ECLI:NL:RBOVE:2024:303

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/08/278475 / HA ZA 22-86
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake betalingsvordering en verrekening tussen Asbest Verwijdering Totaal B.V. en [partij] B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 januari 2024 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen Asbest Verwijdering Totaal B.V. (hierna: AVT) en [partij] B.V. De rechtbank heeft [partij] in de gelegenheid gesteld om onderdelen van haar betalingsvordering op AVT nader te onderbouwen. Na beoordeling van de aangevoerde argumenten heeft de rechtbank geconcludeerd dat [partij] een betalingsvordering toekomt die de tegenvordering van AVT overstijgt. Dit betekent dat de betalingsvordering van AVT door verrekening teniet is gegaan, en dat AVT een bedrag aan [partij] moet betalen.

De rechtbank heeft in het vonnis vastgesteld dat AVT gehouden is om [partij] een schadevergoeding van € 50.000 te vergoeden, die [partij] heeft betaald aan haar opdrachtgever Crossing Borders. De rechtbank oordeelt dat de vertraging in de oplevering door AVT de oorzaak is van de schade die [partij] heeft geleden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat AVT € 41.111,27 aan [partij] verschuldigd is voor meerkosten bij het afvoeren van puin, en dat [partij] recht heeft op een vermindering van de aanneemsom met € 5.380 wegens minderwerk.

De rechtbank heeft de vorderingen van AVT afgewezen en de tegenvorderingen van [partij] toegewezen tot een totaalbedrag van € 26.491,27, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is AVT veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [partij]. De uitspraak benadrukt de gevolgen van verrekening in civiele procedures en de noodzaak voor partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/278475 / HA ZA 22-86
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
ASBEST VERWIJDERING TOTAAL B.V., gevestigd in Kaatsheuvel,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie (hierna: “AVT”),
advocaat: mr. I.C.A. Franken,
tegen
[partij] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie (hierna: “[partij]”),
advocaat: mr. K.J.J. Kroeze.

1.Samenvatting

1.1.
Bij het laatste tussenvonnis dat in deze zaak is gewezen, is [partij] in de gelegenheid gesteld om een aantal onderdelen van haar betalingsvordering op AVT nader te onderbouwen. Naar aanleiding van de nadere onderbouwing die [partij] heeft aangedragen, komt de rechtbank tot de conclusie dat aan [partij] een betalingsvordering toekomt die de daar tegenoverstaande betalingsvordering van AVT overstijgt. Daaruit volgt dat de betalingsvordering van AVT geheel door verrekening teniet is gegaan, en dat een door AVT aan [partij] te betalen bedrag resteert.

2.Het verdere procesverloop

2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 augustus 2023,
  • de “akte uitlating tussenvonnis” van [partij],
  • de antwoordakte van AVT,
  • de “akte overlegging producties” van [partij],
  • de mondelinge behandeling van 1 december 2023,
  • de spreekaantekeningen van AVT.

