ECLI:NL:RBOVE:2024:4330

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
10995485 \ CV EXPL 24-672
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • jhr. mr. C.A. de Beaufort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van vaststellingsovereenkomst en geschil over administratieoverdracht

In deze zaak hebben [partij A] en [partij B 1] samen [partij B 2] opgericht, waarbij beide partijen voor 50% aandeelhouder waren. [partij B 2] was bedoeld als verkooppunt voor machines die door [partij B 3], een dochteronderneming van [partij B 1], werden geproduceerd. Na beëindiging van de samenwerking hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. [partij A] vordert in conventie betaling van € 14.000,00 op basis van deze overeenkomst, terwijl [partij B] verweer voert en stelt dat [partij A] tekort is geschoten in haar verplichtingen om alle administratie van [partij B 2] over te dragen. In reconventie vorderen zij de overhandiging van alle stukken en schadevergoeding.

De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat [partij A] stukken heeft achtergehouden en dat zij niet aansprakelijk is voor de door [partij B] gestelde schade. De vordering in conventie wordt grotendeels toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie worden afgewezen. De kantonrechter concludeert dat [partij B] hoofdelijk moet betalen aan [partij A] en dat de wettelijke handelsrente vanaf een bepaalde datum verschuldigd is. Tevens worden de proceskosten aan [partij A] toegewezen, terwijl [partij B] in het ongelijk wordt gesteld in hun reconventionele vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10995485 \ CV EXPL 24-672
Vonnis van 13 augustus 2024
in de zaak van
[partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. G.L.E. Kemerink op Schiphorst,
tegen

1.[partij B 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 2],
hierna te noemen [partij B 1],
2.
[partij B 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 3],
hierna te noemen [partij B 2],
3.
[partij B 3] B.V.,
te [vestigingsplaats 4],
hierna te noemen [partij B 3],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. N.A.M. Kienhuis.

1.Samenvatting

1.1.
[partij A] en [partij B 1] hebben samen [partij B 2] opgericht en waren beiden voor 50% aandeelhouder. [partij B 2] was bedoeld als verkooppunt voor de machines die [partij B 3], een 100% dochter van [partij B 1], bouwt. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten voor de beëindiging van de samenwerking.
1.2.
[partij A] vordert in conventie betaling van een bedrag van € 14.000,00 op grond van de vaststellingsovereenkomst. [partij B] voeren verweer. Zij voeren aan dat [partij A] is tekortgeschoten in haar verplichting om alle administratie van [partij B 2] te overhandigen zoals in de vaststellingsovereenkomst is afgesproken. Zij beroepen zich op partiële ontbinding van de overeenkomst, dan wel opschorting van hun betalingsverplichting, dan wel verrekening met hun schade. In reconventie vorderen zij overhandiging van alle stukken met betrekking tot [partij B 2] en schadevergoeding.
1.3.
De kantonrechter oordeelt dat niet vast is komen te staan dat [partij A] stukken heeft achtergehouden en dat [partij A] de door [partij B] gestelde schade niet hoeft te vergoeden. De vordering in conventie wordt (grotendeels) toegewezen en de vorderingen in reconventie worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- de mondelinge behandeling van 18 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitaantekeningen van [partij A],
- de pleitnota van [partij B]
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij B 3] maakt verpakkingsmachines en samenbouwmachines voor de voedings-, medische en genotsmiddelenindustrie. [partij B 1] is 100% aandeelhouder van [partij B 3].
3.2.
In februari 2021 is [partij B 2] opgericht door [partij A] en [partij B 1]. Beiden waren voor 50% aandeelhouder. [partij B 2] was bedoeld als verkooppunt voor de machines die door [partij B 3] worden gebouwd.
3.3.
De heer [naam 1] is de bestuurder en 100% aandeelhouder van [partij A].
3.4.
Op 7 juni 2023 hebben [partij A] en [partij B] een vaststellingsovereenkomst gesloten voor de beëindiging van de samenwerking. In artikel 1.1. van die overeenkomst is opgenomen dat [partij A] haar aandelen in [partij B 2] voor de prijs van één euro verkoopt aan [partij B 1].
