ECLI:NL:RBOVE:2024:3152

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
11045878 \ CV EXPL 24-1459
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een zakelijke lening met achterstand door vennoten van een vof

In deze zaak heeft eiseres, een besloten vennootschap, een zakelijke lening van € 20.000,00 verstrekt aan gedaagden, die vennoten zijn van een vennootschap onder firma. Gedaagden hebben erkend dat zij in gebreke zijn gebleven met de terugbetaling van de lening en hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering van eiseres. De kantonrechter heeft op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vorderingen van eiseres grotendeels zijn toegewezen. De procedure begon met een dagvaarding op 26 maart 2024, gevolgd door conclusies van antwoord van gedaagden in mei 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een betalingsachterstand is ontstaan en dat gedaagden de hoofdsom van € 14.135,56, de contractuele rente van € 5.437,10 en buitengerechtelijke incassokosten van € 925,00 moeten betalen. De totale vordering bedraagt € 20.497,66, en gedaagden zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 2.315,83. De kantonrechter heeft de vordering uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11045878 \ CV EXPL 24-1459
Vonnis van 11 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
uit [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.B. Robijn,
tegen

1.de vennootschap onder firma [naam vof] ,

uit [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde 1],
uit [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
3.
[gedaagde 2],
uit [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend zonder gemachtigde.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de vennoten van [gedaagden] . [eiseres] heeft aan [gedaagden] een zakelijke lening verstrekt ter hoogte van € 20.000,00. [gedaagden] erkent dat er een achterstand is in het terugbetalen van de lening en voert geen verweer tegen de vordering van [eiseres] . De vorderingen van [eiseres] worden grotendeels toegewezen. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 26 maart 2024;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] van 12 mei 2024
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] van 13 mei 2024.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] en [gedaagden] hebben op 31 oktober 2018 een geldleningsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] € 20.000,00 heeft uitgeleend aan [gedaagden] . [eiseres] en [gedaagden] zijn een contractuele rente van 8% per jaar over de op dat moment nog openstaande hoofdsom overeengekomen. Zij hebben ook afgesproken dat de gehele lening, inclusief rente, op 30 november 2023 moet zijn afgelost.
3.2.
Doordat [gedaagden] niet aan haar betalingsverplichtingen uit de geldleningsovereenkomst voldoet, is er een achterstand in het terugbetalen van de lening ontstaan.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 20.514,38 en de contractuele rente van 8% over € 20.051,63. [eiseres] vordert bovendien een vergoeding van haar proceskosten en de wettelijke rente over deze proceskosten.
4.2.
[gedaagden] erkent de achterstand in het terugbetalen van de geldlening en betwist de vordering van [eiseres] niet.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagden] een betalingsachterstand in het terugbetalen van de geldlening heeft laten ontstaan.
5.2.
In haar dagvaarding heeft [eiseres] uiteengezet dat de door haar gevorderde hoofdsom bestaat uit € 14.135,56 aan achterstallige lening, € 5.437,10 aan contractuele rente van 8% berekend tot en met 13 maart 2024 en € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
5.3.
Nu [gedaagden] niet betwist dat zij het nog openstaande bedrag van de geldlening moet terugbetalen en verder geen verweer voert tegen het gevorderde bedrag aan hoofdsom, zal de kantonrechter de vordering van [eiseres] tot betaling van € 14.135,56 toewijzen. De contractuele rente van € 5.437,10, die voortvloeit uit de geldleningsovereenkomst en waartegen [gedaagden] ook geen verweer voert, zal de kantonrechter eveneens toewijzen.
5.4.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn de kosten die [eiseres] heeft gemaakt om, in een poging een gang naar de kantonrechter te voorkomen, betaling van [gedaagden] te ontvangen. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag dat gevorderd kan worden, gaat de wetgever uit van een vaste vergoeding waarbij geabstraheerd wordt van de kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt. De hoogte van de vergoeding is alleen gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom. Voor de verschuldigdheid van deze kosten, is niet relevant welke handelingen zijn verricht. Een enkele brief is in beginsel al voldoende.
5.5.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht waarvoor een vergoeding kan worden gevraagd. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden] als gevolg van een deel van deze werkzaamheden, twee betalingen heeft verricht (€ 433,33 en € 431,11). Daarom worden deze bedragen niet afgetrokken van de hoofdsom voor de berekening van de verschuldigde vergoeding. Het bedrag van € 925,00 is in lijn met de staffel en het maximum zoals door de wetgever vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zodat betaling ervan zal worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde contractuele rente van 8% over € 20.051,63 vanaf 27 januari 2024 wijst de kantonrechter af. Hiervoor heeft de kantonrechter al geoordeeld dat [gedaagden] tot betaling van de contractuele rente berekend tot en met 13 maart 2024 zal worden veroordeeld. Bovendien heeft [eiseres] niet gesteld en onderbouwd dat zij gerechtigd is tot betaling van de contractuele rente over het bedrag van € 20.051,63.
5.7.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot toewijzing van een bedrag ter hoogte van (€ 14.135,56 + € 5.437,10 + € 925,00 =) € 20.497,66.
5.8.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. De proceskosten zijn de kosten die [eiseres] heeft gemaakt om deze procedure te voeren. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. Dit zijn de kosten die [eiseres] maakt om [gedaagden] ertoe te brengen aan het vonnis te voldoen.
5.9.
De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
228,83
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
543,00
(1 punt × € 543,00)
- nakosten
135,00
(1/2 punt × € 543,00 met een maximum van € 135,00)
totaal
2.315,83
5.10.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, zij ook de kosten van betekening moet betalen.
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal de kantonrechter ook toewijzen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt, de ander van deze verplichting zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] een bedrag van € 20.497,66 te betalen;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt, de ander van deze verplichting zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 2.315,83, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend en als betaling niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.