter hoogte van € 1.062,60 moet betalen. De vordering van [eiser] daartoe zal de kantonrechter toewijzen. Dit brengt met zich mee dat [gedaagde] in totaal in hoofdsom (€ 3.272,00 + € 1.062,60 =) € 4.334,60 aan [eiser] moet betalen.
Ontbinding en ontruiming
5.22.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt – kort gezegd – dat iedere tekortkoming aan de wederpartij de bevoegdheid geeft de overeenkomst te ontbinden, tenzij dit niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter is hiervoor tot de conclusie gekomen dat [gedaagde] door onterecht betaling van de huur op te schorten, tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst. Uit de rechtspraak volgt dat een vordering tot ontbinding (en ontruiming van het gehuurde) wordt toegewezen als het vaststaat dat er een huurachterstand is van in ieder geval drie maandtermijnen. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de huur al meer dan één jaar door [gedaagde] wordt opgeschort en [eiser] aan de verplichting uit artikel 2 van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening heeft voldaan. Ontbinding van de huurovereenkomst is in dit geval dan ook gerechtvaardigd. De vordering van [eiser] daartoe, en zijn vordering tot ontruiming, zal de kantonrechter toewijzen.
5.23.
[eiser] vordert in dat kader betaling van € 646,80 per maand dat [gedaagde] na
31 januari 2024 het gehuurde in bezit heeft. Omdat de gevorderde huurachterstand is berekend tot en met 31 januari 2024, zal de kantonrechter betaling van € 646,80 vanaf
1 februari 2024 tot de dag van de ontruiming, waarbij – zoals gevorderd – een ingegane maand voor een maand gerekend wordt, toewijzen.
[gedaagde] moet de wettelijke rente betalen
5.24.
[eiser] vordert € 116,01 aan wettelijke rente tot de dag van de dagvaarding. Dit zal de kantonrechter toewijzen aangezien er sprake is van een huurachterstand en [gedaagde] met betaling daarvan in verzuim is. De gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding over € 4.334,60 zal de kantonrechter ook toewijzen.
[gedaagde] moet een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten betalen
5.25.
[eiser] vordert een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten van € 373,85 (inclusief BTW). De buitengerechtelijke incassokosten zijn de kosten die [eiser] heeft gemaakt om, in een poging om een gang naar de kantonrechter te voorkomen, betaling van [gedaagde] te ontvangen. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag dat gevorderd kan worden, gaat de wetgever uit van een vaste vergoeding waarbij geabstraheerd wordt van de kosten die [eiser] daadwerkelijk heeft gemaakt.
5.26.
De kantonrechter stelt vast dat het bedrag van € 373,85 in lijn is met de staffel en het maximum behorend bij de hoofdsom van € 2.059,80 – waarvoor [eiser] [gedaagde] per brief van 29 juni 2023 heeft aangemaand – zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal betaling van € 373,85 dan ook toewijzen.
[eiser] moet in totaal € 4.824,46 aan [eiser] betalen
5.27.
In totaal zal het volgende bedrag worden toegewezen
- hoofdsom
4.334,60
- rente tot de dag van de dagvaarding
116,01
- buitengerechtelijke incassokosten
373,85
Totaal
4.824,46
[gedaagde] krijgt een ‘terme de grâce’
5.28.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om een ‘
terme de grâce’. De kantonrechter begrijpt [gedaagde] zo, dat zij daarmee een beroep doet op artikel
7:280 BW. Op grond van dit artikel kan de kantonrechter, voordat de ontbinding wordt uitgesproken, [gedaagde] een termijn van ten hoogste één maand geven om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen.
5.29.
[gedaagde] heeft aangevoerd door de opschorting van de huur over iets meer dan € 2.000,00 te beschikken en ook geld te kunnen lenen om aan een eventuele veroordeling tot betaling te voldoen. [eiser] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal [gedaagde] een termijn van één maand verlenen om de huurachterstand (inclusief de rente en de buitengerechtelijke incassokosten) te betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
5.30.
[gedaagde] zal in het ongelijk worden gesteld en zal daarom de proceskosten van [eiser] moeten vergoeden. De proceskosten zijn de kosten die [eiser] heeft gemaakt om deze procedure te voeren. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten zijn de kosten die [eiser] maakt om [gedaagde] ertoe te brengen aan het vonnis te voldoen.
5.31.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(1/2 punt × salaris gemachtigde met een maximum van € 135,00)
Totaal
1.061,72
5.32.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [gedaagde] ook de kosten van betekening moet betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 4.824,46, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 4.334,60 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
6.2.
ontbindt, in het geval dat [eiser] niet binnen één maand na dit vonnis aan de veroordeling onder rechtsoverweging 6.1. heeft voldaan, de huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag na afloop van de genoemde termijn van één maand en veroordeelt [gedaagde] het gehuurde met al de zijnen en al het zijnde te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden waarbij [gedaagde] de sleutels van het gehuurde ter vrije en algehele beschikking van [eiser] moet stellen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 646,80 (exclusief eventuele huurverhoging) voor iedere maand die [gedaagde] het gehuurde vanaf 1 februari 2024 in bezit houdt, waarbij een ingegane maand voor een volle maand wordt gerekend;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.061,72;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van rechtsoverweging 6.2;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.