In deze zaak vorderde eiser, een voormalige werknemer van Leesland, betaling van een ingehouden bedrag dat betrekking had op een voorschot op zijn loon uit 2010. Eiser had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de besloten vennootschap Leesland en zijn dienstverband was beëindigd met wederzijds goedvinden op 1 februari 2023. Bij de eindafrekening was een bedrag van € 1.637,19 ingehouden, wat eiser betwistte. Hij stelde dat de ingehouden som niet meer verrekend mocht worden omdat er een finale kwijting was overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. Eiser vorderde daarnaast wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter oordeelde dat Leesland niet gerechtigd was om het ingehouden bedrag te verrekenen, omdat dit niet was besproken in de vaststellingsovereenkomst. Bovendien was de vordering van Leesland op eiser verjaard, aangezien deze meer dan vijf jaar geleden opeisbaar was geworden. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe en veroordeelde Leesland tot betaling van het ingehouden bedrag, vermeerderd met wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. Tevens werd Leesland veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 2 januari 2024.