3.5.
Partijen zijn overeengekomen dat aan [partij A] nog een (management)vergoeding van in totaal € 20.000,00 betaald wordt. In artikel 1.5 van de overeenkomst staat dat een bedrag van € 6.000,00 tegelijk met de levering betaald wordt. Dit bedrag is ook aan [partij A] betaald. In artikel 1.6 van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat acht weken nadat [partij A] de aandelen in [partij B 2] aan [partij B 1] heeft geleverd, een bedrag van € 14.000,00 aan [partij A] zal worden betaald, waarvoor [partij B] hoofdelijk aansprakelijk zijn.
3.6.
In artikel 1.9 van de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat [partij A] onmiddellijk na ondertekening van de overeenkomst alle administratie met betrekking tot [partij B 2] overdraagt aan [partij B 1] in de persoon van [naam 2], een werknemer van [partij B 3], of een nader door [partij B 1] aan te wijzen persoon.
3.7.
Op 8 juni 2023 heeft [partij A] samengezeten met [naam 2] en hem een USB-stick met administratie overhandigd.
3.8.
Op 14 juni 2023 heeft [partij A] haar aandelen in [partij B 2] overgedragen aan [partij B 1].
3.9.
Op 21 juli 2023 hebben [partij B] per e-mail aan [partij A] verzocht om de ontbrekende administratie – namelijk de inhoud van de mailboxen – aan te leveren.
3.10.
Op 24 juli 2023 heeft [partij A] per e-mail het volgende aan [partij B] verklaard:
“(…) Nadat een mail verwerkt is door mij, gooi ik die mail weg. Mocht het om redenen slim zijn de mail te bewaren, dan maak ik daarvan een pdf-bestand. Zijn zaken afgehandeld, gooi ik de pdf-bestanden weg. Ik werk altijd naar lege mailboxen toe.
Ik wil graag weten welke mails u mist in de administratie, dan kan ik nagaan of die mails bewaard zijn als pdf.-bestand. Ik wil ook graag weten welke mails u van de verkoop mist c.q. wilt hebben. Ik heb geen mails meer maar misschien nog wel enkele pdf.-files. (…)”
3.11.
Op 11 augustus 2023 heeft [partij A] per e-mail het volgende naar [partij B] gestuurd:
“(…) Alle gegeven die ik nog heb van [partij B 2] zijn ingeleverd bij een derde persoon. Dit heb ik gedaan omdat ik bang was dat er nog wel een claim van U zou komen dat ik verkoopgegevens van [partij B 2] zou gebruiken voor andere werkzaamheden. Die persoon is er nu niet, vakantie, en is terug op 21 augustus 2023. Ik heb besloten U daarna een kopie van alle files te geven die ik nog heb.”
3.12.
Op 23 augustus 2023 heeft [partij A] via WeTransfer bestanden naar [partij B] gestuurd en per e-mail het volgende vermeld:
“Bij deze informeer ik U dat ik alle files die ik heb, naar U toe stuur per wetransfer.
Expliciet is er om deze files niet gevraagd, ook niet tijdens de overdracht met de heer [naam 2] op 08-06-2023. (…)”
De bestanden zijn niet door [partij B] gedownload.
3.13.
Op 21 december 2021 heeft [partij A] USB-sticks met documenten aan [partij B] gegeven.
3.14.
Op 13 februari 2024 hebben [partij B] per e-mail het volgende naar [partij A] gestuurd:
“(…) Wat er nog mist zijn bezoekverslagen. De heer [naam 1] heeft in de jaren 2021 en 2022 en het eerste kwartaal van 2023 half Europa doorgereisd en in die periode klantbezoeken afgelegd, hier moeten verslagen van zijn. In totaal zijn er nog geen vijf (5) bezoekverslagen overgedragen aan mijn cliënten.
Het e-mail verkeer zoals dat opgeslagen is geweest in de [partij B 2] e-mailboxen ontbreekt ook .
