ECLI:NL:RBOVE:2024:297

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/08/290286 / HA ZA 22-467
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging en ontbinding van koopovereenkomst en serviceovereenkomst wegens ondeugdelijkheid van geleverde melkrobot

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een eenmanszaak die zich bezighoudt met het houden van melkvee, vernietiging en ontbinding van de koop- en serviceovereenkomst met gedaagde, een groothandel in landbouwmachines. Eiser stelt dat hij een ondeugdelijke melkrobot heeft ontvangen, die niet goed functioneert en daardoor schade heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat hij zijn beroep op dwaling en wanprestatie onvoldoende heeft onderbouwd. Eiser had de melkrobot in gebruik genomen en stelde dat deze niet goed aansluit op de uiers van zijn koeien, wat leidt tot een te hoog melkcelgetal en ongeschikte melk voor consumptie. Gedaagde betwistte de claims van eiser en voerde aan dat de problemen niet aan de melkrobot, maar aan de veestapel van eiser lagen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet tijdig had geklaagd over de gebreken en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser zowel primair als subsidiair moesten worden afgewezen, en veroordeelde eiser in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/290286 / HA ZA 22-467
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. T.J.K. van Santen te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procesadvocaat: mr. D.H.J. Rijkers te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2022 met 52 producties;
- de conclusie van antwoord met 32 producties;
- de brief van 6 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte houdende overlegging aanvullende producties 33 tot en met 35 van [gedaagde];
- de akte overleggen producties (53 t/m 66) van [eiser];
- de mondelinge behandeling van 21 september 2023, ter gelegenheid waarvan partijen spreek- c.q. pleitaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de aanhouding ten behoeve van minnelijk overleg;
- de mededeling van [eiser] dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een minnelijke regeling;
- de akte houdende reactie op delen pleitnota van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat zij hem een ondeugdelijke melkrobot heeft verkocht en geleverd. [eiser] vordert primair vernietiging en subsidiair ontbinding van de koop- en serviceovereenkomst en terugbetaling van de koopsom en alle overige bedragen die hij aan [gedaagde] heeft voldaan, alsmede vergoeding van de expertisekosten en de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert [eiser] schadevergoeding, nader op te maken bij staat. Deze vorderingen zullen alle worden afgewezen. De rechtbank zal haar beslissing hierna toelichten. Daarvoor zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaar van een eenmanszaak die zich bezig houdt met het houden van melkvee.
3.2.
[gedaagde] (onder meer handelend onder de naam [bedrijf]) is een groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren.
3.3.
In 2019 zijn partijen met elkaar in contact gekomen over de aanschaf door [eiser] van melkrobots. Op 6 juni 2019 hebben de heer [naam 1] (directeur van [gedaagde]) en [eiser] hierover een gesprek gehad op de boerderij van [eiser], waarna [gedaagde] op 14 juni 2019 een offerte voor twee nieuwe melkrobots aan [eiser] heeft uitgebracht. Daarbij is [eiser] uitgenodigd voor een oriëntatiebijeenkomst op 20 juni 2019 bij een boerenbedrijf te [plaats 1] waar reeds gebruik wordt gemaakt van de melkrobots van [gedaagde] en voor een vergelijkbare bijeenkomst op 3 juli 2019 te [plaats 2]. [eiser] heeft de bijeenkomst op 20 juni 2019 bijgewoond, zij het alleen het middagdeel en niet het informatieve ochtenddeel.
3.4.
Op 18 maart 2020 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde] drie gereviseerde melkrobots van het type [gedaagde] DairyRobot R9500 aan [eiser] heeft verkocht tegen een koopprijs van € 229.900,00 inclusief btw.
3.5.
Vanwege onenigheid over (de relevantie van) het bouwjaar van de gereviseerde melkrobots zijn partijen overeengekomen dat [eiser] nieuwe melkrobots zal afnemen met ontbinding van de eerdere overeenkomst.
3.6.
Op 24 november 2020 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde] drie (nieuwe) melkrobots van hetzelfde type (hierna: de melkrobot) aan [eiser] heeft verkocht tegen een koopprijs van € 278.300,00 inclusief btw. In deze koopovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld:
“Deze offerte is opgesteld volgens uw wensen en waarborgt:
  • Een efficiënt en zorgvuldig melken van alle koeien van verschillende rassen.
  • Comfort en veiligheid, [gedaagde] levert alleen CE gecertificeerde systemen.
  • Automatisering met een hoog rendement.