3.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De rechtbank heeft in haar laatste tussenvonnis gelegenheid gegeven aan [partij] om een aantal onderdelen van haar tegenvordering op AVT nader te onderbouwen. Het gaat daarbij ten eerste om schade die [partij] stelt te hebben geleden als gevolg van de niet-tijdige oplevering door AVT, bestaand uit de schadevergoeding die [partij] op haar beurt heeft betaald aan haar opdrachtgever Crossing Borders en uit meerkosten voor het afvoeren van puin. Ten tweede gaat het om de aanspraak van [partij] op minderwerk, en ten derde om de verkoopsom die AVT aan haar verschuldigd zou zijn voor de levering van tapijttegels.
3.2.
Naar aanleiding van de nadere onderbouwing die [partij] heeft aangedragen, en met inachtneming van het verweer dat AVT daartegen heeft gevoerd, komt de rechtbank tot de volgende oordelen over de genoemde onderdelen van de vordering van [partij].
De aan Crossing Borders betaalde schadevergoeding
3.3.
De rechtbank oordeelt dat, zoals [partij] stelt, AVT gehouden is om [partij] het bedrag van € 50.000 te vergoeden dat zij als schadevergoeding aan Crossing Borders heeft betaald.
3.3.1.
Dat [partij] een schadevergoeding van € 50.000 aan Crossing Borders heeft betaald staat vast, zo stelt de rechtbank voorop. Aanleiding voor die betaling was een door Crossing Borders aan [partij] uitgebrachte claim tot vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt wegens de vertraging van het door haar aan [partij] opgedragen werk, dat [partij] op haar beurt deels aan AVT had uitbesteed.
3.3.2.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk, anders dan AVT betoogt, dat de uitloop van het door [partij] verrichte sloopwerk te wijten is aan de niet-tijdige oplevering door AVT. Dat AVT het aan haar opgedragen werk niet tijdig heeft opgeleverd staat vast. [1] [partij] kon pas met het door haarzelf uit te voeren sloopwerk beginnen nadat de aan AVT opgedragen asbestsanering en (voor)sloopwerkzaamheden waren afgerond. Het (opnieuw) door AVT ingenomen standpunt dat [partij] alvast had kunnen overgaan tot de sloop van de gedeelten van het gebouw die AVT al wel binnen de oplevertermijn had gesaneerd en vrijgegeven, is in het tussenvonnis van 16 augustus 2023 al verworpen. [2] AVT heeft geen concrete omstandigheden aangedragen waaruit valt op te maken dat bij het door [partij] verrichte sloopwerk stagnatie is ontstaan die niet is terug te voeren op de aan AVT toe te rekenen vertraging.
3.3.3.
[partij] heeft toereikend toegelicht op wat voor kosten de claim van Crossing Borders betrekking had, aan de hand van een ingebrachte uiteenzetting daarvan per e-mail van 22 november 2023 door de heer [naam 1] , directeur van Crossing Borders (hierna: “ [naam 1] ”). Wegens de opgelopen vertraging kon niet tijdig volgens de planning worden overgegaan tot het slopen van de kelder, het inmeten van de bestaande (hei)palen, het storten van vrijgekomen (PFAS-houdende) grond in de kelderput en het uitvlakken van het terrein. Hierdoor trad stagnatie op bij de bronboringen, moesten extra inmetingen worden verricht, moest de te storten grond meermaals worden verplaatst en zijn aanvullende organisatiekosten gemaakt, aldus [naam 1] . De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat Crossing Borders in verband hiermee op zijn minst € 50.000 aan kosten heeft gemaakt.
3.3.4.
Ten eerste is € 20.200 aan stagnatiekosten bij Crossing Borders in rekening gebracht door Van Hoften Installatietechniek, dat de bronboringen heeft verricht. De betreffende factuur, die is overgelegd, maakt melding van een stagnatie van in totaal acht dagen, en [naam 1] heeft nader gespecificeerd op welke dagen de stagnatie van de bronboringen precies is opgetreden. Wegens het ontbreken van een onderbouwing gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van AVT dat de in rekening gebrachte kosten exorbitant hoog zijn. Uit de omstandigheid dat Crossing Borders de bewuste factuur pas heeft ontvangen nadat [partij] de schadevergoeding al aan haar had voldaan kan, anders dan AVT suggereert, niet worden afgeleid dat de schadevergoeding geen betrekking had op de stagnatie van de bronboringen. Dat de betreffende stagnatie was opgetreden was namelijk al bekend toen [partij] de schadevergoeding betaalde. Dat heeft AVT ook niet weersproken. En dat de genoemde factuur uiteindelijk is betaald door een groepsvennootschap van Crossing Borders en niet door Crossing Borders zelf, zoals AVT aanvoert, maakt evenmin dat [partij] de betreffende kosten niet in redelijkheid aan Crossing Borders heeft kunnen vergoeden.