De heer [naam 1] had al zijn e-mail verkeer tevens opgeslagen in de cloud, dat heeft de heer [naam 3] zelf waargenomen. Hij heeft met heer [naam 1] meer dan drieduizend (3000) e-mails van de vorige bedrijven waar de heer [naam 1] heeft gewerkt doorgenomen. Dan is het niet erg aannemelijk dat het email verkeer van [partij B 2] niet meer kan worden gereproduceerd. (…)”

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert – samengevat – betaling van een bedrag van € 14.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Daarnaast vordert zij veroordeling van [partij B] in de werkelijke proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[partij B] voeren verweer. Zij concluderen dat [partij A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[partij B] vorderen – samengevat – dat [partij A] dan wel [naam 1] alle stukken, informatie en gegevens die betrekking hebben op [partij B 2] aan hen ter beschikking stelt, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vorderen zij betaling van een bedrag van € 80.252,52 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en veroordeling van [partij A] dan wel [naam 1] in de proceskosten.
4.5.
[partij A] voert verweer. Zij concludeert dat [partij B] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, dan wel dat hun vorderingen moeten worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Vordering tot betaling € 14.000,00
5.1.
[partij A] vordert betaling van een bedrag van € 14.000,00 op grond van artikel 1.6 van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. In dit artikel staat namelijk:
“Een bedrag van in totaal 14.000, - (zegge: veertien duizend) euro zal acht (8) weken na levering van de Aandelen als bedoeld in artikel 1 lid 2 voormeld aan [partij A] worden betaald – geheel ter keuze van [partij B 1] – door [partij B 2], dan wel [partij B 1], dan wel [partij B 3], die ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor betaling daarvan.”
5.2.
[partij A] heeft onbetwist gesteld dat zij de bedoelde aandelen op 14 juni 2023 aan [partij B 1] heeft overgedragen. [partij B] hadden dus uiterlijk op 9 augustus 2023 een bedrag van € 14.000,00 aan [partij A] moeten betalen. Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag nog niet is betaald. [partij B] beroepen zich echter op partiële ontbinding van de vaststellingsovereenkomst, dan wel opschorting van hun betalingsverplichting, dan wel verrekening met de schade die zij hebben geleden.
Partiële ontbinding vaststellingsovereenkomst, dan wel opschorting betalingsverplichting
5.3.
[partij B] stellen dat [partij A] niet alle informatie en stukken met betrekking tot [partij B 2] heeft overgedragen, waartoe zij op grond van artikel 1.9 van de vaststellingsovereenkomst verplicht is. In dit artikel staat namelijk:
“Onmiddellijk na ondertekening van deze VSO dragen [partij A] en de heer [naam 1] alle werkzaamheden, administratie, bankpassen, offertes, inlogcodes en al hetgeen met [partij B 2] samenhangt correct en volledig over aan [partij B 1] in de persoon van [naam 2] (engineer bij [partij B 3]) of een nader door [partij B 1] aan te wijzen persoon.”
5.4.
Volgens [partij B] heeft [partij A] erkend dat zij op 8 juni 2023 slechts een gedeelte van de administratie heeft overhandigd en staat daarom vast dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting. [partij B] erkennen dat [partij A] later nog USB-sticks met aanvullende stukken heeft overhandigd, maar volgens hen staan hier zeer weinig stukken op en ontbreken er nog steeds overeenkomsten, offertes, klantencontact, bezoekverslagen en klantgegevens. Zij vermoeden dat [partij A] nog stukken in de cloud of ergens anders heeft opgeslagen. Daarnaast heeft [partij A] per e-mail erkend dat zij emails tussen haar en klanten heeft verwijderd. Volgens [partij B] is nakoming van de vaststellingsovereenkomst daarom niet meer mogelijk. Zij stellen dat zij hierdoor schade hebben geleden en dat dit partiële ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, in die zin dat zij het bedrag van € 14.000,00 niet meer aan [partij A] hoeven te betalen. Indien zij het bedrag wel moeten betalen, dan beroepen zij zich op opschorting van hun betalingsverplichting totdat [partij A] heeft voldaan aan haar verplichting om alle gegevens met betrekking tot [partij B 2] over te dragen.
