ECLI:NL:RBOVE:2024:5026

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
10808135 \ CV EXPL 23-4617
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een bus en herstelkosten na verkoop

In deze zaak heeft partij A een bus gekocht van partij B, maar vertoonde de bus direct na levering gebreken. Partij A heeft de bus voor herstel naar partij B gebracht, maar heeft deze later naar een andere garage gebracht voor verdere reparaties. Partij A vordert vergoeding van de herstelkosten van de andere garage, terwijl partij B zich verzet en stelt dat de bus zonder garantie is verkocht. Partij B heeft ook een tegenvordering ingesteld voor betaling van de factuur voor de herstelwerkzaamheden die zij aan de bus heeft uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vordering van partij A afgewezen, omdat partij A de bus niet opnieuw ter reparatie aan partij B had moeten aanbieden. Ook de vordering van partij B werd afgewezen, omdat partij B op grond van de wet verplicht was om de bus te repareren, gezien de non-conformiteit. De kantonrechter oordeelt dat partij A niet kan terugvallen op consumentenbescherming, omdat hij de bus heeft gekocht voor zijn onderneming. De kantonrechter concludeert dat de bus non-conform was, maar dat partij B niet in verzuim was geraakt omdat partij A de bus niet in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen. De vorderingen van beide partijen worden afgewezen, en partij A wordt veroordeeld in de proceskosten van partij B.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10808135 \ CV EXPL 23-4617
Vonnis van 24 september 2024
in de zaak van
[partij A]h.o.d.n.
[bedrijf 1],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij reconventie
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. A. van Dam,
tegen
de besloten vennootschap
[partij B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. T. Binnema.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
[partij A] heeft van [partij B] een bus gekocht. Direct na levering vertoonde deze bus gebreken. Nadat [partij A] de bus voor herstel naar [partij B] heeft gebracht, heeft [partij A] de bus naar een andere garage gebracht voor herstel. [partij A] vraagt in deze procedure om vergoeding van de door hem bij die andere garage gemaakte kosten en bijkomende kosten. [partij B] vindt dat zij de herstelkosten van de andere garage niet hoeft te vergoeden, omdat zij de bus zonder garantie aan [partij A] heeft verkocht.
1.2.
[partij B] heeft een tegenvordering ingesteld (een eis in reconventie). [partij B] vraagt daarin om betaling van de factuur voor de herstelwerkzaamheden die zij heeft uitgevoerd aan de bus. [partij A] vindt dat hij die kosten niet hoeft te betalen omdat de door [partij B] uitgevoerde werkzaamheden onder de garantie vielen.
1.3.
De kantonrechter wijst de vordering van [partij A] af. Hoewel de bus naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de overeenkomst beantwoordde (er was sprake van non-conformiteit), kan [partij A] de herstelkosten niet op [partij B] verhalen omdat [partij A] de bus nogmaals ter reparatie aan [partij B] had moeten aanbieden.
1.4.
Ook de vordering van [partij B] wordt afgewezen. [partij B] was op grond van de wet verplicht om de bus te repareren omdat de bus niet aan de overeenkomst beantwoordde.
1.5.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 17 november 2023, met producties 1 tot en met 30,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6, met een eis in reconventie,
- nadere producties 31 en 32 van [partij A],
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [partij A].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft op 10 februari 2021 een koopovereenkomst gesloten met [partij B] voor de aankoop van een Amerikaanse schoolbus (hierna: de bus) met bouwjaar 1996. De koopprijs bedroeg € 27.000,00. In de koopovereenkomst staat onder meer het volgende:
“Bij deze bevestigen wij de verkoop van een gebruikte bus, zoals gezien en bevonden:”
3.2.
[partij A] heeft de bus gekocht voor zijn in november 2020 opgerichte onderneming “[bedrijf 1]”.
3.3.
De motor van de bus is in 2018 gereviseerd. Tussen deze revisie en de verkoop aan [partij A] is er met de bus ongeveer 4000 kilometer gereden. Omdat de bus ten tijde van de aankoop geschorst was, was het voor [partij A] niet mogelijk om een proefrit met de bus te maken.
3.4.
Op 26 februari 2021 heeft [partij A] de bus opgehaald bij [partij B]. Kort daarna heeft [partij A] bij [partij B] gemeld dat de bus olie lekte. [partij B] heeft hierop aangegeven dat de bus mogelijk nog wat olie zweette, omdat hij lang stil had gestaan.
3.5.
Omdat de bus olie bleef lekken heeft [partij A] de bus in juni 2021 terug naar [partij B] gebracht voor inspectie en herstel. [partij A] heeft de bus hierna weer in gebruik genomen. De bus heeft vervolgens van december 2021 tot en met april 2022 wederom bij [partij B] gestaan voor het uitvoeren van reparaties en het monteren van nieuwe onderdelen.
3.6.
