ECLI:NL:RBOVE:2024:3169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
08.332266.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar voor bewoners

Op 17 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 22-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor het opzettelijk stichten van brand bij een woning in Hengelo. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een zelfgemaakte brandbom brand heeft gesticht, waardoor de bewoners, die op dat moment sliepen, in levensgevaar verkeerden. De brandstichting vond plaats op 12 december 2023, waarbij de verdachte een kartonnen doos met brandbare vloeistof bij de voordeur van de woning heeft geplaatst en deze in brand heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, maar ook levensgevaar voor de bewoners. De verdachte kreeg ook een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor de gemeente Hengelo, evenals de verplichting om schadevergoeding van in totaal € 12.000,- aan de benadeelde partijen te betalen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking, maar oordeelde dat het feit ernstig was en een passende straf vereiste.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.332266.23 (P)
Datum vonnis: 17 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door [naam] , juridisch medewerker bij Slachtofferhulp Nederland, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 december 2023 opzettelijk brand heeft gesticht bij een woning, waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 december 2023 te Hengelo omstreeks 02:30 uur, in de gemeente Hengelo (O)
aan/bij een woning, gelegen op/aan de [adres 2] (nr. [huisnummer] ),
opzettelijk brand heeft gesticht door met een kartonnen doos naar en/of in de richting van de voordeur van voornoemde woning te lopen en/of (daarbij) voornoemde kartonnen doos, inhoudende onder meer een vloeistof en/of een brandbare en/of (licht) ontvlambare stof, tegen en/of nabij voornoemde voordeur te plaatsen en/of (vervolgens) met een aansteker, althans met open vuur, voornoemde kartonnen doos en/of die vloeistof en/of
brandbare stof en/of die (licht)ontvlambare stof aan te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en/of één of meer de(e)l(en) van het interieur van die woning en/of voor één of meer naastgelegen en/of geschakelde woning(en)
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten één of meer bewoner(s) woonachtig in perceel nummer [huisnummer] en/of voor één of meer bewoner(s) van naastgelegen en/of geschakelde woning(en) te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, waarbij zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen bewezen verklaard kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat volgens de raadsvrouw niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, zodat verdachte van dit gevolgbestanddeel partieel moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft in de nacht van 12 december 2023 omstreeks half 3 ’s nachts brand gesticht bij een woning aan de [adres 2] . Hij heeft bij de voordeur van deze woning een zelfgemaakte brandbom, bestaande uit een cobra 6 en een kartonnen doos met daarin een fles motorbenzine en aluminiumfolie als katalysator, aangestoken met een aansteker en is vervolgens weggerend.
Op de beelden van de deurbelcamera bij de woning zijn de brandstichting en -ontwikkeling te zien. Nadat verdachte is weggerend, ontstaat er een grote rookwolk. Er is een fel licht te zien, gevolgd door een grote vlam. Vervolgens klinkt er een harde knal. Te zien is dat er grote vlammen en vonken vanuit de voordeur komen.
Uit forensisch onderzoek is naar voren gekomen dat het aansteken van de brandbom tot een ontploffing heeft geleid, waardoor de voordeur en de schuifpui geheel zijn ontzet en de ramen naast de voordeur en in de schuifpui zijn gesprongen. Een gedeelte van de brand is vervolgens naar binnen geslagen, de hal en woonkamer in. Beide ruimtes hebben brandschade opgelopen.
Ten tijde van de brandstichting lagen de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun dochter [slachtoffer 3] en zoon [slachtoffer 4] op de eerste verdieping van de woning te slapen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden wakker van een harde knal. Hun slaapkamer is gelegen boven de voordeur. Zij zagen door hun slaapkamerraam de vlammen de hoogte in gaan en hebben meteen de brandweer gebeld. [slachtoffer 1] is naar beneden gerend en is begonnen de brand te blussen met een waterkoker. [slachtoffer 2] is ondertussen met hun twee kinderen – hun dochter was ook wakker geworden van de knal, hun zoon had er doorheen geslapen – naar de achtertuin gevlucht. Uiteindelijk is [slachtoffer 1] ook naar de achtertuin gekomen. Zij hebben in de achtertuin gewacht totdat de hulpdiensten arriveerden.
Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht bij de woning aan de [adres 2] , waardoor gemeen gevaar voor goederen in die woning is ontstaan.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 12 december 2023, pagina’s 21-24;
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] , van 12 december 2023, pagina’s 68-70;
het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, opgemaakt door [verbalisant 2] , van 12 december 2023, pagina’s 186-216;
het proces-verbaal aanvullend forensisch onderzoek resten brandbom, opgemaakt door [verbalisant 2] , van 19 december 2023, pagina’s 7-8 (aanvullend procesdossier).