5.5.
[partij A] voert aan dat zij alle administratie heeft overhandigd. In eerste instantie heeft zij slechts een gedeelte van de administratie overhandigd, omdat [naam 2] alleen de stukken wilde hebben met betrekking tot lopende dossiers, zoals Solarge en Eurotec (zie hierna onder 5.16 tot en met 5.19) en verder geen stukken die [partij B 3] al had. Naar aanleiding van de verzoeken van [partij B] om de ontbrekende stukken aan te leveren, heeft zij de volledige administratie overhandigd. Eerst via WeTransfer – maar de stukken zijn niet door [partij B] gedownload – en vervolgens via USB-sticks. Zij verwijst daarbij naar het door haar overgelegde overzicht van de informatie op de USB-sticks. Volgens [partij A] zijn dit alle e-mails, offertes en bezoekrapportages die zij heeft. Het overhandigen van de volledige administratie heeft volgens [partij A] iets langer geduurd, omdat zij de gegevens bij haar accountant in een kluis had bewaard en haar accountant op vakantie was. [partij A] heeft op de mondelinge behandeling in lijn met haar onder 3.10 genoemde e-mail uitgelegd dat het haar gebruikelijke werkwijze was om e-mails te verwerken, van belangrijke emailcorrespondentie pdf-bestanden te maken en de e-mails daarna te verwijderen. Zij heeft de e-mails niet bewust verwijderd om ze niet te hoeven overhandigen en heeft de pdf-bestanden via de USB-sticks overhandigd. Volgens [partij A] is er geen omvangrijke administratie, omdat [partij B 2] vanaf het begin slecht heeft gedraaid. Er zijn namelijk maar drie orders binnengehaald. Daarnaast heeft zij geen stukken opgeslagen in de cloud. Deze verwarring is volgens haar ontstaan, omdat zij een harde schijf heeft die zij ooit als “cloud” heeft omschreven.
5.6.
Gelet op het verweer van [partij A] is de kantonrechter van oordeel dat [partij B] onvoldoende hebben onderbouwd dat er nog stukken ontbreken die [partij A] moet overhandigen. Zij stellen weliswaar dat zij de gemaakte afspraken met Solarge (een klant van [partij B 2]) en de offerte en/of overeenkomst met Eurotec (een andere klant van [partij B 2]) missen, maar uit het door [partij A] overgelegde overzicht van de inhoud van de USB-sticks blijkt dat zij meerdere stukken met betrekking tot deze klanten heeft overhandigd, waaronder een document met de titel
“220627 Eurotec situatie offerte-order.pdf”. Nergens blijkt uit dat er nog meer stukken zijn (geweest) die niet zijn overhandigd. Dat [partij A] heeft erkend dat zij e-mails heeft verwijderd maakt dit niet anders. Zij heeft namelijk uitgelegd dat zij de emails als pdf-bestanden heeft opgeslagen en overhandigd. Dat het weinig gegevens zouden zijn voor een periode van twee jaar is onvoldoende om te oordelen dat [partij A] stukken heeft achtergehouden. Partijen zijn het er immers over eens zijn dat het bedrijf slecht draaide en weinig orders heeft binnengehaald, zodat het niet vreemd is dat er weinig administratie is. Bovendien is niet gebleken dat [partij A] er belang bij heeft om stukken achter te houden. Zij heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij geen activiteiten meer verricht met betrekking tot de machines en de activiteiten waar [partij B 3] en [partij B 2] zich mee bezighouden. Daarnaast heeft zij er belang bij om de volledige administratie te overhandigen, omdat zij de vergoeding van € 14.000,00 van [partij B] wil ontvangen. Dat zij stukken achterhoudt uit rancune – zoals [partij B] hebben gesteld – acht de kantonrechter dan ook niet aannemelijk.
5.7.
