ECLI:NL:RBOVE:2024:4256

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/318753 / KG ZA 24-164
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning door vreemdeling zonder verblijfsstatus na beëindiging bed-bad-broodregeling

In deze zaak vordert de Gemeente Enschede ontruiming van een woning die in bruikleen is gegeven aan een vreemdeling zonder verblijfsstatus, hierna te noemen [gedaagde]. De Gemeente had de woning gehuurd onder de bed-bad-broodregeling, die op 31 december 2023 is beëindigd. De huurovereenkomst eindigt op 10 augustus 2024. Na de beëindiging van de regeling heeft de Gemeente [gedaagde] een andere woning aangeboden, maar hij heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. De Gemeente stelt dat de bruikleenovereenkomst met [gedaagde] is opgezegd en vordert ontruiming van de woning.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de Gemeente ontvankelijk is in haar vordering en dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd en dat [gedaagde] zijn verplichtingen niet is nagekomen. Het belang van de Gemeente bij ontruiming weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij het uitblijven van de ontruiming. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen.

De voorzieningenrechter wijst erop dat de Gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] onrechtmatig gebruikmaakt van de woning en dat de vordering tot ontruiming in beginsel toewijsbaar is. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van de Gemeente bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het uitblijven van die ontruiming. De proceskosten worden toegewezen aan de Gemeente Enschede.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/318753 / KG ZA 24-164
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2024
in de zaak van
GEMEENTE ENSCHEDE,
te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: Gemeente Enschede,
advocaat: mr. T.B. van Dreumel,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. W.P.R. Peeters.

1.Samenvatting

1.1.
[gedaagde] is een vreemdeling zonder verblijfsstatus. Gemeente Enschede heeft met toepassing van de bed-bad-broodregeling een woning gehuurd en deze vervolgens in bruikleen gegeven aan [gedaagde]. De huurovereenkomst eindigt op 10 augustus 2024. Aangezien na 31 december 2023 de BBB-regeling is beëindigd, heeft Gemeente Enschede [gedaagde] – in het kader van de regeling die zij getroffen heeft na het beëindigen van de bed-bad-broodregeling – een andere gehuurde woning in gebruik aangeboden, maar van dat aanbod wenste [gedaagde] geen gebruik te maken. Gemeente Enschede stelt de bruikleenovereenkomst met [gedaagde] opgezegd te hebben en vordert ontruiming van de woning.
1.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat Gemeente Enschede ontvankelijk is in haar vordering en dat zij spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorlopige voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat Gemeente Enschede de bruikleenovereenkomst heeft opgezegd en dat [gedaagde] zijn verplichting uit de bruikleenovereenkomst tot teruggave van de woning niet is nagekomen en onrechtmatig gebruikmaakt van de woning. Ten slotte oordeelt de voorzieningenrechter dat het belang van Gemeente Enschede bij ontruiming van de woning zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het uitblijven daarvan. De gevorderde veroordeling tot ontruiming wordt daarom toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de producties van [gedaagde],
- de aanvullende productie van Gemeente Enschede,