3.3.5.
Daarnaast heeft Crossing Borders € 2.400 aan kosten gemaakt voor de verplaatsing van op het terrein aanwezige grond, zo voert [partij] aan. De rechtbank acht plausibel dat, zoals [naam 1] heeft toegelicht in zijn genoemde e-mail, de betreffende grond tot twee keer toe verplaatst moest worden om op de betreffende plekken bronboringen mogelijk te maken en ook dat die verplaatsingen zonder de opgelopen vertraging niet nodig waren geweest omdat de vrijgekomen grond volgens de planning al in de kelderput zou zijn gestort voorafgaand aan de bronboringen. Hetgeen AVT hiertegen heeft aangevoerd maakt de geschetste gang van zaken niet ongeloofwaardig. De hoogte van de genoemde kosten komt de rechtbank niet onrealistisch voor en is ook niet gemotiveerd door AVT bestreden.
3.3.6.
Verder voert [partij] aan dat € 3.995 bij Crossing Borders in rekening is gebracht voor de aanpassing van het palenplan door de constructeur, en dat Crossing Borders extra kosten van respectievelijk € 750 en € 660 heeft gemaakt voor de inmeting van bestaande (hei)palen door de inmeetdienst en met behulp van een rupskraan van een andere bij het project betrokken aannemer. [partij] heeft door middel van de uiteenzetting van [naam 1] overtuigend toegelicht dat de betreffende meerkosten verband houden met de omstandigheid dat vanwege de opgelopen vertraging, de kelderput in afwijking van de planning met grond is volgestort voordat de ter plaatse aanwezige palen waren ingemeten. Daardoor waren de palen niet meer zichtbaar, wat de inmeting daarvan bemoeilijkte, en was het nodig om hun locatie te reconstrueren op basis van een oude palentekening. Anders dan AVT betoogt, ziet de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat de twee ingebrachte facturen van de constructeur, gelet op de daarin opgenomen omschrijving, betrekking hebben op de genoemde werkzaamheden. Dat geen betalingsbewijs is overgelegd, zoals AVT aanvoert, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat deze facturen niet daadwerkelijk door Crossing Borders zijn betaald. Hoewel de genoemde inmeetkosten niet met facturen zijn onderbouwd, komt de hoogte daarvan, bij gebrek van een gemotiveerde betwisting, niet onaannemelijk voor.
3.3.7.
Tot slot heeft de vertraging ertoe geleid, zo draagt [partij] aan, dat Crossing Borders aanvullende organisatiekosten heeft gemaakt voor een bedrag van minstens € 25.000. Het komt de rechtbank niet onwaarschijnlijk voor dat als gevolg van de uitloop van het sloopwerk, naar [naam 1] uiteen heeft gezet, bij de werkvoorbereiding en uitvoering betrokken medewerkers van Crossing Borders dagelijks extra uren hebben besteed aan het bijsturen van de planning en dat op directieniveau, in samenwerking met tekenbureau Duoplan en de genoemde constructeur, veel extra tijd is besteed aan het lokaliseren van de bestaande heipalen. In het licht van de door [partij] aangedragen motivering heeft AVT onvoldoende weersproken dat [partij] op goede grond een vergoeding voor de hiermee gemoeide kosten aan Crossing Borders heeft betaald. De rechtbank acht de aangedragen urenspecificatie niet onrealistisch hoog en AVT heeft de daarbij genoemde uurtarieven niet bestreden.
Extra kosten voor het afvoeren van puin
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat, zoals [partij] stelt, AVT een vergoeding van € 41.111,27 aan [partij] is verschuldigd voor de door haar gemaakte meerkosten bij het afvoeren van puin.
3.4.1.
Inmiddels heeft [partij] toereikend onderbouwd dat de afvoer van het puin € 1,40 per ton zou hebben gekost als zij de gelegenheid zou hebben gehad om dat vooraf op de slooplocatie te breken. [partij] was met [bedrijf] B.V. (hierna “ [bedrijf] ”) overeengekomen dat [bedrijf] voor een prijs van € 1 per ton zorg zou dragen voor zowel het breken van het puin op de slooplocatie als het afvoeren daarvan, zo blijkt uit een ingebrachte kopie van de betreffende overeenkomst. Daarnaast zou [partij] kosten van € 0,40 per ton hebben gemaakt voor de huur van een rupskraan om het gedeponeerde puin te transporteren naar de puinbreker van [bedrijf] , zo heeft [partij] inzichtelijk gemaakt aan de hand van een goed te volgen berekening en een voorbeeldfactuur. Weliswaar gaat de berekening inderdaad uit van een aantal aannames, zoals AVT terecht aanvoert, namelijk dat het ongeveer 10 minuten kost om een trailer met puin te vullen met inzet van een rupskraan en dat in een trailer gemiddeld 31 ton puin gaat. Maar de rechtbank ziet geen aanleiding om die aannames niet te volgen, nu AVT niet heeft beargumenteerd waarom deze niet zouden kloppen.
