ECLI:NL:RBOVE:2024:2821

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10989780 \ CV EXPL 24-650
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding huurovereenkomst en ontruiming met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de eiser, wonende in Rusland, een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van een bedrijfspand, met veroordeling van de gedaagde in de proceskosten. De eiser heeft in december 2021 twee percelen grond gekocht, inclusief een woning en een bedrijfspand dat als hondenpension wordt geëxploiteerd door de gedaagde. De huurovereenkomst voor het bedrijfspand is per 1 januari 2023 ingegaan, met een jaarlijkse huurprijs van € 6.000,00. De eiser heeft de vordering later verminderd tot nihil en wenst enkel een beslissing over de proceskosten. De gedaagde heeft betwist dat er sprake is van een tekortkoming in de huurbetalingen, en heeft aangevoerd dat hij tijdig heeft betaald na de dagvaarding. De kantonrechter heeft de bevoegdheid vastgesteld op basis van de woonplaats van de gedaagde en het toepasselijke recht is Nederlands recht, gezien de locatie van het onroerend goed.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser als in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, omdat de gedaagde na de dagvaarding binnen een redelijke termijn heeft betaald. De rechter heeft vastgesteld dat de eiser de gedaagde niet eerder in de gelegenheid heeft gesteld om te betalen, wat relevant is voor de proceskostenveroordeling. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagde begroot op € 306,00, inclusief het salaris van de gemachtigde. De eiser is veroordeeld in deze kosten, met de bepaling dat indien zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet, ook de kosten van betekening verschuldigd zijn. Het vonnis is uitgesproken op 28 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10989780 \ CV EXPL 24-650
Vonnis van 28 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1], Rusland,
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. Ch.M. van Beuningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. A. aan het Rot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de rechtbank van 13 maart 2024, waarbij de zaak is verwezen naar de kantonrechter;
- de conclusie van antwoord (tevens reactie op akte vermindering van eis) van
9 april 2024.
- de akte uitlating van [eiser] over de proceskosten van [gedaagde] d.d. 30 april 2024.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in december 2021 twee percelen grond gekocht met woning en bedrijfspand (hondenpension) plaatselijk bekend [adres]. Het transport van beide percelen heeft plaats gevonden op 2 maart 2022. [gedaagde] heeft het woonhuis betrokken en exploiteert een hondenpension in de bedrijfsgebouwen.
2.2.
Per 1 januari 2023 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten voor het bedrijfspand voor onbepaalde tijd. De huurprijs is € 6.000,00 per jaar, waarbij verhuurder omzetbelasting over de huurprijs in rekening mag brengen.
2.3.
Er is eveneens een zaak aanhangig gemaakt bij kantonrechter voor wat betreft de gevorderde ontbinding en ontruiming van de woning. Deze zaak is bekend onder nummer 10854738 CV EXPL 23-2953.
3. Het geschil
3.1.
De vordering
[eiser] vorderde in de dagvaarding – samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het bedrijfspand met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eiser] heeft daartoe gesteld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn hoofdverplichting: het tijdig betalen van huur. [gedaagde] is in de dagvaarding gesommeerd om tot betaling van de huur over te gaan, dat heeft hij volgens [eiser] niet op tijd gedaan.
Bij akte heeft [eiser] haar vordering verminderd tot nihil. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] op 23 december 2023 alsnog de huur heeft betaald. Dat is twee weken nadat [gedaagde] bij dagvaarding in gebreke was gesteld, waarmee volgens [eiser] de tekortkoming is gegeven. [eiser] wil alleen nog een beslissing over de proceskosten.
In haar akte van 30 april 2024 heeft [eiser] naar voren gebracht dat [gedaagde] ten onrechte aanspraak maakt op de werkelijke proceskosten. De proceskosten moeten volgens [eiser] worden vastgesteld conform het liquidatietarief.
3.2.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat er geen sprake is van een tekortkoming jegens [eiser] in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder. Evenmin is er sprake van verzuim aan de kant van [gedaagde]. In artikel 4.9. van de huurovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] de huurbetalingen schuldig mocht blijven tot het moment dat [eiser] om betaling van de huur zou verzoeken. [eiser] heeft nimmer een verzoek tot betaling van de huurbetalingen aan [gedaagde] gedaan en dit was bovendien ook nooit de bedoeling. [gedaagde] verwijst hiervoor naar een whatsapp bericht van [eiser] aan [gedaagde] van 1 februari 2023, die als productie 2 bij conclusie van antwoord is overgelegd.