Het gevolgbestanddeel levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of door de brandstichting tevens levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor bewezenverklaring van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband dus niet van belang.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat een brand een ongrijpbaar middel is dat zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en waarbij de rookontwikkeling al snel een levensbedreigende situatie oplevert. Verdachte heeft midden in de nacht brand gesticht bij een woning. Dat zich op dat tijdstip personen in de woning zouden bevinden was voorzienbaar. De bewoners lagen op dat moment te slapen op de eerste verdieping. [2] Naar algemene ervaringsregels levert dit een groot gevaar voor de bewoners op, aangezien de kans dat de brand onontdekt blijft dan aanzienlijk is. Daarnaast blijkt uit het forensisch onderzoek dat een gedeelte van de brand al naar binnen was geslagen, de hal en woonkamer in. Indien de brand niet tijdig geblust had kunnen worden, had het vuur de vluchtroute voor de bewoners via de trap, die uitkomt op de hal, naar alle waarschijnlijkheid afgesloten. Op grond hiervan wordt in het forensisch rapport geconcludeerd dat ten gevolge van deze brand levensgevaar voor de bewoners van de woning te duchten was. [3] De verbalisant is werkzaam als forensisch onderzoeker en is gecertificeerd voor het verrichten van brand- en post-explosieonderzoeken, zodat de rechtbank uitgaat van zijn expertise en betrouwbaarheid op dit onderwerp.
De rechtbank acht op grond van deze feiten en omstandigheden bewezen dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten de bewoners van de woning aan de [adres 2] , voorzienbaar, en aldus te duchten was.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 december 2023 te Hengelo omstreeks 02:30 uur, in de gemeente Hengelo (O)
bij een woning, gelegen aan de [adres 2] (nr. [huisnummer] ),
opzettelijk brand heeft gesticht door met een kartonnen doos naar de voordeur van voornoemde woning te lopen en daarbij voornoemde kartonnen doos, inhoudende onder meer een brandbare en (licht) ontvlambare stof, nabij voornoemde voordeur te plaatsen en vervolgens met een aansteker voornoemde kartonnen doos aan te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en delen van het interieur van die woning
en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten bewoners woonachtig in perceel nummer [huisnummer] te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
het misdrijf:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een locatieverbod voor de gemeente Hengelo (Overijssel) .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de duur van de gevorderde gevangenisstraf als de duur van de gevorderde proeftijd te lang is en verwijst daarbij naar jurisprudentie. De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit verminderd toe te rekenen aan verdachte.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting bij een woning waarbij er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners te duchten was. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een brandbom. Dit is een bijzonder ernstig en gevaarlijk strafbaar feit, met een grote impact op de bewoners van de woning, die op dat moment lagen te slapen. Dergelijke feiten doen zich in Nederland steeds vaker voor en veroorzaken, afgezien van grote materiële schade, ook grote maatschappelijke onrust. In dit geval hadden de gevolgen, gelet op het tijdstip waarop en de plaats waar verdachte de brand heeft gesticht, veel ernstiger kunnen zijn dan uiteindelijk het geval is geweest. Verdachte is daar ten tijde van het plegen van het feit kennelijk geheel aan voorbij gegaan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte heeft gehandeld in opdracht van iemand anders. Dit heeft verdachte ter terechtzitting ook verklaard. Verdachte voelde zich naar eigen zeggen onder druk gezet om de brand te stichten. Het dossier biedt daarvoor echter geen enkel aanknopingspunt. Op de zitting heeft verdachte desgevraagd ook niet kunnen concretiseren waaruit de door hem gevoelde druk precies bestond. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dit punt bij gebreke van voldoende concretisering en zonder enige onderbouwing niet aannemelijk. Het kennelijke gemak waarmee verdachte zich heeft laten overhalen om het ten laste gelegde feit te begaan, baart de rechtbank grote zorgen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 14 mei 2024, waarin over verdachte is gerapporteerd door M.A. Aalbers-Passier, GZ-psycholoog. Daaruit volgt – samengevat – dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en complexe PTSS als gevolg van ernstige verwaarlozing, traumatisering en langdurige verblijven in verschillende gesloten instellingen in de kinderjaren. Als rode draad door zijn leven loopt het ontbreken van veiligheid. Daarnaast is bij verdachte sprake van een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Verdachte heeft een IQ van 59. Hij kent beperkingen op cognitief gebied en op het gebied van adaptief functioneren. Zijn inzicht in sociale situaties is beperkt, zijn sociaal oordeelsvermogen is niet volgroeid en hij is beïnvloedbaar, kwetsbaar en gemakkelijk voor andermans karretje te spannen. Hij kent beperkte gewetensfuncties. Het recidiverisico is hoog. Dit alles maakt dat verdachte intensieve hulp en ondersteuning nodig heeft. De GZ-psycholoog concludeert dat genoemde stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde feit ook aanwezig waren en dat zij hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde feit. Op welke wijze en in welke mate dat is gebeurd, is echter onduidelijk gebleven, omdat verdachte ten tijde van het Pro Justitia-onderzoek zijn betrokkenheid bij de brandstichting nog ontkende, waardoor er onvoldoende zicht is gekomen op de onderliggende dynamiek van het delictgedrag van betrokkene. Wel wordt geconcludeerd dat het zeer aannemelijk is dat verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde feit belemmerd is geweest in zijn keuzes van gedrag op grond van de aanwezige pathologie.