  • Productkwaliteit hierdoor een hoge betrouwbaarheid.
  • Toekomstige uitbreidingsmogelijkheden dankzij modulair systeemconcept.
  • Geringe bedrijfs- en servicekosten.”
3.7.
Op 19 maart 2021 hebben partijen een serviceovereenkomst gesloten. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
6. Algemene dienstvoorwaarden
Details met betrekking tot deze serviceovereenkomst zijn vastgelegd in de Service condities en Algemene Voorwaarden van de Dealer, die zijn bijgevoegd alsBijlage 2.1 en 2.2. Bijlage 2.1 en 2.2 maken een integraal deel uit van deze serviceovereenkomst. In geval van enige discrepantie tussen de (bepalingen van de) algemene voorwaarden van de Dealer en de (bepalingen van de) serviceovereenkomst, prevaleren de bepalingen van deze serviceovereenkomst.”
Artikel 7.3 van de Service condities luidt als volgt:
“De klant dient ten spoedigste, doch uiterlijk binnen vier (4) weken, nadat de Klant daar redelijkerwijs van op de hoogte is of had kunnen zijn de Dealer schriftelijk op de hoogte te brengen van vermeende claims voor gebreken in geleverde zaken of dienstverlening van de Dealer, zulks onder verval van het recht van de Klant om daar op een later moment nog over te klagen of een vordering over in te stellen.”
3.8.
Begin 2021 heeft [gedaagde] de melkrobot geleverd, geplaatst en in werking gesteld. Op 23 maart 2021 heeft [eiser] de melkrobot in gebruik genomen, waarna [gedaagde] gedurende een bepaalde periode de opstart heeft gemonitord.
3.9.
Bij brief van 23 maart 2022, herhaald op 26 april 2022 en 9 mei 2022, heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld en haar verzocht om binnen twee weken de aansluitproblemen van de melkrobot te herstellen of de melkrobot te vervangen.
3.10.
In opdracht van [eiser] heeft Agrotax Expertise en Taxatiebureau te Olterterp (hierna: Agrotax) een onderzoek ingesteld naar het functioneren van de melkrobot. In dat kader heeft Agrotax een aantal door [eiser] gestelde vragen beantwoord. Agrotax heeft op haar beurt de heer [naam 2] (zoötechnisch specialist uiergezondheid) ingeschakeld die de werking van de melkrobot heeft onderzocht. Op 6 juli 2022 heeft [naam 2] de melkrobot visueel geïnspecteerd. [naam 2] heeft zijn bevindingen in een rapport neergelegd. Daarna zijn [naam 2] en partijen door Agrotax geïnterviewd. Op 15 juli 2022 heeft Agrotax een concept deskundigenbericht uitgebracht waarop partijen hebben gereageerd. Agrotax heeft vervolgens op 19 augustus 2022 haar definitieve rapport uitgebracht. In dit rapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
7.2 Interview met de zoötechnisch specialist uiergezondheid
(…).
3. Wat zijn mogelijke redenen voor het niet goed aansluiten van een melkbeker?
[naam 2]: afwijking plaatsbepaling van coördinaten- afwijking in coördinaten- armafstelling- waarom gaat het bij koeien soms wel goed?
4. Wat is het exacte moment dat het misgaat in het aansluitproces bij deze robot R9500?
[naam 2]: Zoekt en denkt coördinaten gevonden te hebben- Vervolgens zit hij ernaast- Plaatje is paar cm verschoven;
5. Is dit voor alle 3 robotopstellingen op dit proces hetzelfde moment? Licht dit toe;
[naam 2]: Heb 1 koe bij 1 robot gezien waarbij het zo misgaat;
6. Welke processen worden er in volgorde doorlopen bij de herkenning van de spenen?
[naam 2]: Ben ik niet bekend mee;
(…).
15. Vertonen de melkrobots R9500 op dit bedrijf één of meer van deze melkrobots gebreken? Zo ja, welke?
[naam 2]: Neen, niet zichtbaar, echter het aansluiten gaat niet goed. Bij alle 3 is vreemd;
(…).
18. Wat is volgens u de oorzaak van het gebrek/de gebreken aan de robot R9500?
[naam 2]:Speculatief: coördinaten geven een armafwijking – Beginpositie is niet de positie die hij denkt te hebben;
19. Op welke wijze zou deze klacht over deze robot R9500 verholpen kunnen worden?
[naam 2]: Lastige vraag – Vreemde manier maarspeculatieik ben geen monteur;
(…).