- de mondelinge behandeling van 6 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is een vreemdeling zonder verblijfsstatus.
3.2.
De Gemeente Enschede kende een bed-bad-broodregeling (BBB-regeling) op basis waarvan vreemdelingen zonder verblijfsstatus, die niet terug kunnen naar het land van herkomst en in Enschede verbleven, een sobere opvang in de vorm van onderdak en leefgeld geboden wordt.
3.3.
Sinds 18 augustus 2022 huurde Gemeente Enschede de woning aan de [adres 1] van de stichting Woningcorporatie Domijn (hierna: Domijn) op basis van de Leegstandswet. In de huurovereenkomst is opgenomen dat deze van rechtswege eindigt op 10 augustus 2024, omdat op die datum de vergunning van Domijn voor de verhuur verloopt. De woning is namelijk bestemd om daarna gesloopt of ingrijpend gerenoveerd te worden.
3.4.
Gemeente Enschede en [gedaagde] hebben een mondelinge bruikleenovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] de woning aan de [adres 1] vanaf 18 augustus 2022 mag gebruiken. Hij betaalt geen vergoeding voor de woning en het gebruik van gas, water en elektra.
3.5.
Na 31 december 2023 is de BBB-regeling in Enschede beëindigd. Gemeente Enschede heeft een eigen regeling getroffen voor een vergelijkbare opvang van de vreemdelingen die eerder onder de BBB-regeling vielen.
3.6.
Sinds 1 januari 2024 worden uitgeprocedeerde asielzoekers zonder verblijfsstatus begeleid door Stichting [bedrijf] (hierna: [bedrijf]). Deze stichting zorgt voor huisvesting en leefgeld voor haar cliënten.
3.7.
Op 15 december 2023 heeft Gemeente Enschede de huurovereenkomst met Domijn opgezegd, vanwege het beëindigen van de BBB-regeling. Op verzoek van [bedrijf] heeft Gemeente Enschede met Domijn afgesproken om het gebruik van de woning te verlengen tot 30 april 2024, omdat nog geen vervangende woonruimte voor [gedaagde] beschikbaar was.
3.8.
Op 6 mei 2024 heeft Domijn Gemeente Enschede gesommeerd om de woning uiterlijk op 13 mei 2024 leeg en ontruimd op te leveren.
3.9.
Sinds 3 juni 2024 huurt Gemeente Enschede op verzoek van [bedrijf] de woning aan de [adres 2] van de woningstichting Ons Huis. Gemeente Enschede heeft [gedaagde] aangeboden om naar deze woning te verhuizen.
3.10.
Op 28 juni 2024 heeft Gemeente Enschede [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk op 14 juli 2024 de woning aan de [adres 1] te ontruimen.
3.11.
Op 18 juli 2024 heeft [bedrijf] per brief aan [gedaagde] medegedeeld de begeleiding te beëindigen, omdat hij niet meewerkt aan een perspectiefplan en omdat hij geweld heeft gepleegd en verbaal agressief is geweest tegen een begeleider.
3.12.
Op 23 juli 2024 heeft Gemeente Enschede per brief aan [gedaagde] medegedeeld het woningaanbod aan de [adres 2] in te trekken en hem gesommeerd om de woning uiterlijk op 26 juli 2024 vrijwillig te verlaten.
3.13.
Op diezelfde datum heeft Gemeente Enschede per brief aan [gedaagde] medegedeeld dat zij hebben afgesproken dat [gedaagde] de woning vrijwillig zal verlaten en dat hij de sleutel op 30 juli 2024 komt overhandigen. Dat is niet gebeurd.
3.14.
Op 29 juli 2024 heeft [gedaagde] bij Gemeente Enschede een bezwaarschrift ingediend tegen het beëindigen van de opvang, het intrekken van het aanbod tot vervangende woonruimte aan de [adres 2] en het beëindigen van het verstrekken van leefgeld. Daarnaast heeft hij een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank tot het schorsen van de rechtsgevolgen van de beëindiging van de opvang, het intrekken van het aanbod tot vervangende woonruimte en het beëindigen van het verstrekken van leefgeld, totdat op het bezwaar is beslist.