Tussen partijen staat vast dat [partij A] de volledige administratie niet direct heeft overhandigd, zoals zij op grond van de vaststellingsovereenkomst verplicht was. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit echter geen tekortkoming die (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Partijen zijn namelijk overeengekomen dat [partij A] de gegevens aan [naam 2] moest overhandigen en zij heeft onbetwist gesteld dat [naam 2] slechts een gedeelte van de stukken wilde hebben. Nadat [partij B] op 21 juli 2023 om de ontbrekende stukken hebben gevraagd, heeft [partij A] deze (na terugkomst van haar accountant) op 23 augustus 2023 gestuurd via WeTransfer. [partij B] hebben weliswaar aangevoerd dat zij deze e-mails niet hebben gezien, maar dat is niet aan [partij A] te wijten. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk dat de e-mails naar het juiste emailadres – namelijk [e-mailadres] – zijn gestuurd. Via dit e-mailadres hebben [partij B] ook om de stukken verzocht. Bovendien hebben [partij B] de stukken in ieder geval op 21 december 2023 ontvangen via USB-sticks.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal het beroep op partiële ontbinding van de vaststellingsovereenkomst worden afgewezen. Aangezien niet is gebleken dat [partij A] nog stukken heeft achtergehouden, wordt het beroep van [partij B] op opschorting van hun betalingsverplichting ook afgewezen.
Verrekening met schadevergoeding
5.9.
[partij B] stellen dat zij voor een bedrag van € 80.252,52 aan schade hebben geleden doordat [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting op grond van artikel 1.9 van de vaststellingsovereenkomst. Zij beroepen zich op verrekening van het bedrag van € 14.000,00 dat zij aan [partij A] moeten betalen met deze schade.
5.10.
[partij A] voert aan dat partijen in artikel 1 lid 13 van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat zij elkaar finale kwijting hebben verleend en dat zij daarom niets meer van elkaar te vorderen hebben.
5.11.
In artikel 1 lid 13 van de vaststellingsovereenkomst staat:
“Behoudens hun rechten om nakoming te kunnen vorderen van deze VSO doen [partij A] en de heer [naam 1], enerzijds, en [partij B 2], [partij B 3], [partij B 1] en de heer [partij B 1], anderzijds, afstand van al hun vorderingsrechten op elkaar (waaronder maar niet beperkt tot de bestuurdersaansprakelijkheid claims en de nog niet gefactureerde of niet betaalde management fee). Partijen verklaren over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar over en weer volledige en onherroepelijke kwijting te verlenen.”
5.12.
De kantonrechter overweegt dat in het artikel staat dat partijen het recht behouden om nakoming van de vaststellingsovereenkomst te vorderen. Dit moet zo worden uitgelegd dat [partij B] wel schadevergoeding kunnen vorderen als [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
5.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de door [partij B] gevorderde schadevergoeding echter niet toewijsbaar en moet het beroep op verrekening daarom worden afgewezen. De kantonrechter legt hierna per kostenpost uit waarom.
Uitzoeken stukken en omzetten e-mailboxen
5.14.
[partij B] stellen allereerst dat zij een bedrag van € 2.800,00 aan kosten hebben moeten maken om alle stukken van [partij A] uit te zoeken en daar structuur in te krijgen. Daarnaast stellen zij dat zij een bedrag van € 1.178,00 aan kosten hebben moeten maken om een ICT’er in te schakelen om de e-mailboxen om te zetten naar nieuwe emailboxen, zodat zij alle e-mails direct binnenkrijgen. [partij A] betwist dat zij deze kosten moet betalen.
5.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter moeten deze kosten voor rekening van [partij B] blijven. [partij A] is op grond van de vaststellingsovereenkomst namelijk alleen verplicht om de administratie aan te leveren en niet om deze op een bepaalde (gestructureerde) manier aan te leveren. Dat [partij B] de stukken en haar emailboxen op een bepaalde manier wil structureren en inrichten is haar eigen keuze en komt voor haar rekening.
Herstel machine Solarge
5.16.