8.1
De gestelde vragen zijn:
1. Vertonen de melkrobots gebreken?
JA
Er zijn gebreken gezien aan de [gedaagde] R9500 melkrobots. Er zijn afwijkingen in de armpositionering waardoor de [gedaagde] R9500 melkrobots de melkbekers niet goed aansluiten op de spenen van melkkoeien bij [eiser]. Dit is gezien bij tenminste een melkkoe welke visueel beoordeeld als een geschikte 'robotkoe' moet worden gezien. De afwijkingen door ons 'live' gezien worden onderschreven door video’s van [eiser]. Er zijn door [naam 2] opmerkingen gemaakt over het aansluitproces van de [gedaagde] R9500 melkrobots. De heer [naam 2] verklaart in zijn rapport: “De robots sluiten veel koeien goed aan, maar lijken zo nu en dan te ontsporen.
(…).
2. Wanneer is het gebrek/zijn de gebreken ontstaan?
Voor ons onderzoek hadden wij inzage in de logboeken welke door medewerkers van [gedaagde] op het bedrijf van [eiser] vanaf de installatie zijn uitgevoerd. Uit het door [gedaagde] verstrekt logboek (…) blijkt dat er op 27 januari 2022 een software update met het versienummer 1.6 is doorgevoerd door [naam 3], vanaf de start van het robot melken op het bedrijf van [eiser] de vaste [gedaagde] monteur. Op 18 februari 2022 is er een uitgebreide servicebeurt uitgevoerd door [naam 4], [gedaagde]-monteur, waarbij het aansluiten van de melkrobots centraal staat. Deze servicebeurt wordt door de heer [naam 5], service coördinator bij [gedaagde], in een mailbericht op 25 februari 2022 aan [naam 6] benoemd: mailbericht (…). In een excelbestand wordt dan benoemd dat twee camera’s zijn bijgesteld.
Als deskundigen zien wij een mogelijk verband tussen deze twee gebeurtenissen en de problematiek van het aansluiten door de melkrobot [gedaagde] R9500.
Het is opmerkelijk dat de robot geen goede alarmering heeft voor de afwijking.
Het is goed mogelijk dat het gebrek, zoals door ons is onderzocht, is ontstaan doordat de [gedaagde] monteur een verandering van de 'hoek' van de robotarmen heeft doorgevoerd. [eiser] en [naam 7] verklaren hierover niet eenduidig.
3. Wat is de oorzaak van het gebrek/de gebreken?
De heer [naam 2] verklaart: “Hoewel ik geen diagnose kan stellen met betrekking tot de oorzaak is mij wel duidelijk dat bovenstaande koe (redactie: koe nummer 2424) in principe geschikt is voor een robot om aan te sluiten, maar gaat het mis met het vinden van de spenen. Waarom de robot plots niet meer goed aansluit terwijl voorgaande koeien prima worden aangesloten is vreemd. Het lijkt of de coördinaten niet kloppen of verkeerd geïnterpreteerd, of dat de afstemming van coördinaten met de beweging van de arm misgaat”.
Als deskundigen verklaren wij: De hoekverandering in de armpositie zien wij als oorzaak. Op basis van de koe die wij 'live' gezien hebben tijdens het onderzoek van [naam 2] is een afwijking in de armpositie mogelijk van toepassing. De melkbeker is dan onjuist gepositioneerd ten opzichte van de speen. De speenpunt wordt gemist bij het aansluiten. De speen wordt tussen melkbeker en uierhuid geklemd en is op dat moment zodanig vervormd dat er van een normaal melkproces geen sprake is. Dit beeld wordt bevestigd in het viertal door [eiser] toegezonden video’s die aansluitpogingen van robots weergeven waarbij de melkbeker zich door het melkvacuüm aan de uierhuid vastzuigt. De problematiek kunnen wij duiden als volgt: gedurende het onderzoek van [naam 2] zijn door hem acht melkkoeien onderzocht bij het melkproces. Van deze groep met melkkoeien ging bij een melkkoe het aansluitproces volledig mis. Dit geeft een percentage van 12,5% volledig mislukte aansluitingen.
(…).