De rechtbank kan zich verenigen met voornoemde bevindingen over de bij verdachte aanwezige stoornissen. De rechtbank gaat er tevens van uit dat deze stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in enige mate hebben beïnvloed. De mate waarin blijft onduidelijk, aangezien verdachte, hoewel hij inmiddels zijn feitelijke gedraging heeft bekend, nog immer weigert in te gaan op vragen omtrent zijn concrete beweegredenen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bewezenverklaarde feit in ieder geval in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank heeft daarin betrokken de beschrijving van de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier naar voren komt en de indruk die de rechtbank van de verdachte heeft verkregen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het advies van Reclassering Nederland betreffende verdachte van 23 mei 2024. Ook door de reclassering wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. De reclassering verwijst naar de bevindingen in de Pro Justitia rapportage van 14 mei 2024 en concludeert dat verdachte is aangewezen op intensieve ondersteuning en begeleiding. De reclassering acht een beschermde woonvorm in dat verband het meest wenselijk. Verdachte is daarnaast gebaat bij een behandeling gericht op onverwerkte trauma’s en het vergroten van zijn zelfredzaamheid. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke omvang, een contactverbod met mededaders en aangevers en dagbesteding.
Op te leggen straf
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en houdt rekening met de omstandigheid dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering – met uitzondering van het contactverbod met de mededaders aangezien deze onbekend zijn gebleven – en een locatieverbod voor de gemeente Hengelo (Overijssel) . Gelet op de lichtvaardige wijze waarop verdachte tot het ten laste gelegde feit is overgegaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank ziet hierin reden om een proeftijd op te leggen voor de duur van 5 jaar.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – overigens zonder dat nader te motiveren – op het standpunt gesteld dat alle drie de vorderingen moeten worden afgewezen, dan wel dat bij toewijzing deze dienen te worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de drie vorderingen en de nadere toelichting ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek sprake is.
De rechtbank zal het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag van € 4.000,00, het door [slachtoffer 2] gevorderde bedrag van € 4.000,00 en het door [slachtoffer 3] gevorderde bedrag van € 4.000,00, alle te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, toewijzen, omdat zij deze bedragen billijk acht.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met de navolgende dagen gijzeling:
  • vordering [slachtoffer 1] 50 dagen
  • vordering [slachtoffer 2] 50 dagen
  • vordering [slachtoffer 3] 50 dagen
Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 55 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
eendaadse samenloop van:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
het misdrijf:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 5 (vijf) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 5 (vijf) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verblijft bij Trajectum of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1987, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1987 en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2005, zo lang het Openbaar Ministerie dit nodig acht;
- ( indien geïndiceerd) meewerkt aan en zich actief inspant voor (een traject gericht op) het verkrijgen van structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
- zich niet ophoudt bevindt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Hengelo (Overijssel) , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
schadevergoeding
de vordering van [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 4.000,00 (zegge: vierduizend euro) bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
€ 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 50 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro) bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 50 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€ 4.000,00 (zegge: vierduizend euro) bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van
€ 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 50 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P. Heisterkamp, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.
Buiten staat
Mr. J.P. Ponsteen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023570971. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 12 december 2023, pagina 22.
3.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, opgemaakt door [verbalisant 2] , van 12 december 2023, pagina 190.