ECLI:NL:RBOVE:2024:3704

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
11038728 \ CV EXPL 24-1405
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van openstaande facturen voor schoonmaakwerkzaamheden en wanprestatie

In deze zaak heeft eiser, [eiser] B.V., een overeenkomst gesloten met gedaagde, [gedaagde] B.V., voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Eiser heeft twee facturen gestuurd voor de verrichte werkzaamheden, maar een bedrag van € 196,60 voor de maanden november en december 2023 is nog niet betaald. Gedaagde stelt dat er vanaf half oktober 2023 geen schoonmaakwerkzaamheden meer zijn verricht en weigert daarom te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en dat gedaagde haar betalingsverplichting niet kan ontlopen door te stellen dat er geen werkzaamheden zijn verricht. Gedaagde heeft nagelaten een rechtsgevolg aan haar beroep op wanprestatie te verbinden, waardoor haar betalingsverplichting in stand blijft. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde het openstaande bedrag van € 196,60 moet betalen, evenals de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 450,22 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 9 juli 2024 door mr. R.F. van Aalst.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11038728 \ CV EXPL 24-1405
Vonnis van 9 juli 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. G.E. Hamer,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.

2.De beoordeling

Waarover gaat het geschil?
2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] schoonmaakwerkzaamheden moet verrichten voor [gedaagde]. Volgens [eiser] heeft zij deze werkzaamheden verricht en hiervoor een tweetal facturen gestuurd. Later is een deel van dit bedrag gecrediteerd. Een totaalbedrag van € 196,60 voor de maanden november en december 2023 is nog niet betaald. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er vanaf half oktober 2023 geen schoonmaakwerkzaamheden meer zijn verricht en dat zij daarom het openstaande bedrag niet hoeft te betalen.
Moet [gedaagde] het openstaande bedrag betalen? Ja.
2.2.
Tussen partijen staat vast dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, waarin is afgesproken dat [eiser] bij [gedaagde] zou schoonmaken en dat [gedaagde] hiervoor een maandbedrag zou betalen. De vraag die voorligt is of [gedaagde] aan haar betalingsverplichting kan worden gehouden, omdat volgens haar geen schoonmaakwerkzaamheden zijn uitgevoerd voor de gevorderde periode. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [gedaagde] dat zij een beroep doet op wanprestatie van [eiser].
2.3.
Wanneer een partij betoogt dat sprake is van wanprestatie van de wederpartij, zoals [gedaagde] hier doet, dan leidt dit er niet per definitie toe dat die partij van haar betalingsverplichting wordt bevrijd. Vereist is dat er aan het beroep op wanprestatie uitdrukkelijk een rechtsgevolg wordt verbonden, waarbij onder andere kan worden gedacht aan een vordering tot nakoming, opschorting, ontbinding van de overeenkomst en/of (vervangende) schadevergoeding. De kantonrechter kan die keuze niet - ambtshalve - voor een partij maken. Beroept een partij zich dus niet op een rechtsgevolg, dan blijft de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting in stand.
2.4.
[gedaagde] gaat ervan uit dat zij het factuurbedrag niet hoeft te betalen vanwege niet geleverde diensten. Omdat [gedaagde] echter heeft nagelaten een rechtgevolg aan haar beroep op wanprestatie te verbinden is haar betalingsverplichting in stand gebleven, gelet op wat hiervoor onder 2.3. is overwogen. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van het openstaande bedrag, die wat betreft de hoogte van het bedrag niet is betwist door [gedaagde]. De door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 196,60 is dan ook toewijsbaar.
2.5.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook indien wel aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten van [gedaagde] zou worden toegekomen, de uitkomst van de zaak niet anders zou zijn geweest. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er niet is schoongemaakt in de betreffende periode en zal dit dan ook moeten aantonen. [gedaagde] heeft echter enkel een leeg logboek overgelegd en gesteld dat deze niet is ingevuld en dat er geen vuilniszakken naast de afvalbakken waren geplaatst. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft aangevoerd en onderbouwd dat er sprake zou zijn van wanprestatie door [eiser], zeker in het licht van de betwisting daarvan door [eiser]. Daarom is niet komen vast te staan dat er sprake is van wanprestatie door [eiser].
De bijkomende kosten
2.6.
De wettelijke handelsrente van 6,83 en de verdere wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten van € 80,00, zullen worden toegewezen, omdat [gedaagde] de factuur niet tijdig heeft betaald en daarmee in verzuim verkeert. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen deze kosten.
2.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 115,22
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 164,00 (2 punten x tarief € 82,00)
- nakosten €
41,00
Totaal € 450,22.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 283,43 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 196,60 vanaf
6 maart 2024 tot de dag van betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 450,22, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening, indien [gedaagde] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2024. (SK)