Voor het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden heeft [partij B] in mei 2022 een factuur naar [partij A] gestuurd voor een bedrag van € 4.301,55. [partij A] heeft deze factuur niet betaald. Partijen zijn vervolgens, na aanmaning tot betaling door [partij B], in augustus 2022 in gesprek gegaan. Tijdens het minnelijk overleg over (gedeeltelijke) betaling van deze factuur is door de directeur van [partij B], de heer [naam] (hierna: [naam]), gezegd dat hij de bus “niet meer wilde zien”. De gesprekken hebben niet tot een minnelijke uitkomst geleid.
3.7.
In oktober 2022 heeft [partij A] de bus naar een andere garage, [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) gebracht. [bedrijf 2] heeft in de periode oktober 2022 tot en met augustus 2023 herstelwerkzaamheden aan de bus uitgevoerd. De totale kosten voor herstel door [bedrijf 2] bedroegen € 4.420,37.
3.8.
In maart 2023 is [partij A] met de bus stil komen te staan. Hierop heeft bergingsbedrijf [bedrijf 3] de bus naar [bedrijf 2] gebracht. Op 14 maart 2023 heeft dit bedrijf voor de bergingswerkzaamheden een factuur naar [partij A] gestuurd voor een bedrag van € 609,54.
3.9.
[bedrijf 2] heeft in opdracht van [partij A] een onderzoek naar de bus uitgevoerd. Van dit onderzoek heeft [bedrijf 2] op 2 juni 2023 een rapport uitgebracht. In dit rapport staat - kort gezegd – dat de gebreken aan de bus voortkomen uit een onjuiste montage van onderdelen en een gebrekkige oliepomp. Verder staat in dit rapport dat, volgens [bedrijf 2], de gebreken aan de bus al bestonden voor aankoop van de bus door [partij A].
3.10.
De bus heeft na het herstel door [bedrijf 2] geen gebreken meer vertoond.
3.11.
[partij A] heeft [partij B] bij brief van 18 oktober 2023 gesommeerd om tot betaling van herstelkosten en van de andere schade over te gaan. Bij e-mail van 7 november 2023 heeft (de advocaat van) [partij B] gereageerd. Hierin heeft [partij B] zich op het standpunt gesteld geen bedrag aan [partij A] verschuldigd te zijn.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vraagt de kantonrechter [partij B] te veroordelen om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 4.420,37 aan herstelkosten en een bedrag van € 503,75 aan wegsleepkosten, beide te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente. Verder vraagt [partij A] om betaling door [partij B] van buitengerechtelijke incassokosten, juridische kosten en de wettelijke handelsrente, met veroordeling van [partij B] in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met veroordeling van [partij A] in de proceskosten en de nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, nader ingegaan.
In reconventie
4.4.
[partij B] vraagt de kantonrechter om [partij A] te veroordelen om aan [partij B] te betalen een bedrag van € 4.301,55 te vermeerderen met wettelijke handelsrente en een bedrag van € 555,16 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
4.5.
[partij A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] met veroordeling van [partij A] in de proceskosten en de nakosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en reconventie
5.1.
Vanwege de samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie hierna samen beoordeeld.
Inleiding
5.2.
Aan zijn vorderingen heeft [partij A] - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat [partij B] de bus ingevolge artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (BW) non-conform heeft geleverd. [partij B] betwist dit en stelt dat [partij A] geen beroep toe komt op het bepaalde in artikel 7:17 BW en om die reden verplicht is de nog openstaande reparatiekosten te betalen.
Het consumentenrecht is niet van toepassing, ook niet via de reflexwerking
5.3.
[partij A] beroept zich op de reflexwerking van het consumentenrecht. [partij B] betwist dat het consumentenrecht van toepassing is. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
5.4.
Een koop is een consumentenkoop als aan de in artikel 7:5 lid 1 BW neergelegde vereisten is voldaan: (1) koop met betrekking tot een roerende zaak, (2) de verkoper handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en (3) de koper is een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (ofwel: een consument). Natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen, kunnen slechts dan een consumentenkoop sluiten, als zij dit niet in de uitoefening van hun beroep of bedrijf doen. De koper wordt dus niet door de consumentenkoopregels beschermd zodra hij handelt (mede) ten behoeve van een beroep of bedrijf.
5.5.
Door [partij A] is gesteld dat hij de bus heeft gekocht ten behoeve van zijn onderneming “[bedrijf 1]”. De bus dient als de leeromgeving voor leerlingen die moeite hebben met leren in het reguliere onderwijs. [partij A] heeft de bus daarmee gekocht handelend in de uitoefening van zijn bedrijf. Daarbij is van belang dat de onderneming van [partij A] ten tijde van de aankoop van de bus al was opgericht en ingeschreven. Er is daarom geen sprake van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW.
5.6.
[partij A] heeft een beroep gedaan op reflexwerking van de consumentenkoopregels. Reflexwerking houdt in dat onder bepaalde omstandigheden kleine ondernemers als consumenten moeten worden beschouwd, en dat zij daardoor een beroep kunnen doen op de regels die voor consumenten gelden. Hiertoe heeft [partij A] aangevoerd dat hij een kleinschalige, zelfstandige ondernemer is en dat hij niet is aan te merken als een professionele partij. Verder heeft [partij A] aangevoerd dat hij geen kennis heeft van autobussen en dat hij zijn onderneming pas vlak voor de aankoop van de bus heeft ingeschreven in de Kamer van Koophandel.
