In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vordert eiser, na een uitgesproken echtscheiding, dat gedaagde de woning verlaat. Eiser is sinds de echtscheiding eigenaar van de woning, terwijl gedaagde geen eigenaar is, aangezien partijen niet in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Na de echtscheiding heeft eiser gedaagde verzocht de woning te verlaten, maar gedaagde weigert dit. De spanningen tussen partijen zijn toegenomen, waarbij gedaagde diverse vernielingen aan de woning heeft verricht. Eiser heeft daarom in kort geding gevorderd dat gedaagde de woning verlaat, met een daaraan gekoppelde dwangsom. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juni 2024 is gedaagde niet verschenen, waardoor de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser in beginsel toewijsbaar achtte, mits deze niet onrechtmatig of ongegrond waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft en dat er sprake is van vernielingen. De vorderingen van eiser zijn toegewezen, met een beperking van de dwangsommen tot € 100,- per dag, met een maximum van € 10.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.