ECLI:NL:RBOVE:2024:2587

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
08-157078-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege na bedreiging met de dood

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 juni 2023 in Enschede drie buitengewoon opsporingsambtenaren heeft bedreigd met de dood. De verdachte heeft deze bedreigingen gedaan door te dreigen met een vuurwapen. Tijdens de zitting op 7 mei 2024 heeft de verdachte zijn schuld bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden en hem ter beschikking gesteld met een verpleging van overheidswege voor de duur van maximaal vier jaar. Dit besluit is genomen op basis van de ernst van de bedreiging en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een chronische psychotische kwetsbaarheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het recidiverisico en de noodzaak voor langdurige behandeling in een beveiligde setting. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de verdachte ook de maatregel van gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking opgelegd, ter bescherming van de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-157078-23 (P)
Datum vonnis: 21 mei 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A. Aaldijk, advocaat in Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer 1],
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met de dood.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2023 te Enschede [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik haal nu een 9 millimeter op en schiet je dood en/of ik schiet jullie vandaag allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 mei 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 27 juni 2023 (p. 5 e.v.);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [slachtoffer 2], van 27 juni 2023 (p. 8 e.v.);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [slachtoffer 3], van
27 juni 2023 (p. 12 e.v.).
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks27 juni 2023 te Enschede [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik haal nu een 9 millimeter op en schiet je dood en
/ofik schiet jullie vandaag allemaal dood"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna tbs) met dwangverpleging voor de duur van maximaal vier jaar wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging, omdat dit, gezien de aard en ernst van het feit, niet proportioneel is. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte de maatregel van tbs voor de duur van maximaal vier jaar kan worden opgelegd. De raadsvrouw heeft zich verzet tegen de oplegging van een GVM, omdat zij deze niet noodzakelijk acht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood van drie buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna boa’s) van de NS door op intimiderende wijze naar hen te roepen dat hij ze zou doodschieten, toen zij hem ’s ochtends vroeg wekten, omdat hij op het station lag te slapen. Dergelijk agressief gedrag tegenover boa’s die enkel hun werk doen vormt een ernstige inbreuk op het gevoel van veiligheid van de betrokkenen, maar ook op de veiligheidsgevoelens bij gebruikers van de publieke ruimte in het algemeen.
Documentatie
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 april 2024 over verdachte blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor soortgelijke en andere strafbaar feiten. Verder heeft verdachte op 20 juli 2023 en 27 juli 2023 strafbeschikkingen opgelegd gekregen. De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Advies deskundigen
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 16 april 2024, waarin over verdachte is gerapporteerd door P.K.J. Ronhaar, psychiater en M. de Klerk, GZ-psycholoog. Uit dit deskundigenrapport volgt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende.
- diagnostiek
De deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een chronisch psychotische kwetsbaarheid in de vorm van schizofrenie en van een langdurige verslaving aan cocaïne. Daarbij is verdachte een impulsieve man die, ook wanneer hij wel medicatie en geen cocaïne gebruikt, tekortschiet in zijn impulscontrole en emotieregulatie. Antipsychotische (depot)medicatie heeft tot nu toe slechts een beperkt effect gehad op het beloop van de schizofrenie en de aanwezigheid van de psychotische symptomen. Het geheel van de pathologie maakt verdachte een – in psychische zin – chronisch gehandicapte, beperkte en kwetsbare man die niet in staat is zijn leven zelfstandig op orde te houden. Verdachte heeft geleerd zich op antisociale wijze staande te houden. Dit gedrag is ingegeven door het leven op straat, maar kan niet worden losgekoppeld van de vastgestelde stoornissen. In de periode rondom het ten laste gelegde is het beeld ontstaan van een psychisch zeer ontregelde man die voor veel overlast zorgde, zich dreigend en agressief gedroeg en soms bizar gedrag vertoonde. Tot enkele weken voorafgaand aan het ten laste gelegde was er in ieder geval sprake van cocaïnegebruik en het wordt onwaarschijnlijk geacht dat verdachte nog in staat was zijn medicatie adequaat in te nemen. Verdachte kwam in beeld bij de crisisdienst en een week voor het ten laste gelegde volgde een korte crisisopname. Dit beloop hangt nadrukkelijk samen met de beschreven psychische stoornissen, waardoor verdachte minder dan een ander in staat was alternatieve gedragskeuzes te maken. Ten tijde van het ten laste gelegde waren de genoemde stoornissen aanwezig.
- toerekeningsvatbaarheid