3.4.2.
[partij] had al genoegzaam en onweersproken onderbouwd dat het haar in werkelijkheid € 4,50 per ton heeft gekost om 13.261,70 ton puin in niet-afgebroken staat af te voeren. [3]
Minderwerk
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij] wegens minderwerk recht op vermindering van de overeengekomen aanneemsom met € 5.380.
3.5.1.
De rechtbank heeft in haar laatste tussenvonnis geoordeeld dat voor zover de aan AVT opgedragen werkzaamheden feitelijk door [partij] zijn verricht, het met die werkzaamheden corresponderende gedeelte van de aanneemsom niet door [partij] is verschuldigd. [4]
3.5.2.
De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat alleen de verwijdering van het gips door [partij] in aanmerking komt als minderwerk. [5] Daarbij is de rechtbank voorbijgegaan aan de stelling van [partij] dat ook de verwijdering van vliesgezel en kozijnen met inzet van haar kranen als minderwerk in aanmerking moeten worden genomen. [6] [partij] betoogt nu dat die laatstgenoemde werkzaamheden, en daarnaast ook de sloop van het dakleer, alsnog betrokken moeten worden bij de berekening van het minderwerk. [7]
De rechtbank verwerpt dat betoog. Haar eerdere vaststelling dat alleen de verwijdering van het gips bij de berekening van het minderwerk wordt betrokken, is een bindende eindbeslissing. Er bestaat geen grond om daarop terug te komen. Het is namelijk aan [partij] zelf te wijten dat de rechtbank in het laatste tussenvonnis voorbij is gegaan aan de andere werkzaamheden die [partij], naast de verwijdering van gips, als minderwerk had aangedragen. [8] Immers, [partij] had nagelaten om toe te lichten hoeveel tijd en kosten zij aan die andere werkzaamheden heeft besteed (zie overweging 5.22. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023). Pas ná het laatste tussenvonnis heeft [partij] een specificatie aangedragen (de bewuste werkzaamheden zouden haar € 18.550 hebben gekost, bestaand uit het gebruik van haar Hitachi 600-kraan gedurende zeven dagen). [9]
3.5.3.
De door [partij] ingestelde vordering tot vergoeding wegens minderwerk bedraagt € 5.380. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij € 5.380 aan kosten heeft gemaakt voor de inzet van bobcats en manuren. [10] [partij] voert nu aan dat zij daarnaast kosten van € 9.475 heeft gemaakt bij de verwijdering van het gips wegens de inzet van haar Hitachi 300-kraan. [11]
De rechtbank gaat daaraan voorbij. RSG heeft haar eis of de grondslag daarvan niet vermeerderd met betrekking tot deze vermeende kosten. Overigens heeft [partij] ook geen opheldering verschaft over de eerder door de rechtbank geconstateerde tegenstrijdigheden in haar betoog over de inzet en stilstand van haar kranen (zie overweging 5.13.2. van het laatste tussenvonnis).
3.5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de waarde van het door [partij] uitgevoerde minderwerk in redelijkheid kan worden begroot op het door haar gevorderde bedrag van € 5.380. Tijdens de laatste mondelinge behandeling heeft de heer [naam 2] , de toenmalige directeur van AVT, namelijk verklaard dat de door AVT gerealiseerde besparing wegens de inzet van [partij] bij de verwijdering van het gips, geschat kan worden op grofweg € 12.000.
De verkochte tapijttegels
3.6.
De vordering van [partij] tot betaling van € 2.000 voor de verkoop van tapijttegels zal worden afgewezen.
3.6.1.
De rechtbank kan niet vaststellen, anders dan [partij] betoogt, dat AVT als koper van de bewuste tapijttegels is opgetreden.
3.6.2.
AVT heeft (in de persoon van de heer [naam 2] ) met betrekking tot de bewuste tapijttegels per WhatsApp aan [partij] bericht “wat wil je ervoor hebben?” en “weet waarschijnlijk iemand”, zo stelde de rechtbank eerder al vast. [12] Hieruit volgt dat [partij] er niet zonder meer vanuit mocht gaan dat AVT de tapijttegels zelf wilde kopen. Bovendien staat niet ter discussie, zo begrijpt de rechtbank, dat de tapijttegels door die derde en niet door AVT zijn verwijderd en opgehaald.
3.6.3.
Als nadere onderbouwing heeft [partij] WhatsApp-correspondentie ingebracht tussen een van haar uitvoerders en een uitvoerder van AVT. De uitvoerder van [partij] berichtte aan de uitvoerder van AVT: “
ze moeten ook wel alles eraf halen niet stukjes laten zitten (…) Anders kost het jullie gewoon meer geld”, waarop de uitvoerder van AVT antwoordde: “