8.2
Samenvattende conclusies
Naar aanleiding van de beantwoording van de gestelde vragen is het volgende actueel:
De robotarmen van de melkrobots (…) dienen te worden gesteld volgens voorwaarden van beide partijen. De 'hoek' waarover is geschreven dient daarna goed te zijn. [eiser] en [gedaagde] worden opgeroepen om de juiste 'hoek' van toepassing te laten zijn;
De software voor het aansturen van de robot(s) dient opnieuw ingesteld te worden, zodanig dat het melkproces, ten tijde van het opnieuw instellen, doorgang kan blijven vinden. [eiser] en [gedaagde] worden opgeroepen dit uit te voeren;
De schade door het niet goed functioneren van de melkrobots [gedaagde] R9500 is nog niet tot in detail opgesomd. De deskundigen zien dat er meer dan aanzienlijke schade is. De schade is in een tweede exercitie nauwkeurig uit te rekenen. Partijen moeten rekening houden met een schade groter dan”
3.11.
In opdracht van [gedaagde] heeft mr.ing. [naam 8] CDPO de formele en procedurele wijze van uitvoering van het rapport van Agrotax beoordeeld. De bevindingen van [naam 8] zijn neergelegd in een rapport van 30 augustus 2023. Hij schrijft onder meer dat de deskundigen zelf weinig tot geen onderzoek hebben verricht en dat het onderzoek inconsistent is en onvoldoende voorzien van eigen waardering en weging door de deskundigen. Hij voegt daaraan toe dat de vragen inconsistent zijn en dat deze incompleet of overbodig beantwoord zijn. Daarbij is de motivering onvoldoende of afwezig dan wel niet gebaseerd op onderzoek of bevindingen van de deskundigen. Onvoldoende is gereageerd op de opmerkingen van partijen. [naam 8] somt ook nog een aantal afzonderlijke bezwaren op tegen het rapport van [naam 2] en komt in randnummer 8.9 (blz. 13) tot de volgende conclusie:
“Mijn oordeel is dat het door deskundigen uitgevoerde onderzoek en het opgestelde Partijdeskundigenbericht, niet kunnen dienen als basis voor een rechterlijk vonnis, dan wel voor een juiste oordeelsvorming door partijen. De gebreken aan het onderzoek zowel als aan het Partijdeskundigenbericht daaraan, zijn daarvoor te talrijk.”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
( a) de koopovereenkomst en de serviceovereenkomst zal
vernietigen;
( b) [gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk van bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
- het bedrag van € 278.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
- alle overige bedragen die [eiser] (al dan niet op grond van de serviceovereenkomst) aan [gedaagde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
- de expertisekosten ad € 5.565,77;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.165,00;
( c) [gedaagde] zal veroordelen alle door hem geleden schade, waaronder begrepen toekomstige schade, te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Subsidiair:
( a) de koopovereenkomst en de serviceovereenkomst zal
ontbinden;
( b) [gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk van bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
- het bedrag van € 278.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
- alle overige bedragen die [eiser] (al dan niet op grond van de serviceovereenkomst) aan [gedaagde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
- de expertisekosten ad € 5.565,77;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.165,00;
( c) [gedaagde] zal veroordelen alle door hem geleden schade, waaronder begrepen toekomstige schade, te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Primair en subsidiair:
[gedaagde] zal veroordelen in proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede in de nakosten.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] primair ten grondslag dat hij ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst heeft gedwaald doordat [gedaagde] onjuiste inlichtingen heeft verstrekt dan wel haar mededelingsplicht heeft geschonden dan wel sprake is van wederzijdse dwaling. Subsidiair betoogt [eiser] dat [gedaagde] wanprestatie heeft geleverd. [eiser] beroept zich daarbij op non-conformiteit. Daartoe voert [eiser] aan dat de melkrobot niet goed aansluit op de uiers van zijn koeien waardoor de koeien niet goed worden uitgemolken en ontstekingen aan de uiers ontstaan. Volgens [eiser] is daardoor het melkcelgetal te hoog met als gevolg dat de melk niet geschikt is voor consumptie en dus onverkoopbaar is. [eiser] stelt dat [gedaagde] de daardoor ontstane schade aan haar moet vergoeden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eiser] onder meer naar het rapport van Agrotax en een viertal videofilmpjes op een USB-stick (zie producties 47 en 48 bij dagvaarding).
4.3.
[gedaagde] voert als verweer dat [eiser] de op hem rustende klachtplicht heeft geschonden, zodat zijn vorderingen reeds om die reden moeten worden afgewezen. Voorts betwist [gedaagde] dat [eiser] heeft gedwaald dan wel dat zij wanprestatie heeft geleverd. Volgens [gedaagde] is de melkrobot niet gebrekkig maar ligt het aan (de veestapel van) [eiser] dat de melkrobot niet goed functioneert.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de rechtbank hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

Heeft [eiser] te laat geklaagd?
