ECLI:NL:RBOVE:2024:429

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
ak_23_2202
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de weigering van compensatie voor kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009. De eiser had eerder aanvragen ingediend voor kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst had vastgesteld dat hij geen recht had op deze toeslag, omdat de aangevraagde opvangvorm niet onder de wetgeving viel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 behandeld. Eiser stelde dat hij gedupeerd was door de toeslagenaffaire en dat hij onterecht als fraudeur was aangemerkt. Hij vorderde schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelde echter dat eiser evident geen recht had op de kinderopvangtoeslag en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een compensatie rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de compensatie door de Belastingdienst terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag niet als een bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt en dat eiser zijn schade niet had onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Rijksen, in aanwezigheid van griffier J.P. Fortuin. Eiser kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten en de uitspraak werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: P.P.J. van der Rijt).

Inleiding

1. Op 28 april 2022 heeft de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) namens de Belastingdienst/Toeslagen door middel van twee beschikkingen aan eiser bekendgemaakt dat hij geen recht heeft op compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009.
1.1.
Het door eiser hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder op 18 september 2023 ongegrond verklaard.
1.2.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door mr. [naam] .

Procesverloop

2. Eiser heeft voor de jaren 2008 en 2009 kinderopvangtoeslag aangevraagd. Bij voorschotbeschikking heeft verweerder eiser over het jaar 2008 € 417,-, en eiser over het jaar 2009 € 411,- kinderopvangtoeslag verleend.
3. In de definitieve beschikkingen heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 vastgesteld op € 0,-. De reden hiervoor is dat eiser kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd voor tussenschoolse opvang en dat deze vorm van opvang ten tijde van het nemen van de beschikkingen, in artikel 1, tweede lid onder a, van de Wet kinderopvang expliciet niet werd gerekend tot een vorm van kinderopvang waarvoor toeslag ontvangen kon worden.
4. Naar aanleiding van de toeslagenaffaire heeft eiser een verzoek bij verweerder ingediend voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009.
5. Verweerder heeft op 20 september 2021 eiser laten weten dat hij op basis van de lichte toets niet in aanmerking komt voor de compensatie van € 30.000,- krachtens de Catshuisregeling voor gedupeerde ouders. Bij beslissing op bezwaar van 31 maart 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven.
6. Bij beschikking van 28 april 2022 (UHT-DC-I A) heeft verweerder eiser medegedeeld dat na een volledige herbeoordeling niet is gebleken dat er fouten zijn gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009. Eisers verzoek tot compensatie is daarbij afgewezen.
7. Bij beschikking van 28 april 2022 (UHT-DH5 A) heeft verweerder ook het verzoek van eiser tot compensatie, op basis van de hardheidsclausule van artikel 49, derde lid onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), afgewezen.
8. Het tegen deze beschikkingen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2023 ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht eisers verzoek om compensatie voor de kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank komt tot het oordeel dat beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
11. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze zogenoemde toeslagaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de UHT. De herstelregelingen, waaronder bepalingen uit de Awir en beleidsregels, zijn met ingang van 5 november 2022 ondergebracht in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht, ook al was die wet nog niet in werking getreden ten tijde van het primaire besluit.
Standpunten van partijen
12. Eiser heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat verweerder zijn verzoek om compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 ten onrechte heeft afgewezen. Eiser is gedupeerde van de toeslagenaffaire en werd gediscrimineerd in het Fraude Signalering Voorziening (FSV). Verweerder dient eiser schade uit onrechtmatige daad te vergoeden. Bovendien dient verweerder aan eiser een immateriële schadevergoeding toe te kennen omdat hij onterecht is aangewezen als fraudeur. Ook vordert eiser een schadevergoeding op grond van artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Eiser voert tot slot aan dat de rechtbank geen oordeel kan geven, omdat verweerder niet het gehele dossier aan de rechtbank heeft overgelegd.
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen recht op compensatie kinderopvangtoeslag bestaat over de jaren 2008 en 2009 en dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden. De verzoeken om schadevergoeding op grond van de AVG dienen afgewezen te worden.
Hoe oordeelt de rechtbank?
14. De rechtbank overweegt dat eiser op geen enkele wijze de inhoud en juistheid van het verweerschrift betwist dat hij geen aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag 2008 en 2009, omdat eiser kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd voor tussenschoolse opvang terwijl deze vorm van opvang ten tijde van het nemen van de beschikkingen, in artikel 1, tweede lid onder a, van de Wet kinderopvang expliciet niet werd gerekend tot een vorm van kinderopvang waarvoor toeslag ontvangen kon worden. Op grond van artikel 2.1, tweede lid, van de Wht wordt de compensatie niet toegekend indien de door eiser geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem te wijten zijn. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat hieronder ook de situatie valt waarin evident geen recht op kinderopvang-toeslag bestaat. [1] Nu vaststaat dat eiser evident geen recht had op kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009, heeft verweerder terecht vastgesteld dat geen recht bestaat op compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag een gevolg is van een signalering in de FSV.
15. Voor zover het beroep van eiser is gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om compensatie op grond van artikel 49, derde lid onder b, van de Awir (hardheidsclausule) overweegt de rechtbank als volgt.
15.1.
Uit de Memorie van toelichting bij dit artikel van de Wht blijkt dat er onder andere sprake is van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de kinderopvangtoeslag in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen. Er is op zichzelf geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar. [2]
15.2.
De rechtbank constateert dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet vallen onder de bijzondere omstandigheden die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd. De terugvordering van eisers voorschot kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 is gelegen in het feit dat het aantal daadwerkelijk afgenomen uren anders is dan het aantal uren op basis waarvan het voorschot berekend is. Deze omstandigheid is uitdrukkelijk niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt op basis waarvan hardheid kan worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
16. Alle overige stellingen van eiser zijn niet ter zake doende voor wat betreft de beoordeling van het geschil. Aan de rechtbank ligt niet de vraag voor of en hoe verweerder rechtmatig heeft gehandeld door (toeslag)aanvragen van verzoekers geautomatiseerd toe te kennen, waardoor de verantwoordelijkheid op de aanvrager komt te liggen voor wat betreft de juistheid van de aanvraag en de het risico inzake mogelijke terugbetalingen. De rechtbank oordeelt voorts dat het persoonlijk dossier geen op de onderhavige zaak betrekking hebbend stuk is dat verweerder op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht dient over te leggen. Eiser heeft tenslotte de door hem gestelde beweerdelijk geleden schade op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank wijst zijn verzoeken om schadevergoeding dan ook af.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Rijksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 50.
2.Kamerstukken II, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 71.