ECLI:NL:RBOVE:2024:3703

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
10502364 \ CV EXPL 23-1843
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding wegens niet-retourneren van gehuurde studieboeken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde R. Slagman, vorderde betaling van een bedrag van € 112,45 van de gedaagde, die een aantal gehuurde studieboeken niet had geretourneerd. De procedure omvatte een tussenvonnis waarin de eiser werd uitgenodigd om zich uit te laten over de bestelknop en de onderbouwing van het gevorderde bedrag. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de bewijslast had om aan te tonen dat hij de boeken had geretourneerd, wat hij niet kon onderbouwen.

De kantonrechter overwoog dat de overeenkomst tussen partijen was gesloten voordat een relevant arrest was uitgesproken, waardoor de verzwaarde eisen uit dat arrest niet van toepassing waren. De eiser had voldoende aangetoond dat er een betalingsverplichting bestond en dat de gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de hoofdsom van € 112,45 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente van € 4,10, omdat hij in verzuim was.

Echter, de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de algemene voorwaarden van de eiser een oneerlijk beding bevatten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 355,48 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10502364 \ CV EXPL 23-1843
Vonnis van 9 juli 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: R. Slagman,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis
- de akte uitlatingen
- de antwoordakte

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de bestelknop. Daarnaast is zij in de gelegenheid gesteld om een onderbouwing te geven van het gevorderde bedrag en uiteen te zetten hoe zij [gedaagde] heeft geïnformeerd over de gevolgen van het niet inleveren van de gehuurde boeken.
2.2.
In het tussenvonnis is tevens overwogen dat [gedaagde] de bewijslast heeft van zijn stelling dat hij de betreffende boeken heeft geretourneerd.
2.3.
[eiser] heeft – kort samengevat – gesteld dat de overeenkomst ver voor het [naam 1] arrest is gesloten en dat daarom de eisen van het [naam 1] arrest niet gelden bij de beoordeling van deze zaak. [gedaagde] heeft in zijn antwoordakte eveneens gesteld dat het [naam 1] arrest buiten beschouwing zou moeten blijven.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de verzwaarde eisen genoemd in het [naam 1] arrest buiten beschouwing moeten blijven, omdat de overeenkomst is gesloten voordat dit arrest is uitgesproken en [eiser] daarom niet op de hoogte kon zijn van deze strengere eisen. Uit het bestelproces blijkt voldoende dat er een betalingsverplichting is verbonden aan de bestelling. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] aan deze wettelijke verplichting heeft voldaan en zal de overeenkomst in stand laten.
2.5.
[eiser] heeft in haar akte gesteld dat de kosten voor het niet inleveren van de gehuurde boeken haar grondslag vindt in artikel 13.6. van haar algemene voorwaarden en dat zij [gedaagde] tijdig op de hoogte heeft gesteld van de algemene voorwaarden.
“Te late inlevering door de leerling van het lesmateriaal heeft tot gevolg dat [bedrijf] het lesmateriaal niet in het opvolgende schooljaar kan inzetten. De leerling is bij te late inlevering van het lesmateriaal de aanschafwaarde voor vervangend lesmateriaal verschuldigd aan [bedrijf], vermeerderd met administratiekosten van EUR 25,00.”
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] haar vordering voldoende nader heeft onderbouwd.
2.7.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] overweegt de kantonrechter als volgt. Op [gedaagde] rust de bewijslast van zijn stelling dat alle boeken zijn geretourneerd en dat betekent dat hij stukken moet overleggen waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk alle boeken retour heeft gezonden. [gedaagde] heeft bij antwoordakte echter niets overgelegd. De enkele stelling dat dit is gebeurd, is onvoldoende. Daarom is dit niet komen vast te staan de gehuurde boeken waar de vordering op ziet: Getal en ruimte (10e ed) 4 vmbo-kgt deel 1 en Getal en ruimte (10e ed) 4 vmbo-kgt deel 2, zijn teruggestuurd. [gedaagde] moet de kosten hiervoor betalen.
2.8.
Dit betekent dat hij de hoofdsom van € 112,45 moet betalen, evenals de wettelijke rente van € 4,10 omdat hij in verzuim is met de betaling van de hoofdsom.
2.9.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn echter niet toewijsbaar. [eiser] hanteert namelijk een oneerlijk beding ten aanzien van deze kosten. In artikel 13.2. van de algemene voorwaarden is namelijk verwezen naar een redelijke termijn van nakoming, maar de wet schrijft een harde termijn van 14 dagen voor. Dit beding biedt ruimte om ten nadele van de consument af te wijken van deze wettelijke termijn en dat maakt het beding oneerlijk.
2.10.
Uit vaste jurisprudentie [1] volgt dat de inhoud van het beding kan niet worden herzien. Evenmin kan door afstand van de rechten die uit het beding zouden voortvloeien c.q. aanpassing van de vordering aan het aanvullend recht dat zonder de bedingen van toepassing zou zijn geweest, worden bewerkstelligd dat de vordering ten dele toewijsbaar is. [eiser] heeft dus geen recht op buitengerechtelijke incassokosten.
2.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,48
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde € 100,00 (2,5 punten x tarief € 40,00)
- nakosten €
20,00
Totaal € 355,48.

3.3. De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het bedrag van € 116,55, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 112,45 vanaf 2 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 355,48, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening, indien [gedaagde] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024. (SK)

Voetnoten

1.bijvoorbeeld HvJEU 26 januari 2017, C421/14, ECLI:EU: C:2017:60 (Banco Primus); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)