[eiser] heeft in december 2022 afstand gedaan van haar legitieme portie in de nalatenschap van de vader. [gedaagde] verwijst daarbij naar het e-mailbericht van de advocaat van [eiser] aan de heer [naam 5] van 22 december 2022. De omvang van de legitieme portie van [eiser] is nihil. De vader had geen bezittingen. De kwijtschelding in 2012 van de overnamesom van € 1.189.886,- door de ouders is geen in aanmerking te nemen gift.
[gedaagde] doet daarbij een beroep op de jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake van de vraag of en, zo ja, in hoeverre bij de overdracht van een agrarisch bedrijf van ouder op kind sprake is van een schenking of gift. Als [gedaagde] de hele overnamesom had moeten betalen, was een lonende exploitatie van het bedrijf voor hem niet mogelijk geweest. Voor zover bij de bedrijfsoverdracht al sprake geweest zou zijn van een schenking, is dat € 35.478,- (waarvan de helft toegerekend kan worden aan de vader), dan wel € 186.278,90. Dit laatste bedrag betreft de voortzettingswaarde van de vader ten tijde van de overdracht (€ 244.777,-) minus het deel van de betaalde overnamesom ad € 110.478,- dat de vader toegerekend kan worden (52,95% daarvan) ad € 58.498,10. De legitieme portie van [eiser] komt daarmee uit op
€ 2.856,50, dan wel € 33.902,98. Daarop in mindering strekken de bedragen die [eiser] bij leven als gift van de vader en de moeder heeft ontvangen, in totaal € 8.300,-.
Inkorting van de gift aan [gedaagde] is niet redelijk, omdat de vordering van [eiser] een direct gevaar vormt voor de continuïteit van zijn bedrijf, gezien ook het liquiditeitstekort, en hij (financieel) zorg draagt voor de moeder. Mocht hij toch een bedrag aan [eiser] moeten betalen, dan verzoekt [gedaagde] om een betalingsregeling ex artikel 4:5 BW.
Wat betreft de gevorderde rente geldt dat een vordering ter zake van de legitieme portie niet opeisbaar is voordat zes maanden na het overlijden van de erflater zijn verstreken en dat [eiser] hem nooit in gebreke heeft gesteld, zodat van verzuim geen sprake is. Hij heeft ook betwist een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.
In 2012 is gesproken over levering van het perceel aan de [adres 2] aan [eiser] , maar toen bleek dat levering op korte termijn niet mogelijk was in verband met toepassing van de BOR, heeft [eiser] er (definitief) van afgezien. Zij heeft ter zake dus geen rechten meer.
Ten slotte heeft [gedaagde] gesteld dat hij geen aangifte erfbelasting heeft gedaan, zodat hij die ook niet in het geding kan brengen. De aangifte schenkbelasting heeft hij overgelegd.