5.1.
[gedaagde] voert als meest verstrekkend verweer dat [eiser] ruim buiten de in artikel 7.3 van de Service condities bepaalde termijn van vier weken heeft geklaagd. Daartoe voert [gedaagde] aan dat [eiser] heeft gesteld dat de melkrobot bij levering, althans “sinds het begin” in maart 2021 gebrekkig is geweest, terwijl [eiser] haar pas op 23 maart 2022, althans niet eerder dan in februari 2022, op de hoogte heeft gesteld van kennelijk door hem geconstateerde gebreken aan de melkrobot. [gedaagde] betoogt dat [eiser] zijn vorderingsrechten tegenover haar heeft verspeeld doordat hij niet tijdig heeft geklaagd.
5.2.
[eiser] betwist dit door erop te wijzen dat de Service condities slechts op de serviceovereenkomst van toepassing zijn en niet (mede) op de koopovereenkomst, ten aanzien waarvan hij bovendien de vernietiging dan wel ontbinding heeft ingeroepen. Ook wijst [eiser] erop dat [gedaagde] eerst in deze procedure een beroep op de klachtplicht heeft gedaan. Bovendien is dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat het algemeen bekend is dat het enige tijd duurt voordat een melkrobot optimaal functioneert en [gedaagde] door het beweerdelijk niet-tijdig klagen op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad. Tot slot stelt [eiser] dat het beding onredelijk bezwarend is en dus vernietigbaar, waarbij in zijn ogen sprake is van reflexwerking.
5.3.
Het beroep van [gedaagde] op de klachtplicht faalt. Daartoe overweegt de rechtbank dat [gedaagde] ook na de drie ingebrekestellingen van [eiser] heeft getracht om met onderzoeken en adviezen de melkrobot optimaal te laten functioneren. Door in deze procedure (alsnog) een beroep te doen op schending van de klachtplicht door [eiser] acht de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Bovendien geldt dat, zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, [gedaagde] niet heeft toegelicht op welke wijze zij in haar belangen is geschaad doordat [eiser] niet tijdig zou hebben geklaagd.
Dwaling: onjuiste inlichtingen?
5.4.
[eiser] beroept zich in de eerste plaats op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] expliciet in de offerte/koopovereenkomst toegezegd dat “
alle koeien van verschillende rassen” “
efficiënt en zorgvuldig” met de melkrobot konden worden gemolken, terwijl dit niet zo is. Ook heeft [gedaagde] ten onrechte beweerd dat er sprake is van een “
productkwaliteit en hierdoor een hoge betrouwbaarheid” en “
geringe bedrijfs- en servicekosten”, omdat uit het rapport van Agrotax blijkt dat dit niet mogelijk is. [eiser] stelt dat hij door deze onjuiste inlichtingen van [gedaagde] heeft gedwaald.
5.5.
[gedaagde] voert als verweer dat zij [eiser] concreet en uitgebreid over de (aankoop en werking van de) melkrobot heeft geïnformeerd, onder meer tijdens het inhoudelijke gesprek met [naam 1] op 6 juni 2019 aan de hand van een verkoopmap (zie productie 35 van [gedaagde]) en tijdens oriëntatie- c.q. informatiebijeenkomsten waarvoor [eiser] uitdrukkelijk was uitgenodigd (zie 3.3). Ter zitting heeft [naam 1] bevestigd dat hij tijdens het hiervoor bedoelde gesprek onder andere de volgende relevante onderwerpen met [eiser] heeft besproken: stalontwerp, 'koerouting', specificaties, software, begeleiding en omschakeling, prijs, Dairy Management Support (DMS) en de overige opties die gekozen kunnen worden. Ook is aandacht besteed aan de verwachting van [eiser] en het belang van een goede en gezonde veestapel, een (pro)actieve veehouder, het belang van het opvolgen van adviezen van [gedaagde] en uit het DMS en het belang van routines. Daarbij is uitleg gegeven over de nieuwe werkwijze van de veehouder en zijn veranderende taak: de focus komt meer te liggen op het geschikt maken en houden van zijn kudde voor robotmelken. In dat kader heeft [gedaagde] gewezen op een aantal artikelen uit het tijdschrift 'Veeteelt' (zie producties 1 t/m 7 van [gedaagde]) waaruit volgens haar blijkt dat het een feit van algemene bekendheid voor veehouders is dat een melkrobot pas optimaal kan presteren als de veestapel daarvoor geschikt is (gemaakt).
