ECLI:NL:RBOVE:2024:4457

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/310826 / JE RK 24-342
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de verzorging en opvoeding

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, een beschikking gegeven in de zaak van Stichting Jeugdbescherming Overijssel betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft op basis van de zorgelijke situatie van de moeder en de noodzaak voor een veilige en stabiele opvoedomgeving besloten om de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2024, uit huis te plaatsen. De procedure begon met een tussenbeschikking op 29 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 4 maart 2024. Tijdens deze behandeling waren zowel de ouders als hun advocaten aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is gebleken om de noodzakelijke zorg en stabiliteit te bieden, mede door haar problematiek met drugsgebruik. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 12 maart 2024 tot 7 februari 2025, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die een veilige en voorspelbare opvoedomgeving nodig heeft. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders zich moeten inzetten voor verbetering van hun situatie en de zorg voor hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Almelo
Zaaknummer: C/08/310826 / JE RK 24-342
Datum uitspraak: 5 maart 2024
Beschikking machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
de gecertificeerde instelling,
gevestigd te Hengelo (O),
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: drs. mr. F. Pool.
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 29 februari 2024 heeft de kinderrechter in deze zaak een tussenbeschikking gegeven.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 maart 2024. Daarbij waren aanwezig de vader, de moeder bijgestaan door advocaat mr. A. Witteveen, kantoorgenoot van drs. mr. F. Pool, en [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
Aan [naam 1] en [naam 1] , ambulant begeleiders van moeder bij Transfore en [naam 1] , begeleider van vader bij ARBE dienstverlening, is bijzondere toegang verleend.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormelde tussenbeschikking van 27 februari 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken met ingang van 27 februari 2024 tot 12 maart 2024, onder aanhouding van iedere verdere beslissing. De inhoud van voormelde tussenbeschikking geldt hier als herhaald en ingelast.
2.2.
De kinderrechter moet nog beslissen op het aangehouden gedeelte van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde van 12 maart 2024 tot 7 februari 2025.
2.3.
[minderjarige] verblijft op een bij de GI bekend adres in een (crisis)pleeggezin.
De standpunten
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI de situatie bij de moeder nog steeds erg zorgelijk vindt, daarom handhaaft de GI haar verzoek. [minderjarige] verblijft na een paar dagen op de neonatologie afdeling nu in een (crisis)pleeggezin. Uit het raadsrapport behorende bij het verzoek tot ondertoezichtstelling van de destijds nog ongeboren [minderjarige] blijkt dat ingezet zou worden op een intensief hulpverleningstraject bij moeder thuis, namelijk Intensieve Systeem Begeleiding (ISB) van Curess. Dit is echter nooit gestart. Er waren namelijk duidelijk afspraken met moeder gemaakt, onder meer over het drugsgebruik. Helaas bleek uit onder meer een urinecontrole vlak na de bevalling dat moeder positief testte op drugs. Nu moeder zich niet aan de basisvoorwaarden heeft gehouden, wilde Curess niet meer moeder samenwerken en is het ISB-traject niet van de grond gekomen. Nu moeder niet betrouwbaar is in het nakomen van afspraken, niet eerlijk is, de GI zich ernstig zorgen maakt over de algehele opvoedsituatie en daarin een patroon wordt gezien vanuit het verleden heeft de GI verzocht om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
2.5.
Moeder verzoekt – mede bij monde van haar advocaat – om de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen alsmede de resterende duur die is verzocht. Zij is van mening dat [minderjarige] ten onrechte uit huis is geplaatst. Moeder heeft een alternatieve verklaring voor de uitslag van de urinecontroles, [minderjarige] is ook niet positief getest na de geboorte en moeder is ook bereid om aan alle in te zetten hulpverlening haar medewerking te verlenen. Deze alternatieve verklaring had door de GI onderzocht moet worden voordat over werd gegaan tot de ingrijpende maatregel van uithuisplaatsing. Moeder erkent dat zij drugs heeft gebruikt tijdens haar zwangerschap, maar is daar direct mee gestopt nadat er duidelijke afspraken waren gemaakt met moeder. Moeder wilde namelijk alles doen voor [minderjarige] zodat hij thuis kon blijven wonen. De gehele situatie doet moeder veel verdriet.
2.6.
Vader maakt zich zorgen over [minderjarige] . Hij is door de jeugdbeschermers uit het ziekenhuis meegenomen en vader weet op dit moment niet hoe het met gaat. Dat maakt dat hij het even niet meer weet. Vader snapt niet dat de GI wordt geloofd, ondanks de alternatieve verklaring die moeder heeft voor de uitslag van de urinecontroles. Er had meer informatie uitgevraagd moeten worden door de GI. Vader wacht de uitspraak van de kinderrechter in spanning af.
Het oordeel
2.7.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW)).
2.8.
[minderjarige] is een baby en is daardoor erg kwetsbaar. Om zich veilig te kunnen ontwikkelen is het nodig dat hij rust en structuur krijgt alsmede dat sprake is van een voorspelbare opvoedomgeving en opvoeder(s). Ook is het noodzakelijk dat hij de juiste basale zorg, responsiviteit, sensitiviteit en stimulans krijgt. In voorstaande ziet de kinderrechter een grote zorg. [minderjarige] is het derde (gezamenlijke) kind van deze ouders. Ouders hebben daarnaast meerdere kinderen uit eerdere relaties. [minderjarige] ’s broers [naam 2] en [naam 3] zijn uit huis geplaatst in een gezinshuis, doordat ouders hen geen veilige en stabiele opvoedomgeving konden bieden. Ook de halfbroers en halfzussen van [minderjarige] zijn allemaal niet meer woonachtig bij moeder dan wel vader. Deze staan onder voogdij of zijn woonachtig op een woongroep of in een pleeggezin. Al met al hebben deze ouders in het verleden voor deze kinderen geen goede opvoedomgeving kunnen creëren.