Ten tweede stellen [partij B] dat [partij B 2] een machine aan een klant (Solarge) heeft geleverd, dat de klant de verkeerde boren heeft gebruikt en dat zij een bedrag van € 12.439,37 aan herstelkosten heeft moeten maken, omdat zij niet over de stukken beschikte om aan te tonen dat zij daar niet aansprakelijk voor was. Volgens [partij B] heeft [partij B 2] namelijk medegedeeld dat er specifieke boren gebruikt moesten worden, maar beschikte zij niet over de documentatie van de afspraak dat de klant verantwoordelijk is voor het niet gebruiken van de juiste boren. [partij A] betwist dat zij deze kosten moet betalen.
5.17.
De kantonrechter overweegt dat [partij B] niet met stukken hebben onderbouwd dat de klant [partij B 2] aansprakelijk heeft gesteld en dat de klant de verkeerde boren heeft gebruikt. Zij hebben alleen een screenshot overgelegd van de gegevens van de order. Daarop staat slechts dat er sprake is van een nacalculatie van € 12.439,37, maar niet wat de oorzaak van deze nacalculatie is. Daarnaast is niet gebleken dat er stukken zijn waarmee [partij B] hadden kunnen aantonen dat [partij B 2] niet aansprakelijk is tegenover de klant. [partij B] hebben namelijk niet onderbouwd om welk(e) document(en) het gaat dat/die zij te laat heeft ontvangen en zoals eerder is overwogen, is niet vast komen te staan dat [partij A] stukken heeft achtergehouden. De herstelkosten komen daarom niet voor rekening van [partij A].
Korting machine Eurotec
5.18.
Ten derde stellen [partij B] dat [partij B 2] een machine aan een klant (Eurotec) heeft geleverd, dat zij klachten van de klant over de performance en ergonomische eisen van de machine kreeg en dat zij een bedrag van € 21.335,15 aan korting voor meerwerk heeft moeten geven, omdat zij niet beschikte over de offerte en/of overeenkomst en de prijsafspraken die met de klant zijn gemaakt. [partij A] betwist ook dat zij deze kosten moet betalen.
5.19.
De kantonrechter begrijpt het betoog van [partij B] zo, dat zij stellen dat [partij B 2] en de klant het er niet over eens waren welke punten onder de (oorspronkelijke) offerte vielen en welke niet. [partij B] hebben een aanvullende offerte overgelegd, waarin staat:
“Het is ons een genoegen om voor de diverse openstaande punten, die door ons op basis van de lopende order zijn aangemerkt als meerwerk, een offerte uit te brengen”. [partij B 2] heeft de punten dus als meerwerk aangemerkt. In de aanvullende offerte staat een startbedrag van € 42.670,30. Daarop wordt vervolgens een bedrag van € 6.050,60 als ‘declarabel’ in mindering gebracht. Het restant ter hoogte
van € 36.619,70 wordt daarna gehalveerd. Uit de offerte volgt niet wat de reden daarvan is. [partij B 1] heeft ook niet op andere wijze onderbouwd dat [partij B 2] die korting niet gegeven zou hebben als zij aan de klant duidelijk had kunnen maken wat in de oorspronkelijke offerte en de daarop gebaseerde overeenkomst stond. Ook het bedrag
van € 6.050,60 wordt gehalveerd. Die helft vormt samen met de helft van € 36.619,70 het uiteindelijke offertebedrag ter hoogte van € 21.335,15. Bij de halvering van het bedrag van € 6.050,60 staat:
“Coulance 50%”en ook
“omdat de afspraak over de inhoud hiervan met [naam 1] is gemaakt en niet volkomen duidelijk wat daar inhoudelijk mee bedoeld wordt”. Weliswaar kan in deze wat cryptische omschrijving wellicht een verwijzing worden gelezen naar (eerdere) afspraken tussen [partij B 2] en de klant die bij het maken van de aanvullende offerte niet bekend waren, maar daarmee komt nog niet voldoende vast te staan dat als die afspraken wel bekend waren, deze ‘coulanceregeling’ niet tot stand zou zijn gekomen. Ook het bedrag van de totale korting moet dus voor rekening van [partij B 2] blijven.
Gederfde winst Toilet Tapes
5.20.