4.Het geschil

4.1.
Gemeente Enschede vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde] veroordeelt om de woning aan [adres 1] te ontruimen, binnen twee dagen na dit vonnis, althans uiterlijk op 10 augustus 2024,
  • haar machtigt om de ontruiming zelf te bewerkstelligen door inschakeling van een deurwaarder, op kosten van [gedaagde],
  • [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Gemeente Enschede stelt dat zij de bruikleenovereenkomst met [gedaagde] heeft opgezegd. Volgens haar schiet [gedaagde] tekort in de nakoming van zijn verplichting op grond van de bruikleenovereenkomst om het geleende (de woning) terug te geven. Daarnaast handelt [gedaagde] onrechtmatig tegenover haar door zonder recht of titel in de woning te blijven wonen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert dat Gemeente Enschede niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van Gemeente Enschede in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
[gedaagde] voert aan dat Gemeente Enschede niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering. In de eerste plaats kan de civiele rechter (in kort geding) volgens hem niet over de vordering beslissen, omdat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van Gemeente Enschede om het woningaanbod dat zij aan [gedaagde] heeft gedaan in te trekken, en omdat hij de bestuursrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, bestaande uit het opschorten van de rechtsgevolgen van het genoemde besluit tot na de beslissing op het bezwaar. Ten tweede moet het definitieve karakter van een veroordeling tot ontruiming van de woning volgens [gedaagde] leiden tot niet-ontvankelijkheid van Gemeente Enschede in haar vordering.
5.2.
De voorzieningenrechter passeert dit verweer. Er bestaan raakvlakken tussen dit kort geding en het intrekken van het woningaanbod, al was het maar omdat – zoals [gedaagde] terecht aanvoert – in de brief van 28 juni 2024 staat dat [gedaagde] tot 14 juli 2024 de gelegenheid krijgt om de woning aan de [adres 1] vrijwillig te verlaten, dat hem wordt aangeboden om naar de [adres 2] te verhuizen en dat Gemeente Enschede zo nodig een rechterlijk ontruimingsbevel zal vragen. De voorzieningenrechter kan op dit moment – in afwijking van het standpunt van Gemeente Enschede – niet uitsluiten dat tegen het intrekken van het woningaanbod bezwaar en beroep als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk is. In dit kader is van belang dat Gemeente Enschede desgevraagd niet heeft kunnen zeggen wat de juridische grondslag is van de voor [gedaagde] getroffen voorzieningen ná de beëindiging van de BBB-regeling. Het voorgaande brengt echter niet met zich mee dat de voorzieningenrechter niet op de vordering tot ontruiming kan beslissen. [gedaagde] heeft de vraag opgeworpen of Gemeente Enschede haar woningaanbod in mocht trekken. Dit kan een vraag zijn waarop de bestuursrechter een antwoord moet geven en waarop de voorzieningenrechter in ieder geval op dit moment geen antwoord zal geven. Genoemde vraag staat echter geheel los van de beoordeling van de door
Gemeente Enschedeingestelde vordering, naar aanleiding waarvan de voorzieningenrechter moet oordelen over de opzegging van de door partijen gesloten bruikleenovereenkomst en over de rechtmatigheid van het verblijf van [gedaagde] op het adres aan de [adres 1].
5.3.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat een veroordeling tot ontruiming in deze zaak geen definitief karakter heeft in die zin dat dat hij daarmee een oordeel velt waarmee hij de later oordelende bodemrechter voor de voeten loopt. Op basis van een voorlopig oordeel over de opzegging van de bruikleenovereenkomst en de rechtmatigheid van het huidige verblijf van [gedaagde] in de woning zal de voorzieningenrechter hooguit bij wijze van voorlopige voorziening een veroordeling tot ontruiming kunnen uitspreken.
Spoedeisendheid
5.4.
[gedaagde] betwist dat Gemeente Enschede een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorlopige voorziening.
5.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook dit verweer faalt. Vaststaat dat Gemeente Enschede en Domijn een huurovereenkomst voor de woning aan de [adres 1] zijn aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst zonder opzegging eindigt bij het verlopen van de op de Leegstandwet gebaseerde vergunning voor verhuur en dat de einddatum van die vergunning 10 augustus 2024 is. Ook staat vast dat Domijn – na het beëindigen van de huurovereenkomst door Gemeente Enschede op 15 december 2023 en het verschuiven van de einddatum naar 30 april 2024 – Gemeente Enschede heeft bericht dat als de woning niet uiterlijk op 13 mei 2024 opgeleverd zou worden, zij rechtsmaatregelen zou moeten nemen. Volgens Gemeente Enschede heeft Domijn dat in overleg met haar en vanuit humanitair oogmerk nog niet gedaan, maar staat vast dat gebruik van de woning na 10 augustus 2024 niet mogelijk is. De voorzieningenrechter verbindt aan het voorgaande de conclusie dat Gemeente Enschede de woning binnen zeer afzienbare tijd wil opleveren, om haar verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen en dat zij het daarom nodig acht dat [gedaagde] de woning ontruimt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Gemeente Enschede daarmee voldoende heeft aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gezochte voorlopige voorziening.
5.6.
[gedaagde] heeft daar tegenin gebracht dat Gemeente Enschede een nieuwe huurovereenkomst met Domijn kan afsluiten. Dat heeft hij echter op geen enkele wijze onderbouwd. Datzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde] dat Domijn geen stappen tegen Gemeente Enschede zal ondernemen, indien zij de woning niet op uiterlijk 10 augustus 2024 oplevert. De bij de mondelinge behandeling ter sprake gekomen omstandigheid dat nog niet duidelijk is wanneer de sloop van de daarvoor bestemde woning en de (verwachte) daaropvolgende nieuwbouw zal plaatsvinden, doet geen afbreuk aan het spoedeisend belang van Gemeente Enschede. Dat belang is immers, zoals hiervoor uiteengezet, verbonden aan haar wens om haar verplichtingen uit de huurovereenkomst van Domijn deugdelijk na te komen.
