ECLI:NL:RBOVE:2024:4536

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
10987661 \ CV EXPL 24-1039
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfsruimte door huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Inbev Nederland N.V. en twee gedaagden, die een bedrijfsruimte huren van Inbev. De eisende partij, Inbev, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van achterstallige huur van € 61.618,88, vermeerderd met een contractuele boete. De gedaagden erkenden de huurachterstand, maar voerden aan dat de huurprijs te hoog was en dat zij in gesprek waren met Inbev over een oplossing. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst, aangezien de huur niet was betaald. De rechter wees de vorderingen van Inbev grotendeels toe, inclusief de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de bedrijfsruimte. Daarnaast werd een schadevergoeding en gebruiksvergoeding toegewezen, evenals de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10987661 \ CV EXPL 24-1039
Vonnis van 20 augustus 2024
in de zaak van
INBEV NEDERLAND N.V.,
te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Inbev,
gemachtigde: mr. M. Rietveld,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [vestigingsplaats],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats],
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1], [gedaagde 2] en samen te noemen: [gedaagden],
procederend in persoon.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
[gedaagde 1] huurt een bedrijfsruimte in [vestigingsplaats] van Inbev. Omdat [gedaagden] de huur niet volledig hebben voldaan vordert Inbev ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Ook vordert Inbev betaling van de achterstallige huur van € 61.618,88, te vermeerderen met de contractuele boete. Daarnaast wil Inbev vergoeding van de schade die zij lijdt door het vroegtijdige eindigen van de huurovereenkomst. [gedaagden] betwisten niet dat er een huurachterstand is ontstaan, maar voeren aan dat zij de huur te hoog vinden, dat zij nog in gesprek waren met Inbev over een oplossing en dat Inbev ten onrechte onder andere emballage van de drankleveranties heeft verrekend met de achterstallige huur.
1.2.
De kantonrechter zal de vorderingen van Inbev grotendeels toewijzen en zal hierna uitleggen waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Het geschil

3.1.
Inbev vordert - samengevat - ontbinding van de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte aan de [adres] en ontruiming van het gehuurde. Daarnaast vordert zij betaling van de achterstallige huur tot maart 2024 van € 61.618,88, betaling van de achterstallige huur vanaf maart 2024 tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van een gebruiksvergoeding over de periode vanaf ontbinding van de huurovereenkomst tot ontruiming van het gehuurde, alles te vermeerderen met de overeengekomen contractuele boete. Ook vordert Inbev een schadevergoeding van € 7.537,08 per maand vanaf de ontruiming van het gehuurde tot en met zes maanden na de ontruiming, althans het moment waarop eiseres een andere gelijkwaardige huurder heeft gevonden. Tot slot vordert Inbev de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Inbev.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming
4.1.
Inbev vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Inbev stelt daartoe dat zij een huurovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde 1] voor de bedrijfsruimte aan de [adres] en dat de overeengekomen huur sinds april 2023 niet is betaald, waardoor een achterstand is ontstaan van € 61.618,88. Volgens Inbev is [gedaagde 1] daarom tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.2.
[gedaagde 1] heeft het bestaan van de huurachterstand van € 61.618,88 niet betwist. Dat betekent dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de huurovereenkomst. Het verweer van [gedaagde 1] dat zij de overeengekomen huur te hoog vindt en dat zij hoopte met Inbev tot een oplossing te komen, zijn geen gezichtspunten waarmee de kantonrechter rekening kan houden bij de beoordeling of [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Ook het verweer dat Inbev ten onrechte creditnota’s met betrekking tot de drankleveranties heeft verrekend met de achterstallige huur gaat niet op. De vraag of Inbev bepaalde bedragen mocht verrekenen met de achterstallige huur staat namelijk los van de vraag of [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De achterstallige huur zou bovendien ook hoger zijn geweest zonder de verrekening, waardoor vordering tot ontbinding en ontruiming ook in de situatie zonder verrekening zou worden toegewezen.
Achterstallige huur
4.3.
Inbev vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de achterstallige huur van € 61.618,88 (tot en met februari 2024) en hoofdelijke veroordeling tot betaling van de achterstallige huur van € 6.460,64 per maand, vanaf maart 2024 tot ontbinding van de huurovereenkomst. Inbev vordert deze bedragen ‘behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging/-indexering’ en te vermeerderen met de contractuele boete. De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.4.
Inbev heeft gemotiveerd gesteld dat [gedaagden] de huur vanaf april 2023 niet hebben betaald. [gedaagden] hebben (de hoogte van) de achterstand en de overeengekomen boete ook niet betwist. Omdat [gedaagde 2] op grond van artikel 9.9.2. van de huurovereenkomst als (middellijk) bestuurder van [gedaagde 1], persoonlijk aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, zal de kantonrechter [gedaagden] hoofdelijk veroordelen tot betaling van de achterstallige huur van € 61.618,88 (tot en met februari 2024), te vermeerderen met de contractuele boete van € 3.300,- en tot betaling van de achterstallige huur vanaf maart 2024 tot de ontbinding van de huurovereenkomst, van € 6.460,64 per maand, te vermeerderen met de direct opeisbare contractuele boete van € 300,- per maand wanneer de huur niet tijdig wordt voldaan. De kantonrechter zal niet uitspreken dat deze veroordeling ‘behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging/-indexering’ is omdat Inbev dat deel van haar vordering in zijn geheel niet heeft toegelicht. Zij heeft niet toegelicht waar de verhoging op is gebaseerd en per wanneer de huur verhoogd wordt en met welk bedrag. Bovendien was het voor Inbev mogelijk dit bedrag – in ieder geval tot de datum van de dagvaarding – te berekenen en onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. De kantonrechter zal dat deel van de vordering afwijzen.
Gebruiksvergoeding
4.5.
De kantonrechter zal de door Inbev gevorderde gebruiksvergoeding van € 6.460,64 voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] na de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst, in gebreke blijft de bedrijfsruimte te ontruimen toewijzen. Ook zal de kantonrechter de gevorderde contractuele boete van € 300,- per maand indien de gebruiksvergoeding niet uiterlijk op de vervaldatum wordt betaald, toewijzen. De kantonrechter zal gelet op wat hiervoor onder 4.4. is overwogen, de veroordeling niet uitspreken ‘behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging/-indexering). De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om de gebruiksvergoeding vast te stellen op € 7.537,08 aangezien de (met korting) overeengekomen huurprijs € 6.460,64 betrof en Inbev niet heeft toegelicht waarom de gebruiksvergoeding hoger zou moeten zijn dan de huurprijs (met korting).
Schadevergoeding
4.6.
Inbev stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het vroegtijdige eindigen van de huur. Inbev vordert daarom een schadevergoeding van € 7.537,08 per maand vanaf de ontruiming van het gehuurde tot en met zes maanden na de ontruiming. De kantonrechter zal een bedrag van € 6.460,64 per maand aan schadevergoeding voor de periode van de eerste drie maanden na de ontbinding van de huurovereenkomst toewijzen. De resterende vordering wordt verwezen naar de schadestaatprocedure omdat Inbev niet heeft toegelicht waaruit volgt dat het aannemelijk is dat zij bedrijfsruimte niet opnieuw zal kunnen verhuren in de periode volgende op de drie maanden na ontbinding en dat zij daadwerkelijk schade lijdt.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
Inbev vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.391,91. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De kantonrechter wijst conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.391,91 toe.
4.8.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Inbev worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
229,38
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.403,38
4.9.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen Inbev en [gedaagde 1] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres],
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres] te verlaten en ontruimen met al de haren en al het hare (met inbegrip van eventuele onderhuurders) en met afgifte van de sleutels aan Inbev,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan Inbev van € 64.918,88,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan Inbev van de te vervallen huurpenningen van € 6.460,64, voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf maart 2024 tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, te vermeerderen met de direct opeisbare contractuele boete van € 300,00 per maand wanneer de huur niet uiterlijk op de vervaldatum wordt betaald,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan Inbev van een gebruiksvergoeding van € 6.460,64, voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] in gebreke blijft de bedrijfsruimte aan de [adres] te ontruimen, te vermeerderen met de direct opeisbare contractuele boete van € 300,00 per maand wanneer de huur niet uiterlijk op de vervaldatum wordt voldaan,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van een schadevergoeding van € 6.460,64 per maand over de eerste drie maanden na ontbinding van de huurovereenkomst,
5.7.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van een vergoeding van de huurschade vanaf de dag van de ontruiming tot uiterlijk de datum van het einde van de lopende huurperiode, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
5.8.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan Inbev van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.391,19,
5.9.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 3.403,38, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de betekening,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
20 augustus 2024.