5.6.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door onjuiste inlichtingen van [gedaagde] in de offerte/koopovereenkomst heeft gedwaald, in die zin dat hij bij een juiste voorstelling van zaken de koopovereenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten. Daarbij is van belang dat aanprijzingen in louter algemene bewoordingen (“
efficiënt en zorgvuldig”, “
hoog rendement”, “
hoge betrouwbaarheid”, “
geringe bedrijfs- en servicekosten”) geen grond vormen voor een beroep op dwaling. Bovendien zeggen deze aanprijzingen niets over de specificaties van de melkrobot, waarvan [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat zij [eiser] hierover apart heeft voorgelicht. Hieruit volgt dat het beroep van [eiser] op de dwalingsgrond als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW niet slaagt.
Dwaling: schending mededelingsplicht?
5.7.
Voor zover de veestapel of de uiergezondheid van de koeien van [eiser] de oorzaak van het niet functioneren van de melkrobot zou zijn, stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden doordat zij hem niet heeft gewezen op het feit dat de melkrobot voor zijn koeien niet, althans minder, geschikt is. Daarbij beroept [eiser] zich op artikel 6:228 lid 1 sub b BW.
5.8.
[gedaagde] betwist dit en voert daartoe aan dat zij aan haar zorg- c.q. mededelingsplicht heeft voldaan (zie 5.5), terwijl [eiser] zelf onvoldoende onderzoek heeft gedaan om een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen. Volgens [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om te onderzoeken of zijn veestapel – niet zozeer vanwege de soort koeien maar vanwege de algehele staat van de veestapel waarvoor [eiser] zelf verantwoordelijk is – geschikt was voor robotmelken en, zo nee, welke stappen hij zou moeten nemen om zijn veestapel alsnog geschikt te maken voor een zo effectief en efficiënt mogelijke werking van de melkrobot. Door dit na te laten, komt [eiser] geen beroep op dwaling toe, aldus [gedaagde].
5.9.
De rechtbank overweegt dat bij het beantwoorden van de vraag of een partij ter zake van bepaalde relevante gegevens naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht heeft, dan wel of hij die gegevens voor zich mag houden omdat hij erop mag vertrouwen dat zijn wederpartij een onderzoek zal instellen en daardoor met meerbedoelde gegevens bekend zal worden, niet alleen moet worden gelet op alle bijzonderheden van het gegeven geval, maar ook en vooral daarop dat de regel dat mededelingsplicht boven onderzoekplicht gaat, juist ertoe strekt ook aan een onvoorzichtige partij bescherming te bieden (HR 10 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2629). Dit brengt mee dat niet te spoedig voorrang aan de onderzoeks- informatieplicht van die partij boven de mededelingsplicht van de andere partij dient te worden gegeven en dat bij een daartoe strekkend oordeel op alle bijzondere omstandigheden van het geval moet worden gelet en deze ook zo volledig en zo nauwkeurig mogelijk moeten worden vastgesteld (HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6541).
5.10.
[gedaagde] heeft het beroep van [eiser] op dwaling afgeweerd met de stelling dat zij [eiser] zowel voor als na de totstandkoming van de koopovereenkomst expliciet heeft meegedeeld dat een goede en gezonde veestapel van belang is voor een optimaal gebruik van de melkrobot. Daartoe verwijst zij naar het eerdergenoemde gesprek van 6 juni 2019 en de informatiebijeenkomsten, alsmede de documentatie die is opgemaakt in het kader van zowel de voorbereiding op de levering en installatie van de melkrobot als de monitoring na ingebruikname van de melkrobot (zie producties 15 t/m 24 van [gedaagde]). Volgens [gedaagde] blijkt hieruit dat [eiser] haar adviezen onvoldoende heeft opgevolgd en dat hij onvoldoende zijn medewerking heeft verleend aan een succesvol gebruik van de melkrobot. Deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van het gestelde nalaten informatie te geven over de geschiktheid van de melkrobot voor het vee van [eiser] heeft laatstgenoemde, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende weerlegd. Dit betekent dat ook het beroep van [eiser] op de dwalingsgrond als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b BW faalt.
Wederzijdse dwaling?
5.11.
Voor zover [gedaagde] ook zelf niet op de hoogte was van de wijze waarop de melkrobot bij de koeien van [eiser] zou gaan functioneren, stelt [eiser] dat beide partijen dan hebben gedwaald. Daarbij is volgens [eiser] aan het kenbaarheidsvereiste voldaan. [eiser] beroept zich op artikel 6:228 lid 1 sub c BW.