Ga ik zeggen”. Anders dan [partij] aanvoert, volgt daaruit niet zonder meer dat AVT heeft moeten begrijpen dat [partij] haar als koper aanmerkte. Volgens [partij] blijkt uit de betreffende correspondentie dat de financiële gevolgen van het niet volledig verwijderen van de tapijttegels bij AVT zijn neergelegd. Echter, [partij] heeft onvoldoende toegelicht hoe die vermeende afspraak zich verhoudt tot haar eerdere betoog, dat niet meer inhoudt dan dat zij een koopovereenkomst met AVT heeft gesloten.
3.6.4.
Nu [partij] onvoldoende concreet en eenduidig heeft gesteld wat zij precies met AVT heeft afgesproken, gaat de rechtbank aan haar bewijsaanbod voorbij.
Verrekening
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat [partij] een vorderingsrecht tot betaling van een hoofdsom van € 96.491,27 op AVT heeft verkregen. Dit bedrag bestaat uit de som van € 50.000 en € 41.111,27 aan door AVT verschuldigde schadevergoeding en € 5.380 aan minderwerk.
3.8.
Daar tegenover staan de op zichzelf niet betwiste vorderingsrechten die AVT op [partij] heeft verkregen tot (1) de betaling van het restant van de aanneemsom van € 70.000 en (2) de betaling van een factuur van AVT van € 12.500 voor verricht werk op een project in Lisse. [13]
3.9.
De rechtbank stelt vast dat beide vorderingsrechten van AVT in hun geheel teniet zijn gegaan op grond van het beroep op verrekening van [partij] (artikel 6:127 BW). De genoemde betalingsvordering van [partij] van € 96.491,27 overstijgt immers de som van de betalingsvordering van AVT van € 70.000 en € 12.500. De verrekeningsverklaring is door [partij] uitgebracht op 25 oktober 2021 (en voor zover nodig herhaald in haar antwoordconclusie met roldatum van 15 juni 2022). [14]
3.10.
Op grond van de stellingen van AVT kan niet worden vastgesteld dat voorafgaand aan het tenietgaan van haar vorderingsrecht tot betaling van het restant van de aanneemsom, de door haar gevorderde wettelijke handelsrente over die vordering al was gaan lopen. De verrekening werkt terug tot het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan (artikel 6:129 BW). Volgens AVT is [partij] op 13 oktober 2021 in verzuim geraakt (op grond van art. 6:83 sub c BW), omdat zij op die dag te kennen gaf het restant van de aanneemsom niet te zullen betalen. [15] Zowel de aan AVT toerekenbare vertraging als het minderwerk, die ten grondslag liggen aan het vorderingsrecht van [partij], hadden voordien al plaatsgevonden.
3.11.
Na de verrekening resteert een aan [partij] toekomend vorderingsrecht op AVT tot vergoeding van schade en minderwerk van € 13.991,27 (96.491,27 - 70.000 - 12.500).
Onverschuldigde betaling
3.12.
Daarnaast heeft [partij] € 12.500 van AVT te vorderen op grond van onverschuldigde betaling. Immers, toen [partij] de factuur van AVT van € 12.500 op 16 mei 2022 betaalde, [16] was haar betreffende schuld al op grond van verrekening tenietgegaan. AVT is op grond van artikel 6:203 BW gehouden om het onverschuldigd betaalde bedrag aan [partij] terug te betalen.
Slotsom
De vorderingen van AVT
3.13.
De vordering van AVT om [partij] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 70.000 zal worden afgewezen. Deze vordering is immers op grond van verrekening tenietgegaan.
3.14.
Omdat de hoofdvordering van AVT wordt afgewezen, is ook haar nevenvordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
De tegenvorderingen van [partij]
3.15.
De vordering van [partij] om AVT tot betaling te veroordelen zal worden toegewezen tot een bedrag van € 26.491,27 (13.991,27 + 12.500).
3.16.
De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 (de roldatum van de door [partij] genomen antwoordconclusie) zal ook worden toegewezen. AVT heeft hiertegen geen afzonderlijk verweer gevoerd.
Proceskosten
3.17.
AVT zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [partij] in zowel conventie als reconventie. AVT is immers in beide gedingen in het ongelijk gesteld.
3.18.
In conventie worden de proceskosten van [partij] bepaald op in totaal € 8.160,50. Dit bedrag is opgebouwd uit betaald griffierecht van € 2.837 en advocaatsalaris van € 5.323,50 (tarief IV, 4,5 punten). [17]
3.19.
In reconventie worden de proceskosten van [partij] bepaald op € 1.723,50 aan advocaatsalaris (tarief III, 2,25 punten). [18]
3.20.
Daarnaast is AVT nakosten van € 271 verschuldigd. De nakosten worden verhoogd met € 90 en de kosten van de betekening van dit vonnis als AVT niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan de veroordeling voldoet en daarna betekening plaatsvindt.
3.21.
De in totaal door AVT verschuldigde proceskostenvergoeding komt daarmee uit op € 10.155 (8.160,50 + 1.723,50 + 271).