Ten slotte stellen [partij B] dat [partij B 2] een bedrag van € 42.500,00 aan winst is misgelopen, omdat zij vanwege het ontbreken van e-mailcorrespondentie niet wist dat zij een offerte moest uitbrengen aan een klant (Toilet Tapes), zij de offerte daardoor te laat heeft uitgebracht en de klant daardoor naar een andere leverancier is gegaan. [partij A] betwist dit.
5.21.
De kantonrechter overweegt dat [partij B] alleen hun offerte hebben overgelegd als onderbouwing van de gederfde winst. Nergens blijkt echter uit dat deze offerte is afgewezen en waarom, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat dit aan [partij A] te wijten is. Ook dit bedrag kan dus niet op [partij A] worden verhaald.
Conclusie
5.22.
Aangezien het beroep op partiële ontbinding, opschorting en verrekening niet opgaat, zullen [partij B] worden veroordeeld tot betaling van € 14.000,00 aan [partij A].
Wettelijke handelsrente
5.23.
[partij A] vordert betaling van de wettelijke handelsrente over € 14.000,00 vanaf 10 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling. De wettelijke handelsrente is op artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) gegrond en niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
5.24.
De wettelijke handelsrente zal echter pas worden toegewezen vanaf 23 augustus 2023. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [partij B] hun betalingsverplichting tot die datum namelijk wel terecht opgeschort. [partij A] was op grond van de vaststellingsovereenkomst immers verplicht om direct na het ondertekenen daarvan de volledige administratie met betrekking tot [partij B 2] aan [partij B] te overhandigen. Hoewel zij onbetwist heeft gesteld dat [naam 2] niet alle stukken wilde hebben, was het [partij A] in ieder geval op 21 juli 2023 duidelijk dat [partij B] de ontbrekende stukken nog wilden ontvangen. Aangezien [partij A] deze pas op 23 augustus 2023 heeft gestuurd via WeTransfer, mochten [partij B] hun betalingsverplichting tot die tijd opschorten.
Proceskosten
5.25.
[partij B] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
5.26.
[partij A] vordert vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Daarvoor is alleen plaats in buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat daar sprake van is, heeft [partij A] niet aangetoond. De proceskosten zullen daarom worden begroot met toepassing van het liquidatietarief.
5.27.
De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
2.468,37
5.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.29.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
Verzoek om veroordeling ook jegens [naam 1] te laten gelden
5.30.
[partij B] vorderen om niet alleen [partij A], maar ook [naam 1] – de bestuurder en enig aandeelhouder van [partij A] – te veroordelen om administratie ter beschikking te stellen en schadevergoeding te betalen, omdat hij de vaststellingsovereenkomst ook als privépersoon heeft ondertekend. [naam 1] is geen partij in deze zaak. Als [partij B] een vordering tegenover [naam 1] hadden willen instellen, dan hadden zij hem moeten oproepen in het geding. Nu zij dat niet gedaan hebben, zal de kantonrechter [partij B] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering voor zover deze tegen [naam 1] is gericht.
Vordering tot overdragen stukken, informatie en gegevens
5.31.
[partij B] vorderen nakoming van de vaststellingsovereenkomst in die zin dat [partij A] alle stukken, informatie en gegevens met betrekking tot [partij B 2] aan hen ter beschikking stelt, op straffe van een dwangsom. Zoals in conventie is geoordeeld, is echter niet vast komen te staan dat [partij A] stukken heeft achtergehouden. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Vordering tot betaling van € 80.252,52 aan schadevergoeding
5.32.
[partij B] vorderen betaling van een bedrag van € 80.252,52 aan schadevergoeding, omdat [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting op grond van artikel 1.9 van de vaststellingsovereenkomst. In conventie is echter al geoordeeld dat dit bedrag niet toewijsbaar is. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.33.
[partij B] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op € 815,00 aan salaris van de gemachtigde (2,00 punten × factor 0,5 × € 815,00).
5.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.35.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 14.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.468,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
verklaart [partij B] niet-ontvankelijk in hun vordering tegenover [naam 1],
6.7.
wijst de vorderingen van [partij B] tegenover [partij A] af,
6.8.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk in de proceskosten van € 815,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.9.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.10.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door jhr. mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.