Hoewel de stoornissen bij verdachte aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en zijn gedragingen niet los gezien kunnen worden van zijn psychische stoornissen, zijn er geen aanwijzingen dat verdachte toen in een floride psychotische toestand verkeerde. Daarom kan niet worden gesteld dat het ten laste gelegde handelen een rechtstreeks, onontkoombaar gevolg was van psychotische belevingen. Het advies is wel om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
- recidive
Uit een risicotaxatie blijkt dat in verdachtes voorgeschiedenis zeer veel risicofactoren op hernieuwd geweld besloten liggen. Daarnaast zijn klinische risicofactoren nadrukkelijk aanwezig en ontbreekt stabiliteit op alle fronten. Tegenover al deze risicofactoren is er niet of nauwelijks sprake van beschermende factoren en zijn de aanwezige beschermende factoren extern bepaald in de vorm van begeleiding, behandeling, toezicht, opname en medicatie. Het risico op verbaal of fysiek gewelddadig gedrag op korte termijn is hoog als verdachte zonder behandeling terug zou keren naar de situatie voorafgaand aan zijn aanhouding. Dit risico is des te meer aanwezig wanneer er gelijktijdig sprake is van cocaïnegebruik en verdachte zijn medicatie niet neemt.
- behandeling en advies
Om het recidiverisico te verminderen is het noodzakelijk dat verdachte langdurig klinisch wordt behandeld in een omgeving waarin rekening wordt gehouden met de licht verstandelijke beperking van verdachte, zijn verslavingsproblematiek en zijn chronische psychose. Gelet op het recidiverisico is minimaal een hoog beveiligingsniveau aangewezen en wanneer verdachte toe is aan resocialisatie, dient dit zorgvuldig gemonitord te worden en gefaseerd te verlopen. Verdachte is niet in staat om zich langere tijd aan voorwaarden te houden en een behandeling in het kader van een zorgmachtiging is in het verleden niet toereikend gebleken. De behandeling kan volgens de deskundigen daarom alleen plaatsvinden in het kader van tbs met dwangverpleging.
Uit het over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 24 april 2024 volgt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering geeft, gelet op het feit dat langdurige bescherming en begeleiding door de deskundigen noodzakelijk wordt geacht, de oplegging van een GVM in overweging.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en conclusies van de deskundigen over de vaststelling van de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis en de mate van toerekenbaarheid en neemt deze over.
Oplegging maatregelen
- tbs-maatregel
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie, moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat intensieve en langdurige behandeling van verdachte noodzakelijk is. In het verleden hebben talloze ambulante dan wel klinische opnames en behandelingen plaatsgevonden en zijn zorgmachtigingen afgegeven. Telkens is gebleken dat (in de tot nu toe ingezette kaders) aan verdachte verleende zorg en behandeling niet heeft kunnen voorkomen dat verdachte telkens terugviel in drugsgebruik en delictgedrag. Zelfs als verdachte al langere tijd is ingesteld op antipsychotische medicatie blijkt het antisociale- en criminele gedrag van verdachte hardnekkig aanwezig. Onderdeel van de problematiek is bovendien dat abstinentie van middelen onhaalbaar lijkt en door verdachte, eenmaal buiten kliniek of cel, ook niet wenselijk wordt geacht. Naast passende behandeling achten de deskundigen het van belang dat er wordt gekozen voor een behandelsetting met een hoog beveiligingsniveau. De rechtbank is van oordeel dat alleen binnen een tbs-maatregel met dwangverpleging voldoende middelen en mogelijkheden beschikbaar zijn om verdachte toereikend te kunnen behandelen en het risico op recidive te verminderen. Bovendien heeft verdachte tijdens de terechtzitting verklaard dat hij inzet zal tonen en open staat voor een tbs-behandeling, omdat verdachte inziet dat er geen andere keuze (meer) is. De rechtbank stelt vast dat voor het opleggen van de maatregel aan de wettelijke vereisten ex artikel 37a Sr is voldaan. Bedreiging met de dood behoort tot de misdrijven die in voornoemd artikel specifiek worden benoemd. Bij verdachte bestond blijkens de rapportage van de gedragsdeskundigen ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr, zodat de totale duur van de tbs is beperkt tot vier jaar.
- De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
Gelet op de conclusies van de deskundigen en het advies van de reclassering acht de rechtbank het van belang dat wordt voorkomen dat na het aflopen van de tbs-maatregel de hulpverlening aan verdachte eindigt, terwijl hier nog wel noodzaak toe bestaat. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38z Sr, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verder is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan.

7.De schade van de benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 150,-- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel dient te worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte ter zitting heeft verklaard dat de schade reeds door hem is vergoed aan de benadeelde partij. Subsidiair heeft zij verzocht om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 37b Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
maatregelen
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegdmet een maximale duur van vier jaar;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
Mr. A.M.G. Ellenbroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023289898. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.