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
4.2.
veroordeelt AVT om € 26.491,27 aan [partij] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
4.4.
veroordeelt AVT om € 10.155 aan [partij] te betalen ter vergoeding van haar proceskosten, te vermeerderen met € 90 en de kosten van betekening van dit vonnis als AVT niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan de veroordelingen voldoet en daarna betekening plaatsvindt;
4.5.
verklaart de onderdelen 4.2. en 4.4. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024. (HJB)

Voetnoten

1.zie overweging 5.9. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023
2.zie overweging 5.10. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023
3.Zie de overwegingen 5.19. en 5.20. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023
4.Zie overweging 5.23.3. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023
5.Zie overweging 5.22. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023
6.Zie onderdeel 19 sub A van de antwoordconclusie van [partij]
7.Zie onderdeel 13 van de “akte uitlating tussenvonnis” van [partij]
8.Vgl. Hoge Raad 16 januari 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2358, rov. 3.4.3.
9.Zie onderdeel 13 van de “akte uitlating tussenvonnis” van [partij]
10.Zie overweging 5.22. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023 en ook onderdeel 12 van de “akte uitlating tussenvonnis” van [partij]
11.Zie onderdeel 12 van de “akte uitlating tussenvonnis” van [partij].
12.Zie overweging 5.26. van het tussenvonnis van 16 augustus 2023
13.Zie overweging 3.1. onder respectievelijk sub ii en iii van het tussenvonnis van 16 augustus 2023.
14.Zie overweging 3.1. sub ii en iii van het tussenvonnis van 16 augustus 2023, respectievelijk onderdeel 23 van de antwoordconclusie van [partij]
15.Zie randummer 46 van de dagvaarding.
16.Zie overweging 3.1 sub iii van het tussenvonnis van 16 augustus 2013.
17.1 punt voor de antwoordconclusie van [partij], 1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van 27 september 2022, 0,5 punt voor het bijwonen van het getuigenverhoor aan de zijde van AVT, 0,5 punt voor de antwoordconclusie na enquête van [partij], 0,5 punt voor haar “akte uitlating tussenvonnis” en 1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van 1 december 2023.
18.Aangezien de tegenvordering van [partij] voortvloeit uit haar verweer in conventie, wordt die op de helft van de punten gewaardeerd ten opzichte van de verrichte werkzaamheden in conventie.