2.9.
Bij beide ouders is sprake van persoonlijke problematiek waardoor veel hulpverlening is betrokken. Ook is sprake van alcohol- en middelengebruik. Daarnaast kan de relatie van ouders worden gekenmerkt door aantrekken en afstoten, ruzies en conflicten. De relatie van ouders zou recent zijn beëindigd, maar uit het verleden blijkt dat ouders zich toch tot elkaar aangetrokken blijven voelen. Voor [minderjarige] geen goede en veilige basis als volwassenen elkaar met woorden en daden pijn doen. Bij voornamelijk de oudste broer van [minderjarige] , die het langst bij ouders heeft gewoond, wordt ook gezien dat hij problemen ondervindt van deze niet stabiele en veilige opvoedomgeving.
2.10.
Ondanks al deze, grote zorgen, had de moeder de bal in handen om er voor te zorgen dat [minderjarige] niet uit huis geplaatst zou worden. Bij beschikking van 7 februari 2024 van de kinderrechter van deze rechtbank is moeder op het hart gedrukt zij geen drugs meer mocht gebruiken, afspraken moest nakomen, hulpverlening moest accepteren en in het belang van [minderjarige] moest handelen. De kinderrechter heeft ‘de bewijslast’ daarvoor bij moeder neergelegd. Het is moeder echter niet gelukt hieraan te voldoen. Zoals uit de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken blijkt, kan met een zekere mate van waarschijnlijkheid worden gesteld dat moeder, tegen de veiligheidsafspraken in, alsnog drugs heeft gebruikt. Dit blijkt immers uit positieve urinecontroles. Moeder heeft weliswaar een andere lezing dan de GI over deze uitslag, maar het is niet aannemelijk dat de uitleg die de GI hierover geeft niet juist is. Zij hebben immers informatie ingewonnen in het ziekenhuis waar moeder is verbleven. De kinderrechter vindt de stelling van moeder dat zij helemaal niet heeft gebruikt niet aannemelijk, nu de uitslagen van de urinecontroles steeds wisselen tussen positief en negatief. Al met al is de kinderrechter niet overtuigd van moeder haar lezing. Moeder wist wat van verwacht werd; geen drugs, geen ruis veroorzaken tussen haar en de GI en zich aan de afspraken houden. Dat maakt dat de kinderrechter haar nu, ook gezien het verleden en de oude patronen waar deze moeder vaak in vervalt, niet het voordeel van de twijfel geeft. De kinderrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige] nu voorop moet staan.
2.11.
Voor [minderjarige] is het belangrijk dat er zicht komt op de opvoedsituatie bij zowel moeder als vader. Daarnaast is het heel belangrijk dat ouders zich begeleidbaar opstellen, afspraken nakomen en eerlijk zijn. Hiervoor is het belangrijk dat ouders zoveel mogelijk de samenwerking met de GI aangaan en meewerken aan de adviezen die door de GI worden gegeven. Het is aan de GI om regie te voeren op de in te zetten hulpverlening en daar waar nodig ouders hierin goed mee te nemen. Verder vindt de kinderrechter het belangrijk dat [minderjarige] contact houdt met zowel moeder als vader als dit op een veilig en verantwoorde manier kan plaatsvinden. De GI kan hierover afspraken maken met moeder en vader.
2.12.
De kinderrechter is van oordeel dat, nu de mogelijkheden van ouders in het verleden tekort hebben geschoten om voor hun kinderen te zorgen en moeder tijdens haar zwangerschap geenszins de verantwoordelijkheid heeft genomen voor een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] , er mede door de opnieuw ontstane zorgen gegronde reden is te oordelen dat ouders nu ook tekort zullen schieten in de zorg voor [minderjarige] . [minderjarige] moet opgroeien in een stabiele en betrouwbare opvoedomgeving. De kinderrechter is van oordeel dat niet binnen enkele maanden voldoende verbetering valt te verwachten in de opvoedsituatie voor een kwetsbaar kind als [minderjarige] . Ook is nu niet duidelijk of dat van ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaarbare termijn valt te verwachten. Dat moet de komende tijd uitwijzen. De kinderrechter wil voorkomen wordt dat [minderjarige] net als zijn (half)broers en (half)zussen schade oploopt in zowel fysiek als emotioneel opzicht. Daarom is het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] dat hij teruggeplaatst wordt bij moeder. De kinderrechter begrijpt dat dit een moeilijk te accepteren en emotionele beslissing is, maar hoopt dat moeder en vader gaan inzien dat het voor al hun kinderen van het grootste belang is dat zij hun leven op orde krijgen. Moeder en vader moeten zich voor meer dan honderd procent gaan inzetten voor [minderjarige] en laten zien dat zij het belang van hem boven alles stellen en ook daarnaar handelen. De kinderrechter is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding. De kinderrechter ziet geen aanleiding, gezien de grote zorgen en het verleden van deze ouders, om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te bekorten.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling met ingang van 12 maart 2024 tot 7 februari 2025;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024 door mr. A. Flos, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Slaghuis als griffier, en op schrift gesteld op 15 maart 2024.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.