ECLI:NL:RBOVE:2024:411

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/08/300874 / HA ZA 23-301
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan Iraanse religieuze echtscheiding en vereiste Nederlandse echtscheidingsbeschikking

In deze zaak zijn partijen in 2019 in Iran getrouwd. De eiser vordert dat de gedaagde meewerkt aan het tot stand komen van een Iraanse religieuze echtscheiding. De gedaagde voert verweer en stelt dat er eerst een echtscheidingsprocedure bij een Nederlandse rechtbank doorlopen moet worden voordat de Iraanse religieuze echtscheiding kan plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat een Nederlandse echtscheidingsbeschikking niet noodzakelijk is voor de inschrijving van de religieuze echtscheiding bij de Iraanse ambassade. De rechtbank concludeert dat de gedaagde mag weigeren om mee te werken aan de religieuze echtscheiding zolang er geen Nederlandse echtscheidingsbeschikking is. De vordering van de eiser wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/300874 / HA ZA 23-301
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede.

1.Samenvatting

1.1.
Partijen zijn in 2019 in Iran getrouwd. [eiser] vordert medewerking van [gedaagde] aan het tot stand komen van een Iraanse religieuze echtscheiding. [gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat partijen eerst een echtscheidingsprocedure bij een Nederlandse rechtbank moeten doorlopen, voordat kan worden overgegaan tot de Iraanse religieuze echtscheiding.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende weersproken dat een Nederlandse echtscheidingsbeschikking benodigd is om de Iraanse religieuze echtscheiding bij de Iraanse ambassade in te kunnen schrijven. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] mag weigeren om mee te werken aan de Iraanse religieuze echtscheiding, zolang er nog geen Nederlandse echtscheidingsbeschikking is. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 2 augustus 2023,
- de conclusie van antwoord van 27 september 2023,
- de brief van 27 september 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 15 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Het geschil

3.1.
Partijen zijn op 10 april 2019 in Iran getrouwd. [gedaagde] woonde op dat moment in Nederland. [eiser] is na het huwelijk in Nederland komen wonen.
Vordering
3.2.
[eiser] vordert in deze procedure – samengevat – medewerking van [gedaagde] aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding, waaronder zij in ieder geval verstaat het verschijnen voor een geestelijke, namelijk de heer [naam], en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade in Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) dat hij weigert, met een maximum van € 500.000,00. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde] moet meewerken aan de Iraanse religieuze echtscheiding en dat dit (onder meer) inhoudt dat hij voor een geestelijke moet verschijnen. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] gesteld dat de echtscheiding daarna bij de Iraanse ambassade kan worden ingeschreven en dat daar geen Nederlandse echtscheidingsbeschikking voor nodig is.
Verweer
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat partijen eerst een echtscheidingsprocedure bij een Nederlandse rechtbank moeten doorlopen, voordat kan worden overgegaan tot de Iraanse religieuze echtscheiding. Hij concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Hoofdvordering
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken of er meerdere wegen zijn om de Iraanse religieuze echtscheiding te bewerkstelligen. Volgens [eiser] kan namelijk of 1) eerst een burgerlijke echtscheidingsprocedure worden doorlopen en daarna de Iraanse religieuze echtscheidingsprocedure bij een geestelijke, welke kan worden ingeschreven bij de Iraanse ambassade, of 2) direct een Iraanse religieuze echtscheidingsprocedure bij een geestelijke worden doorlopen en kan deze worden ingeschreven bij de Iraanse ambassade en in Nederland. [eiser] vordert medewerking aan deze laatste route. [gedaagde] heeft verklaard dat deze route volgens hem in strijd is met de wet en dat hij conform de wet wil handelen. De rechtbank interpreteert zijn standpunt (conform de conclusie van antwoord) dan ook zo dat hij aanvoert dat de route die [eiser] voorstelt niet juist is en niet tot een echtscheiding bij de Iraanse ambassade kan leiden. Volgens hem moet er namelijk een Nederlandse echtscheidingsbeschikking zijn om de Iraanse religieuze echtscheidingsprocedure bij de Iraanse ambassade in te kunnen schrijven. [gedaagde] heeft verklaard dat hij er geen bezwaar tegen heeft om zijn medewerking te verlenen aan een religieuze echtscheiding nádat de burgerlijke echtscheiding is uitgesproken.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende weersproken dat er altijd een Nederlandse echtscheidingsbeschikking nodig is om de Iraanse religieuze echtscheiding bij de Iraanse ambassade in te kunnen schrijven.
In de dagvaarding heeft (de advocaat van) [eiser] namelijk zelf een lijstje met punten opgenomen die nodig zijn voor de totstandkoming van een Iraanse religieuze echtscheiding bij de Iraanse ambassade. Eén van de genoemde punten is een originele definitieve echtscheidingsbeschikking afgegeven door de Nederlandse rechtbank. (De advocaat van) [eiser] heeft op de mondelinge behandeling weliswaar verklaard dat dit geen cumulatief lijstje is, maar heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat een Nederlandse echtscheidingsbeschikking niet benodigd is. [eiser] heeft bijvoorbeeld geen stukken van de Iraanse ambassade overgelegd waaruit dit blijkt. (De advocaat van) [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar een aantal uitspraken verwezen, waarin is geoordeeld dat medewerking moet worden verleend aan de religieuze echtscheiding. In deze uitspraken ging het echter niet om de vraag of een religieuze echtscheiding voldoende is om een echtscheiding bij de Iraanse ambassade te bewerkstelligen. In die zaken was al een burgerlijke echtscheidingsprocedure gevoerd/gestart. Uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:8127) waarnaar is verwezen, lijkt bovendien juist te volgen dat een Nederlandse echtscheidingsbeschikking wél vereist is. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.8 van dat vonnis namelijk overwogen dat de vrouw een vertaling van enkele pagina’s van de website van de Iraanse ambassade heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de Iraanse ambassade de echtscheiding slechts registreert indien náást de Nederlandse echtscheidingsbeschikking een sharia-scheidingsakte wordt overgelegd. Hieruit lijkt te volgen dat er altijd een Nederlandse echtscheidingsbeschikking benodigd is om de religieuze echtscheiding bij de Iraanse ambassade in te schrijven.
4.3.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat [eiser] niet heeft onderbouwd wat haar bezwaren zijn tegen het eerst doorlopen van een burgerlijke echtscheidingsprocedure, behalve dat dit volgens haar overbodig is. Bovendien kan in een burgerlijke echtscheidingsprocedure medewerking bij de totstandkoming van een religieuze echtscheiding als nevenvordering worden opgenomen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] mag weigeren mee te werken aan de Iraanse religieuze echtscheiding, zolang er nog geen Nederlandse echtscheidingsbeschikking is. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.5.
Gelet op de (voormalige) relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.