3.1.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde, omdat er geen sprake zijn kan geweest van een redelijke vrees dat verdachte daadwerkelijk uitvoering zou geven aan zijn uitlatingen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft bepleit dat het winkelverbod niet rechtmatig aan verdachte is opgelegd, waardoor er geen sprake is geweest van wederrechtelijk binnendringen. Daar komt bij dat verdachte geen opzet heeft gehad op het binnendringen in de betreffende winkel.
3.1.3.Het oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en de bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht, het navolgende vast.
Op 19 maart 2024 werd verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een politievoertuig naar het arrestantencomplex in Borne vervoerd, nadat verdachte was aangehouden in Enschede. Tijdens het vervoer van verdachte van Enschede naar Borne heeft verdachte zich zodanig uitgelaten jegens [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat zij zich door de bewoordingen van verdachte bedreigd en onveilig voelden. [verbalisant 1] heeft [verbalisant 2] verzocht om het voertuig te parkeren, om bij verdachte transportboeien aan te kunnen leggen. Zij waren bang dat verdachte voor een gevaarlijke situatie onderweg zou kunnen zorgen. Voor [verbalisant 1] en [verbalisant 2] was duidelijk dat de uitlatingen van verdachte voor hen waren bedoeld.
Overwegingen van de rechtbank
Om tot een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht te kunnen komen is op grond van artikel 285, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen of zwaar zou kunnen worden mishandeld en dat het – tenminste voorwaardelijke – opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en bewoordingen van de uitlatingen en de omstandigheden waaronder verdachte deze woorden heeft geuit, deze uitlatingen geschikt zijn om bij de politiefunctionarissen vrees te doen ontstaan dat daadwerkelijk een misdrijf tegen het leven dan wel een zware mishandeling zou worden gepleegd en dat het opzet van verdachte daar ook, minst genomen in voorwaardelijke zin, op was gericht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de bedreigingen door de verdachte zijn geuit terwijl hij zich samen met twee verbalisanten in een auto begaf en dat de verbalisanten door deze dreigende uitlatingen van verdachte klaarblijkelijk dusdanig angstig waren geworden, dat zij zich genoodzaakt hebben gevoeld het politievoertuig te parkeren om transportboeien bij de verdachte aan te brengen. Van enkel een onbeheerste uiting van woede is in onderhavig geval geen sprake.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het gedeelte van de tenlastelegging: “Vieze vrouw, vieze man, jullie zijn racisten, witte apen, jullie gaan naar de hel, maak maar een ongeluk, dan gaan we allemaal dood, jullie zijn corrupt”, nu deze bewoordingen naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard en strekking zonder meer beledigend zijn, maar niet direct bedreigend.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en de bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht, het navolgende vast.
Op 26 juni 2023 werd door de Jumbo Noorderhagen te Enschede aan verdachte een collectief winkelverbod aangezegd voor de duur van 24 maanden, in verband met een (vermeende) huisvredebreuk gepleegd door verdachte in voornoemde winkel en op voornoemde datum. Middels dit collectief winkelverbod werd verdachte met ingang van 26 juni 2023 de toegang tot alle aangesloten winkels gelegen in het (winkel)centrum van Enschede ontzegd. Op het formulier Aanzeggen Collectief Winkelverbod stond vermeld dat aangesloten winkels herkenbaar zijn aan een sticker zoals afgebeeld op het formulier. Verdachte heeft op dit formulier zijn handtekening geplaatst achter het tekstblok “gezien en getekend voor ontvangst”. Op 19 maart 2024 werd verdachte aangetroffen in de Albert Heijn gevestigd aan het H.J. van Heekplein. Deze winkel was deelnemer van het collectief winkelverbod. Dit was kenbaar gemaakt door een sticker op de ruit van de Albert Heijn.
Overwegingen van de rechtbank
-
Rechtmatigheid van het (collectief) winkelverbod
De raadsman heeft aangevoerd dat het winkelverbod niet aan de voorwaarden, zoals beschreven in de brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van
29 september 2004, voldoet nu niet is gebleken dat aan alle klanten kenbaar was gemaakt dat er gebruik werd gemaakt van winkelverboden. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat het plegen van lokaalvredebreuk kennelijk geen grond is voor het opleggen van een winkelverbod. Op het formulier Aanzeggen Collectief Winkelverbod is lokaalvredebreuk immers met pen bij de opsomming van gedragingen geschreven.
De rechtbank verwerpt deze verweren van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1464) volgt onder meer het volgende. De vraag of het opleggen van een winkelverbod onrechtmatig is, wordt beheerst door het burgerlijk recht, in het bijzonder het eigendomsrecht of het met de eigenaar overeengekomen contractuele gebruiksrecht van de winkelier. Een uit het eigendomsrecht voortvloeiend gebruiksrecht is op grond van art. 5:1, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel exclusief. De vraag of de oplegging van een winkelverbod de uit zijn eigendoms- of gebruiksrecht voortvloeiende vrijheid van de winkelier overschrijdt, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Niet is vereist dat het winkelverbod zijn grond vindt in een geconstateerd strafbaar feit, ook aanhoudende ernstige vormen van overlast kunnen daarvoor grond geven. Anders dan door de raadsman bepleit, is de rechtbank derhalve van oordeel dat niet enkel op de in het formulier Aanzeggen Collectief Winkelverbod genoemde gronden een (collectief) winkelverbod kan worden opgelegd. Het formulier bevat geen limitatieve opsomming van gevallen waarin een winkelier een winkelverbod kan opleggen. Verder volgt uit voornoemd arrest van de Hoge Raad dat de enkele omstandigheid dat niet voldaan is aan de in de brief van de Minister van Justitie genoemde voorwaarden, niet met zich brengt dat de oplegging van een winkelverbod onrechtmatig is. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank de verweren van de raadsman. -
Opzet op het binnentreden
De raadsman heeft aangevoerd dat het (collectief) winkelverbod te onduidelijk was, dat verdachte niet op de hoogte was van het (collectief) winkelverbod en dat verdachte al meerdere keren zonder problemen in de betreffende Albert Heijn was geweest. Ook was niet duidelijk of de Albert Heijn deelnam aan het collectief winkelverbod op het moment dat het winkelverbod aan verdachte werd opgelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit het formulier Aanzeggen Collectief Winkelverbod blijkt dat het verbod aan verdachte is uitgereikt en daarmee aan hem bekend was. Verdachte heeft zijn handtekening gezet achter het tekstblok “gezien en getekend voor ontvangst”. Op het door verdachte ondertekende formulier staat duidelijk vermeld dat de aangesloten winkels herkenbaar zijn aan de sticker zoals afgebeeld op dit formulier. Op de ruit van de Albert Heijn was een sticker aangebracht die duidelijk maakte dat Albert Heijn was aangesloten bij het collectieve verbod. Gelet op de voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het voor de verdachte onmiskenbaar duidelijk was dat de Albert Heijn, gevestigd aan het H.J. van Heekplein, bij het collectief winkelverbod was aangesloten en dat hij zich derhalve niet in die winkel mocht bevinden op 19 maart 2024. Dat verdachte mogelijk meerdere keren binnen is geweest zonder hierop te zijn aangesproken betekent niet dat hij de winkel mocht betreden en dat het verbod niet meer gold.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.