5.12.
Dit beroep slaagt evenmin. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] bij het sluiten van de koopovereenkomst niet van dezelfde onjuiste veronderstelling als [eiser] is uitgegaan, in die zin dat de onjuiste voorstelling van zaken ook wat betreft [gedaagde] invloed heeft gehad op de inhoud van de koopovereenkomst.
Tussenconclusie
5.13.
De rechtbank concludeert dat het primaire beroep van [eiser] op dwaling faalt.
Tekortkoming van [gedaagde]?
5.14.
[eiser] stelt zich subsidiair op het standpunt dat [gedaagde] tegenover hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de koop- en serviceovereenkomst. [eiser] beroept zich op non-conformiteit (artikel 7:17 BW). Daartoe voert [eiser] aan dat [gedaagde] aan hem een gebrekkige melkrobot heeft verkocht en geleverd, zodat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eiser] onder meer naar het rapport van Agrotax. Volgens [eiser] blijkt uit dit rapport dat 'de hoekverandering in de armpositie' van de melkrobot de oorzaak is van het niet goed functioneren van de melkrobot en dat dit de reden is van het fors aantal mislukte/incomplete melkingen (zie productie 55 van [eiser]).
5.15.
[gedaagde] heeft uitgebreid verweer gevoerd tegen het rapport van Agrotax (zie randnummer 2.33 van de conclusie van antwoord). Volgens [gedaagde] zijn de opzet, uitvoering en conclusies van het onderzoek van Agrotax in meerdere opzichten gemankeerd. Zo wijst [gedaagde] erop dat zij niet aanwezig is geweest bij de visuele inspectie op 6 juli 2022 en dat zij evenmin betrokken is geweest bij zowel de keuze van [naam 2] (die deze inspectie heeft verricht) als de wijze waarop deze het onderzoek heeft uitgevoerd. Daarbij komt dat [naam 2] gespecialiseerd is op het gebied van uiergezondheid en niet specifiek op het gebied van (onderhoud en werking van) melkrobots, zodat hij geen conclusies kan trekken over (mogelijke gebreken aan) het functioneren van de melkrobot. Daarnaast wijst [gedaagde] erop dat de opstellers van het rapport – zonder dat zij zelfstandig onderzoek hebben verricht en zonder dat zij over aantoonbare ervaring of expertise beschikken op het gebied van melkrobots – van de conclusies van [naam 2] zijn afgeweken door ongefundeerd te concluderen dat de melkrobot wèl gebreken vertoont. Verder stelt [gedaagde] dat het gestelde percentage van 12,5 mislukte melkingen voor de gehele veestapel van [eiser] (ca. 130 koeien) is gebaseerd op een visuele inspectie door [naam 2] van slechts acht koeien, waarvan één koe niet goed lijkt aan te sluiten, zodat dit percentage niet geëxtrapoleerd kan worden naar enige conclusie over de gehele veestapel van [eiser]. Bovendien was deze ene koe op 6 juli 2022 zogenaamd oudmelkt (> 200 lactatiedagen) en is deze relevante informatie ten onrechte niet meegenomen. Dit laatste geldt ook voor de (software)instellingen van de melkrobot die door [eiser] zelf worden beheerd. De gestelde oorzaak van het gebrek aan de melkrobot (hoekverandering van de robotarm) ontbeert iedere onderbouwing, terwijl er allerlei indicaties zijn dat de mislukte melkingen aan de veestapel van [eiser] zelf liggen. Volgens [gedaagde] is ook hieraan ten onrechte voorbij gegaan. Dat het rapport van Agrotax onzorgvuldig tot stand is gekomen, volgt uit het rapport van [naam 8], aldus [gedaagde].
5.16.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] is tekortgeschoten door aan hem een gebrekkige melkrobot te verkopen en te leveren. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.17.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de bevindingen van [naam 2] zijn neergelegd in een rapport dat als bijlage 5 bij het rapport van Agrotax is gevoegd. [eiser] heeft deze bijlage evenwel niet (en evenmin de overige bijlagen) in het geding gebracht, zodat de rechtbank hiervan geen kennis heeft kunnen nemen.
5.18.