Op 11 december 2023 heeft [gedaagde] kennis genomen van de inhoud van de dagvaarding, die op 8 december 2023 in een gesloten envelop door de deurwaarder is achtergelaten op het adres van [gedaagde]. In het exploot wordt [gedaagde] gesommeerd (dus niet verzocht) om binnen twee dagen na 8 december 2023 de huurpenningen vanaf 1 januari 2023 voor een bedrag van
€ 7.685,00 te voldoen. Van een verzoek tot betaling waarbij [gedaagde] een redelijke betalingstermijn wordt gegund is in deze zaak dan ook absoluut geen sprake, aldus [gedaagde]. Volgens [gedaagde] is er dan ook sprake van rauwelijks dagvaarden. [gedaagde] doet in deze procedure een beroep op hetgeen in artikel 237 lid 1 Rechtsvordering (Rv.) is bepaald, namelijk de kosten die door [eiser] nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening van haar te laten. [gedaagde] heeft het bedrag van € 7.865,00 op 24 december 2023 betaald en hij betwist dan ook dat hij de betaling aan [eiser] te laat heeft verricht. [gedaagde] vordert de vordering van [eiser] niet ontvankelijk te verklaren althans haar vorderingen af te wijzen, althans deze haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten. [gedaagde] heeft daarbij nog opgemerkt dat het aan [eiser] te wijten is dat hij hogere kosten heeft gemaakt. Het is namelijk [eiser] geweest die (ten onrechte) de dagvaarding heeft aangebracht bij de afdeling handel van de rechtbank en niet bij de kantonrechter. Gelet op de omstandigheden en feiten in deze procedure vraagt [gedaagde] de kantonrechter om af te wijken van de gebruikelijke staffel voor proceskosten, maar [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijke advocaatkosten voor in totaal een bedrag van € 2.003,42.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Omdat [eiser] in het buitenland woont betreft dit een zaak met een internationaal karakter. Om die reden zal eerst worden beoordeeld of de kantonrechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen en welk recht er op de zaak van toepassing is.
4.2.
Op grond van artikel 24 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), hierna: Brussel I bis, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op grond van de artikelen 99 lid 1 Rv en 93 lid 1 sub c Rv is de kantonrechter bevoegd om van de zaak kennis te nemen. [gedaagde] woont immers te [woonplaats 2] en deze zaak heeft betrekking op een huurovereenkomst.
4.3.
Aangezien deze zaak een burgerlijke- of handelszaak is en er gekozen moet worden uit het recht van verschillende landen, is van toepassing de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: “Rome-I”). Niet gesteld noch gebleken is dat partijen in de huurovereenkomst of nadien een rechtskeuze hebben gemaakt. Op grond van artikel 4 lid 1 sub c Rome-I is op de huurovereenkomst tussen partijen van toepassing het land waar de woning is gelegen. Dat is in dit geval Nederland, zodat het Nederlands recht op deze zaak van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Nu [eiser] bij haar akte haar vordering heeft verminderd tot nihil, resteert alleen nog de vraag welke partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kantonrechter merkt [eiser] aan als de in het ongelijk gestelde partij. [gedaagde] heeft na een eerste vordering daartoe binnen een redelijke termijn betaald. Dat was weliswaar eerst naar aanleiding van de dagvaarding, maar [gedaagde] heeft niet eerder de kans gekregen te betalen. Dit is relevant, omdat, zoals blijkt uit artikel 4.9 van de huurovereenkomst en niet is weersproken door [eiser] tussen partijen vaststaat dat [gedaagde] pas hoefde te betalen als [eiser] om betaling zou verzoeken. Na het eerste verzoek heeft [gedaagde] – volgens afspraak dus – de bedragen binnen een redelijke termijn voldaan. Dat [gedaagde] eerst naar aanleiding van de dagvaarding heeft betaald, moet voor rekening van [eiser] komen, omdat zij [gedaagde] niet eerder in de gelegenheid heeft gesteld te betalen. [gedaagde] heeft ook niet de kans gekregen een procedure te voorkomen. Er is dus geen grond voor een andere verdeling van de proceskosten.
4.5.
Met betrekking tot de hoogte van de advocaatkosten bestaat onvoldoende grond om de daadwerkelijke advocaatkosten van [gedaagde] toe te wijzen. De kantonrechter overweegt in dit kader dat een dergelijke vordering alleen voor toewijzing vatbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Hoewel het beter was geweest als [eiser] [gedaagde] eerst buiten rechte de gelegenheid had gegeven om de huur te betalen, betekent dat tegen deze achtergrond nog niet dat sprake is van evidente ongegrondheid van het instellen van de vordering en/of misbruik van procesrecht. Ook het feit dat [gedaagde] aanvankelijk voor de afdeling handel is gedagvaard, is daarvoor niet genoeg. In het vonnis in incident is [eiser] al veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] in het incident en blijkens het vonnis in incident zal het te veel betaalde griffiegeld worden gecrediteerd. Voor de hoogte van het salaris van de gemachtigde zal de kantonrechter dan ook aansluiting zoeken bij het geldende liquidatietarief.
4.6.
Gelet op bovenstaande zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 204,00 (1 punt x € 204,00)
- nakosten
€ 102,00
Totaal € 306,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 306,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij ook de kosten van betekening betalen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024. (ak)