Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De vordering van de officier van justitie
2.De procedure
4.De beslissing
wijstde vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
af.
Rechtbank Overijssel
Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de vermogenssituatie van de veroordeelde al op een andere manier was hersteld naar de originele staat. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 137.500,00, maar heeft deze vordering tijdens de zitting op 7 mei 2024 gewijzigd naar een bedrag van € 10.068,47, dat betrekking had op de netto opbrengst van de verkoop van een BSA mesttank door Univé. De verdediging pleitte voor een vermindering van de vordering tot € 63.182,00, en voerde aan dat de executieopbrengst van de mesttank in mindering moest worden gebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er in totaal € 137.500,00 onterecht door N.V. Univé aan de verdachte was betaald. Na aftrek van de netto opbrengst van de mesttank en de vordering van de benadeelde partij, die geheel werd toegewezen, concludeerde de rechtbank dat er geen ruimte meer was voor toewijzing van de vordering ontneming. De rechtbank oordeelde dat de vermogenssituatie van de veroordeelde al was hersteld, waardoor de vordering niet kon worden toegewezen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J.G.M. Fluttert als voorzitter, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.