6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood van drie buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna boa’s) van de NS door op intimiderende wijze naar hen te roepen dat hij ze zou doodschieten, toen zij hem ’s ochtends vroeg wekten, omdat hij op het station lag te slapen. Dergelijk agressief gedrag tegenover boa’s die enkel hun werk doen vormt een ernstige inbreuk op het gevoel van veiligheid van de betrokkenen, maar ook op de veiligheidsgevoelens bij gebruikers van de publieke ruimte in het algemeen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 april 2024 over verdachte blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor soortgelijke en andere strafbaar feiten. Verder heeft verdachte op 20 juli 2023 en 27 juli 2023 strafbeschikkingen opgelegd gekregen. De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 16 april 2024, waarin over verdachte is gerapporteerd door P.K.J. Ronhaar, psychiater en M. de Klerk, GZ-psycholoog. Uit dit deskundigenrapport volgt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende.
- diagnostiek
De deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een chronisch psychotische kwetsbaarheid in de vorm van schizofrenie en van een langdurige verslaving aan cocaïne. Daarbij is verdachte een impulsieve man die, ook wanneer hij wel medicatie en geen cocaïne gebruikt, tekortschiet in zijn impulscontrole en emotieregulatie. Antipsychotische (depot)medicatie heeft tot nu toe slechts een beperkt effect gehad op het beloop van de schizofrenie en de aanwezigheid van de psychotische symptomen. Het geheel van de pathologie maakt verdachte een – in psychische zin – chronisch gehandicapte, beperkte en kwetsbare man die niet in staat is zijn leven zelfstandig op orde te houden. Verdachte heeft geleerd zich op antisociale wijze staande te houden. Dit gedrag is ingegeven door het leven op straat, maar kan niet worden losgekoppeld van de vastgestelde stoornissen. In de periode rondom het ten laste gelegde is het beeld ontstaan van een psychisch zeer ontregelde man die voor veel overlast zorgde, zich dreigend en agressief gedroeg en soms bizar gedrag vertoonde. Tot enkele weken voorafgaand aan het ten laste gelegde was er in ieder geval sprake van cocaïnegebruik en het wordt onwaarschijnlijk geacht dat verdachte nog in staat was zijn medicatie adequaat in te nemen. Verdachte kwam in beeld bij de crisisdienst en een week voor het ten laste gelegde volgde een korte crisisopname. Dit beloop hangt nadrukkelijk samen met de beschreven psychische stoornissen, waardoor verdachte minder dan een ander in staat was alternatieve gedragskeuzes te maken. Ten tijde van het ten laste gelegde waren de genoemde stoornissen aanwezig.
- toerekeningsvatbaarheid
Hoewel de stoornissen bij verdachte aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en zijn gedragingen niet los gezien kunnen worden van zijn psychische stoornissen, zijn er geen aanwijzingen dat verdachte toen in een floride psychotische toestand verkeerde. Daarom kan niet worden gesteld dat het ten laste gelegde handelen een rechtstreeks, onontkoombaar gevolg was van psychotische belevingen. Het advies is wel om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
- recidive
Uit een risicotaxatie blijkt dat in verdachtes voorgeschiedenis zeer veel risicofactoren op hernieuwd geweld besloten liggen. Daarnaast zijn klinische risicofactoren nadrukkelijk aanwezig en ontbreekt stabiliteit op alle fronten. Tegenover al deze risicofactoren is er niet of nauwelijks sprake van beschermende factoren en zijn de aanwezige beschermende factoren extern bepaald in de vorm van begeleiding, behandeling, toezicht, opname en medicatie. Het risico op verbaal of fysiek gewelddadig gedrag op korte termijn is hoog als verdachte zonder behandeling terug zou keren naar de situatie voorafgaand aan zijn aanhouding. Dit risico is des te meer aanwezig wanneer er gelijktijdig sprake is van cocaïnegebruik en verdachte zijn medicatie niet neemt.
- behandeling en advies
Om het recidiverisico te verminderen is het noodzakelijk dat verdachte langdurig klinisch wordt behandeld in een omgeving waarin rekening wordt gehouden met de licht verstandelijke beperking van verdachte, zijn verslavingsproblematiek en zijn chronische psychose. Gelet op het recidiverisico is minimaal een hoog beveiligingsniveau aangewezen en wanneer verdachte toe is aan resocialisatie, dient dit zorgvuldig gemonitord te worden en gefaseerd te verlopen. Verdachte is niet in staat om zich langere tijd aan voorwaarden te houden en een behandeling in het kader van een zorgmachtiging is in het verleden niet toereikend gebleken. De behandeling kan volgens de deskundigen daarom alleen plaatsvinden in het kader van tbs met dwangverpleging.
Uit het over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 24 april 2024 volgt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering geeft, gelet op het feit dat langdurige bescherming en begeleiding door de deskundigen noodzakelijk wordt geacht, de oplegging van een GVM in overweging.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en conclusies van de deskundigen over de vaststelling van de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis en de mate van toerekenbaarheid en neemt deze over.
- tbs-maatregel
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie, moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat intensieve en langdurige behandeling van verdachte noodzakelijk is. In het verleden hebben talloze ambulante dan wel klinische opnames en behandelingen plaatsgevonden en zijn zorgmachtigingen afgegeven. Telkens is gebleken dat (in de tot nu toe ingezette kaders) aan verdachte verleende zorg en behandeling niet heeft kunnen voorkomen dat verdachte telkens terugviel in drugsgebruik en delictgedrag. Zelfs als verdachte al langere tijd is ingesteld op antipsychotische medicatie blijkt het antisociale- en criminele gedrag van verdachte hardnekkig aanwezig. Onderdeel van de problematiek is bovendien dat abstinentie van middelen onhaalbaar lijkt en door verdachte, eenmaal buiten kliniek of cel, ook niet wenselijk wordt geacht. Naast passende behandeling achten de deskundigen het van belang dat er wordt gekozen voor een behandelsetting met een hoog beveiligingsniveau. De rechtbank is van oordeel dat alleen binnen een tbs-maatregel met dwangverpleging voldoende middelen en mogelijkheden beschikbaar zijn om verdachte toereikend te kunnen behandelen en het risico op recidive te verminderen. Bovendien heeft verdachte tijdens de terechtzitting verklaard dat hij inzet zal tonen en open staat voor een tbs-behandeling, omdat verdachte inziet dat er geen andere keuze (meer) is. De rechtbank stelt vast dat voor het opleggen van de maatregel aan de wettelijke vereisten ex artikel 37a Sr is voldaan. Bedreiging met de dood behoort tot de misdrijven die in voornoemd artikel specifiek worden benoemd. Bij verdachte bestond blijkens de rapportage van de gedragsdeskundigen ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr, zodat de totale duur van de tbs is beperkt tot vier jaar.
- De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
Gelet op de conclusies van de deskundigen en het advies van de reclassering acht de rechtbank het van belang dat wordt voorkomen dat na het aflopen van de tbs-maatregel de hulpverlening aan verdachte eindigt, terwijl hier nog wel noodzaak toe bestaat. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38z Sr, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verder is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan.