In deze zaak heeft eiseres, die sinds 2020 een woning huurt bij woningstichting WBO, overlast ervaren door andere huurders die persoonlijke zaken in de gemeenschappelijke ruimte plaatsen. Ondanks herhaalde verzoeken aan WBO om actie te ondernemen, bleef een adequate reactie uit. De kantonrechter oordeelt dat WBO eerder had moeten optreden tegen de hinder, maar wijst de vordering van eiseres af. De rechter concludeert dat de vordering niet kan worden toegewezen, maar compenseert de proceskosten omdat WBO wel degelijk tekort is geschoten in haar verplichtingen. De zaak werd behandeld in kort geding, waarbij eiseres vorderde dat WBO binnen zeven dagen alle persoonlijke zaken uit de gemeenschappelijke ruimte zou verwijderen, met een dwangsom als drukmiddel. De kantonrechter erkent het spoedeisend belang van de zaak, maar oordeelt dat de vordering tot het opleggen van een dwangsom praktische problemen met zich meebrengt. De rechter benadrukt dat WBO in het verleden onvoldoende heeft opgetreden tegen de hinder, maar dat de huidige vordering niet kan worden toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.