ECLI:NL:RBOVE:2024:4860

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
96/318294-21, 24/21886
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omzetting van taakstraf in vervangende hechtenis

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak waarin de veroordeelde bezwaar heeft aangetekend tegen de omzetting van een opgelegde taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 54 uren opgelegd gekregen, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 27 dagen zou worden toegepast. Het Openbaar Ministerie besloot op 24 juli 2024 tot de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis, wat op 30 augustus 2024 aan de veroordeelde werd betekend. De veroordeelde heeft op 4 september 2024 bezwaar ingediend, waarin hij verzocht om een herkansing om de taakstraf alsnog te verrichten.

Tijdens de zitting op 18 september 2024 is de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. N.A.M. Buurman, gehoord, evenals de officier van justitie. De veroordeelde zelf was niet verschenen. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde graag nog een kans wilde om de taakstraf uit te voeren. De officier van justitie steunde de beslissing tot omzetting en concludeerde dat het bezwaar ongegrond moest worden verklaard.

De politierechter oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar de taakstraf niet had verricht en dat de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis terecht was. De politierechter merkte op dat het bezwaar ontvankelijk was, ondanks dat de omzettingsbeslissing niet was ondertekend door een officier van justitie. De rechter concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer : 96/318294-21
EK-zaaknummer : 24/21886
Datum : 18 september 2024
Beslissing van de enkelvoudige strafkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [woonplaats],
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 8 april 2022 de veroordeelde een taakstraf van in totaal 54 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet verricht, vervangende hechtenis van 27 dagen zal worden toegepast. Het vonnis is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft op 24 juli 2024 beslist dat vervangende hechtenis wordt toegepast en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op 30 augustus 2024 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaar is op 4 september 2024 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De politierechter heeft op 18 september 2024 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld.
De politierechter heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. N.A.M. Buurman, advocaat te Utrecht en waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. D.C. Vlielander, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet op zitting verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de politierechter de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en de veroordeelde in de gelegenheid stelt de taakstraf alsnog te verrichten.
De verdediging heeft kort samengevat aangevoerd dat de veroordeelde graag nog een kans krijgt de taakstraf alsnog uit te voeren.

Standpunt van de reclasseringUit het rapport van GGZ Tactus Enschede d.d. 10 juni 2024, opgemaakt door mw. [naam], blijkt dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet heeft verricht.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft, gelet op de jurisprudentie rond omzettingsbeslissingen die niet door een met name genoemde officier van justitie zijn ge(dag)tekend, ter zitting verklaard dat hij heeft vastgesteld dat de ongetekende en ongedateerde beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis is genomen door de heer Meuldijk, een collega-officier van justitie. Veroordeelde kan dan ook worden ontvangen in zijn bezwaarschrift nu het een beslissing is van een daartoe bevoegde officier.
Voorts heeft de officier van justitie, bevoegd om te beslissen in kwesties de detentie van personen betreffende, verklaard dat hij de beslissing tot omzetting op basis van de retourmelding van de taakstraf volstrekt ondersteunt.
De officier van justitie is van oordeel dat veroordeelde geen herkansing moet krijgen om de taakstraf alsnog te verrichten en concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.

Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift

Het bezwaar is tijdig ingediend. De politierechter stelt vast dat het ook overigens ontvankelijk is. Ter toelichting daarvan overweegt de politierechter als volgt.
Anders dan de politierechter in de rechtbank Limburg is de politierechter van oordeel dat het bezwaarschrift wel ontvankelijk is nu de veroordeelde en de raadsman ervan mochten uitgaan dat de kennisgeving omzetting betrekking had op een door een bevoegde autoriteit genomen omzettingsbeslissing. Dat er gebreken kleven aan de omzettingsbeslissing vanwege het ontbreken van de naam en handtekening van een officier van justitie en in voorkomende gevallen van een datering van de beslissing - in verband met controle op de naleving van de in art. 6:3:4 Sv genoemde termijn - maakt naar het oordeel van de politierechter niet dat er überhaupt niet gesproken kan worden van een omzettingsbeslissing. Het bezwaarschrift is dan ook ontvankelijk te meer nu de officier van justitie ter zitting heeft verklaard dat hij heeft vastgesteld dat de beslissing is genomen door een collega-officier van justitie en dat hij die beslissing steunt waardoor het een volgens de wet genomen beslissing is van een daartoe bevoegde autoriteit.
Aanvullend merkt de politierechter nog op dat de door de politierechter in de rechtbank Limburg gekozen invalshoek dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk is omdat er bij gebreke van een naam en handtekening van een officier van justitie op de omzettingsbeslissing geen sprake is van een beslissing en er dus ook geen bezwaarschrift kan worden ingediend, zeker verdedigbaar is. In voorkomende gevallen zou er dan alsnog een door een officier van justitie ondertekende beslissing tot omzetting kunnen worden afgegeven. Echter kan die benadering ertoe leiden dat in gevallen waarin de eindtermijn genoemd in artikel 6:3:4 Sv is verstreken (en dat is niet ondenkbaar ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift op de zitting) door de officier van justitie helemaal geen beslissing tot omzetting van de niet verrichte taakstraf meer kan worden genomen met als gevolg, niet alleen dat de taakstraf niet meer hoeft te worden verricht maar ook dat de vervangende hechtenis niet meer hoeft te worden ondergaan omdat de alsnog door een officier van justitie ondertekende beslissing tot omzetting in voorkomende gevallen tardief zal zijn.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat het juridisch gezien niet vereist is dat een beslissing tot de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis wordt ondertekend, vindt geen steun in het recht zoals hieronder nader is toegelicht.
Daarnaast wordt gesteld dat in het geautomatiseerde systeem GPS te zien is wie heeft omgezet bij ongetekende beslissingen tot omzetting. Nog daargelaten dat een vermelding/vinkje in een voor de politierechter en justitiabelen niet zonder meer raadpleegbaar geautomatiseerd systeem van het Openbaar Ministerie in deze volstrekt onvoldoende is en een dergelijke vermelding door iedere bevoegde gebruiker van dat systeem geplaatst kan worden, is de politierechter met de politierechter in Limburg van oordeel dat een ondertekende en gedagtekende beslissing van een officier van justitie strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis absoluut noodzakelijk is, omdat daarmee voor de rechter én justitiabelen verifieerbaar is dat een daartoe bevoegde officier van justitie op een bepaalde dag de beslissing heeft genomen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen.
De consequentie die de politierechter verbindt aan het niet ondertekend en soms niet gedateerd zijn van een omzettingsbeslissing, is dat het een gemankeerde beslissing tot omzetting is wat echter niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift, zoals door de politierechter in de rechtbank Limburg is beslist.
De politierechter merkt op dat dit in de toekomst anders kan zijn indien het Openbaar Ministerie vasthoudt aan de kennelijk sinds begin 2024 ingezette beleidslijn dat beslissingen tot omzetting niet meer ondertekend hoeven te worden door een met name genoemde officier van justitie c.q. advocaat-generaal.

Beoordeling

De politierechter heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
 het hiervoor genoemde vonnis;
 het hiervoor genoemde rapport van GGZ Tactus Enschede;
 de kennisgeving van de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis;
 het bezwaar van de veroordeelde.
De politierechter is – gelet op de inhoud van de stukken en op hetgeen tijdens de behandeling naar voren is gekomen – van oordeel dat de veroordeelde verwijtbaar de opgelegde taakstraf niet heeft verricht, zodat de officier van justitie terecht de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft bevolen. De politierechter is – gelet op de inhoud van de stukken en op hetgeen tijdens de behandeling naar voren is gekomen – van oordeel dat de veroordeelde verwijtbaar de opgelegde taakstraf niet heeft verricht, zodat de officier van justitie terecht de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft bevolen. Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat deze beslissing tot omzetting genomen is door zijn collega-officier van justitie en dat hij die beslissing ondersteunt. In het licht daarvan is er geen sprake meer van een gemankeerde beslissing nu de beslissing tot omzetting ter zitting door de officier van justitie is bekrachtigd binnen de termijn genoemd in art. 6.3.4 Wetboek van Strafvordering.
Artikel 6:3:3, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat als de tot een taakstraf veroordeelde niet begint met de taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het Openbaar Ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, vervangende hechtenis wordt toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Uit hetgeen door de veroordeelde is aangevoerd en zijn persoonlijke omstandigheden is de politierechter niet gebleken van de aanwezigheid van bovengenoemde uitzonderlijke omstandigheden. Er wordt daarom geen aanleiding gezien om het bezwaar gegrond te verklaren. Het bezwaar zal ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De politierechter verklaart het bezwaar ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. B.W.M. Hendriks, politierechter,
in tegenwoordigheid van P.A. Feenstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.