In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting [partij A] en [partij B] over dringende werkzaamheden aan een huurwoning. Partij A, de verhuurder, heeft een vordering ingesteld om de badkamer in de woning van partij B te vervangen, omdat deze in slechte staat verkeert en er risico op lekkages bestaat. Partij B, de huurder, heeft geweigerd mee te werken aan de vervangingen en heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis waarin haar werd opgedragen de medewerking te verlenen en de woning te ontruimen indien nodig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de badkamer tussen de 25 en 30 jaar oud is en dat er bij andere woningen in het complex al lekkages zijn geconstateerd. De rechter oordeelt dat de werkzaamheden noodzakelijk zijn om toekomstige schade te voorkomen en dat partij B als huurder verplicht is deze dringende werkzaamheden te gedogen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er geen reden is om een uitzondering te maken voor partij B, aangezien zij niet heeft aangetoond dat zij in een vergelijkbare situatie verkeert als andere huurders die wel een uitzondering kregen.
Het verzet van partij B is ongegrond verklaard, en de rechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd. Partij B is veroordeeld in de proceskosten van de verzetsprocedure. De uitspraak benadrukt het belang van het gedogen van dringende werkzaamheden door huurders en de verantwoordelijkheden van verhuurders in dergelijke situaties.