Ingevolge artikel 150 Rv rust op [eiser] als de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten of rechten, de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast. Het is dus aan [eiser] om aan te tonen dat de melkrobot ondeugdelijk is en dat [gedaagde] ter zake (toerekenbaar) is tekortgeschoten.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van Agrotax dat de 'hoekverandering in de armpositie' de oorzaak is van het gebrek aan de melkrobot, niet op de bevindingen van [naam 2] kan worden gebaseerd. Zo heeft [gedaagde] er terecht op gewezen dat [naam 2] slechts heeft gespeculeerd over de oorzaak van het gestelde (niet zichtbare) gebrek aan de melkrobot en ook dat [naam 2] zelf heeft verklaard dat hij geen monteur is en dat hij dus niet weet hoe dit vermeende gebrek verholpen zou kunnen worden. Daarnaast heeft Agrotax niet alleen geen zelfstandig onderzoek verricht naar de oorzaak van de mislukte melkingen maar heeft zij bovendien hierover slechts aannames en veronderstellingen gedaan (“
is een afwijking in de armpositie mogelijk van toepassing”). De door [eiser] gemaakte video’s bieden daarvoor onvoldoende basis, omdat [gedaagde] daarbij niet betrokken is geweest en evenmin duidelijk is onder welke omstandigheden de filmopnamen van de mislukte melkingen hebben plaatsgevonden. Dit geldt ook ten aanzien van de vraag wanneer het gebrek is ontstaan. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, heeft Agrotax slechts bloot gesteld dat er “
een mogelijk verband” is tussen enerzijds de software update op 27 januari 2022 en een servicebeurt op 18 februari 2022 waarbij twee camera’s zijn bijgesteld en anderzijds de aansluitproblemen van de melkrobot. Dit causale verband blijkt nergens uit, nog daargelaten dat de vermeende aanpassing in de hoek van de robotarm niet blijkt uit het logboek van de melkrobot (zie productie 32 van [gedaagde]). Daarbij komt dat in het nadien opgemaakte bezoekverslag van 30 maart 2022 staat dat de robotarmen, voedingsspanning, camera’s en parameters van de melkrobot zijn gecontroleerd en dat slechts van één van de robotarmen de korte staalband enigszins te los stond, waarna deze strakker kon worden opgespannen (zie productie 29 van [gedaagde]). Voorts volgt uit het door [gedaagde] als productie 34 overgelegde overzicht van storingsmeldingen dat [eiser] in de periode van 18 maart 2022 tot en met 5 april 2023 geen storingen heeft gemeld met betrekking tot mislukte aansluitingen door de melkrobot. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat het grote aantal mismelkingen in juni t/m augustus 2023, zoals die blijken uit het door [eiser] als productie 55 overgelegde overzicht, te wijten is aan een gebrek aan de melkrobot. De door [gedaagde] genoemde mogelijke, alternatieve oorzaken van de aansluitproblemen tussen de melkrobot en de koeien van [eiser] – zoals: de gezondheid van de koe, de melkdruk van de uier, de geschiktheid van de uier voor robot melken, de afstelling van de box, de melktoestemming, de kwaliteit/kwantiteit/samenstelling van het voer, de hygiëne van de stal/de melkrobot/de koeien, waarop [eiser] in zijn pleitnota nader is ingegaan (zie nrs. 14 t/m 31) – zijn daarom niet uitgesloten. Bovendien geldt dat ook al zou [eiser] alle adviezen en aanwijzingen van [gedaagde] hebben opgevolgd, dit nog niet betekent dat de melkrobot non-conform is. Daarvoor is nodig dat [eiser] een gebrek aan de melkrobot heeft aangetoond maar daarin is hij niet geslaagd.
Tussenconclusie
5.20.
De rechtbank concludeert dat ook het subsidiaire beroep van [eiser] op wanprestatie faalt. Dat de melkrobot niet zou beantwoorden aan de koopovereenkomst, is onvoldoende komen vast te staan.
Eindconclusie
5.21.
De rechtbank komt tot de slotsom dat alle vorderingen van [eiser], zowel primair als subsidiair, moeten worden afgewezen. Van dwaling aan de zijde van [eiser] (en [gedaagde]) dan wel wanprestatie van [gedaagde] is onvoldoende gebleken. Het beroep van [gedaagde] op uitsluiting c.q. beperking van haar aansprakelijkheid ex artikel 8 van de Service condities en eigen schuld ex artikel 6:101 BW behoeven daarom geen bespreking meer.
Proceskosten
5.22.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
€ 5.290,00(2 punten x tarief € 2.645,00)
Totaal € 11.027,00
5.23.
De gevorderde nakosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.

6.De beslissing

6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 11.027,00;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op
17 januari 2024. (PS)