Beëindiging van de bruikleenovereenkomst en de gevolgen daarvan
5.7.
De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorlopige voorziening slechts kunnen toewijzen, indien in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de bruikleenoverkomst tussen Gemeente Enschede en [gedaagde] rechtsgeldig is beëindigd.
5.8.
[gedaagde] maakt vanaf 18 augustus 2022 gebruik van de woning. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij het aangaan van de bruikleenovereenkomst geen afspraak is gemaakt over het tijdstip waarop de overeenkomst zou aflopen. Gemeente Enschede moest de overeenkomst dan ook opzeggen (vgl. HR 15 april 1966, NJ 1966/302 ([naam]/[naam]). In haar brief van 28 juni 2024 staat dat [bedrijf] namens Gemeente Enschede aan [gedaagde] heeft doorgegeven dat de woning uiterlijk tot 30 april 2024 beschikbaar was en dat hij uiterlijk op die datum de woning moest verlaten. Na die datum heeft volgens de brief echter nog overleg plaatsgevonden over de (eventuele) verhuizing van [gedaagde] naar het adres aan de [adres 2]. Gemeente Enschede eindigt haar brief met het verzoek aan [gedaagde] om de woning uiterlijk op 14 juli 2024 te verlaten.
5.9.
De voorzieningenrechter komt vooralsnog tot de slotsom dat Gemeente Enschede de bruikleenovereenkomst in ieder geval met haar brief heeft opgezegd tegen 14 juli 2024. Dat betekent dat [gedaagde] met ingang van die datum de verplichting zou hebben om de woning weer ter beschikking van Gemeente Enschede te stellen, maar dat hij die verplichting niet nagekomen is. Dat betekent ook dat [gedaagde] vanaf die datum onrechtmatig gebruik zou maken van de woning. Op grond van het voorgaande heeft Gemeente Enschede voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] zijn verplichting uit de bruikleenovereenkomst tot “teruggave van het geleende” niet is nagekomen en dat hij tevens onrechtmatig gebruikmaakt van de woning. De voorzieningenrechter acht de kans dan ook groot dat de bodemrechter, later oordelend, tot dat oordeel zal komen. De gevorderde veroordeling tot ontruiming die daarop vooruitloopt, is daarmee in beginsel toewijsbaar.
Belangenafweging
5.10.
De voorzieningenrechter zal de vordering echter moeten afwijzen, indien hij tot de conclusie komt dat het belang dat Gemeente Enschede heeft bij ontruiming van de woning door [gedaagde] niet opweegt tegen het belang dat [gedaagde] heeft bij het uitblijven daarvan.
5.11.
Hiervoor heeft de voorzieningenrechter al overwogen dat het belang van Gemeente Enschede te vinden is in haar wens haar verplichtingen uit de huurovereenkomst met Domijn na te komen.
5.12.
Over het belang van [gedaagde] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Tussen partijen staat vast dat Gemeente Enschede [bedrijf] in de gelegenheid heeft gesteld om andere woonruimte aan [gedaagde] ter beschikking te stellen door daartoe een woning aan de [adres 2] te huren. Ook staat tussen partijen vast dat [gedaagde] daar geen gebruik van wilde maken, omdat hij dan ook een afspraak voor begeleiding met [bedrijf] moest maken. Na opzegging van de bruikleenovereenkomst door Gemeente Enschede heeft [gedaagde] wel gebruik willen maken van het aanbod van huisvesting in de [adres 2]. In aansluiting daarop hebben begeleiders van [bedrijf] op 16 juli 2024 dan ook getracht [gedaagde] te bewegen in te stemmen met de begeleidingsvoorwaarden voor huisvesting. Op die dag heeft [gedaagde] echter een aanvaring met die begeleiders gehad, waarna Gemeente Enschede het woningaanbod ingetrokken heeft. Pas nu, na intrekking van dat aanbod en bij de dreiging van ontruiming van de woning aan de [adres 1], verklaart [gedaagde] (zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken) dat hij alsnog huisvesting in de woning aan de [adres 2] wenst en toont hij zich bereid om (dan ook maar) de verdere begeleiding te aanvaarden. Dit alles getuigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van een houding bij [gedaagde] die ingegeven is door een vurig gekoesterde wens om woonruimte ter beschikking gesteld te krijgen.
5.13.
Namens [gedaagde] is nog naar voren gebracht dat de omstandigheid dat hij met zijn ex-partner twee (gehandicapte) uithuisgeplaatste kinderen heeft, belastend voor hem is. Dit is echter niet in verband gebracht met de huisvesting van [gedaagde], zodat de voorzieningenrechter hieraan bij de belangenafweging geen betekenis kan toekennen. Ten slotte kunnen vraagtekens gezet worden bij de dreigende dakloosheid van [gedaagde]. De woning blijkt immers inmiddels al leeggehaald te zijn, terwijl [gedaagde] daar zelf nog wel zou verblijven. Verdere inlichtingen daarover zijn niet door of namens [gedaagde] verschaft. Alles overziende acht de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak het belang van Gemeente Enschede bij de ontruiming zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij het uitblijven van die ontruiming. De vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
5.14.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Gemeente Enschede worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.693,37
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 10 augustus 2024 de woning aan de [adres 1] volledig en behoorlijk, met al zijn eigendommen, te verlaten en te ontruimen en in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van Gemeente Enschede te stellen en te houden, met machtiging aan Gemeente Enschede om die ontruiming zelf te doen bewerkstelligen door inschakeling van een deurwaarder, dit op kosten van [gedaagde],
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.693,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024.