5.7.
De kantonrechter volgt [partij A] niet in zijn stelling dat in dit geval de regels van consumentenkoop van toepassing zijn. Voor reflexwerking is in beginsel alleen dan plaats wanneer de koop nauwelijks van een consumentenkoop te onderscheiden is. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter hier niet het geval. Vast staat namelijk dat [partij A] de bus heeft gekocht voor zijn onderneming “[bedrijf 1]” en [partij A] heeft zelf aangevoerd dat hij de bus daarvoor wilde gaan gebruiken. Ook heeft [partij A] de bus volledig laten verbouwen zodat hij deze voor zijn bedrijf kon gebruiken. Dat [partij A] de bus ook voor andere doeleinden wilde gaan gebruiken is door [partij A] niet gesteld, en is ook niet anderszins gebleken. Daarnaast is [partij A] deze procedure begonnen in de hoedanigheid van zijn eenmanszaak. Dat partijen een ongelijke handelspositie zouden hebben en er een verschil in deskundigheid bestaat, is op zichzelf onvoldoende om reflexwerking aan te nemen.
5.8.
Gelet op het voorgaande kan [partij A] zich niet beroepen op consumentenbescherming.
Geen exoneratie artikel 7:17 BW
5.9.
Het meest vergaande verweer van [partij B] is dat [partij A] geen beroep op artikel 7:17 BW kan doen, omdat partijen bij de koop van de bus geen garantie zijn overeengekomen. Daarmee is de toepasselijkheid van artikel 7:17 BW uitgesloten. Dit blijkt volgens [partij B] uit de verkoopovereenkomst van 10 februari 2021 (abusievelijk gedateerd op 1 februari 2021), waarin is bepaald dat verkocht wordt een bus “zoals gezien en bevonden”. Op de zitting heeft [partij B] toegelicht dat zij deze toevoeging in de verkoopovereenkomst heeft opgenomen naar een model van een ander bedrijf. Tussen partijen is hierover niets besproken.
5.10.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten; de zogeheten Haviltex-maatstaf.
5.11.
Tussen partijen staat vast dat zij tijdens de verkooponderhandelingen over de bus niet hebben gesproken over een garantie. Verder staat vast dat [partij B] zonder overleg met [partij A] de toevoeging “zoals gezien en bevonden” in de verkoopovereenkomst heeft opgenomen. [partij A] is er naar eigen zeggen bij de verkoop van de bus vanuit gegaan, dat de motor volledig gereviseerd was en hij daarom geen motorproblemen hoefde te verwachten. Naar het oordeel van de kantonrechter hoefde [partij A] gelet op deze omstandigheden niet te verwachten dat hij voor € 27.000,-- een bus had gekocht zonder enige garantie. Dat was immers niet overeengekomen.
5.12.
De door [partij B] opgenomen toevoeging in de verkoopovereenkomst kan daarnaast niet worden opgevat als een uitsluiting van het bepaalde in artikel 7:17 BW. Hiervoor is van belang dat deze bepaling door [partij B] op eigen initiatief in de koopovereenkomst is opgenomen en dat partijen niet over (de uitleg van) deze bepaling hebben gesproken. Dat [partij A] de bus zou hebben gekocht “zoals gezien en bevonden”, is dus niet overeengekomen.
5.13.
Gelet op het voorgaande kan [partij A] dus een beroep doen op de conformiteitsregels van artikel 7:17 BW. Dat betekent dat beoordeeld zal moeten worden of er sprake is van non-conformiteit van de bus.
Non-conforme bus
5.14.
Van non-conformiteit is sprake wanneer een geleverde zaak, mede gelet op de aard van die zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet beschikt over de eigenschappen die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat een zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Dit volgt uit artikel 7:17 BW.
5.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van non-conformiteit van de bus. Voor dit oordeel is het volgende van belang. De bus vertoonde gebreken aan de motor ten gevolge van een onjuiste montage van onderdelen en een gebrekkige oliepomp. Dit blijkt uit het rapport van 2 juni 2023 van [bedrijf 2]. Daardoor beschikte de bus direct na levering niet over de eigenschappen die [partij A] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. De problemen die [partij A] direct na levering van de bus heeft ervaren, bestaande uit plassen olie onder de bus, startproblemen en een stotterende motor met soms stilstand tot gevolg, zijn niet eigenschappen die die [partij A] had mogen verwachten van de bus, gegeven de in 2018 gereviseerde motor waarmee sindsdien ongeveer 4000 kilometer is gereden.
5.16.
Met het leveren van de non-conforme bus is [partij B] tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Voor het recht op schadevergoeding bepaalt de wet in artikel 6:74 BW dat er sprake moet zijn van verzuim. Verzuim is niet vereist indien nakoming blijvend onmogelijk is.
Geen verzuim aan de kant van [partij B]
5.17.
Zoals hiervoor is overwogen is [partij B] alleen verplicht de schade van [partij A] te vergoeden als er sprake is van verzuim. Dat is in deze niet het geval en om die reden is [partij B] niet gehouden om de schade van [partij A] te vergoeden. De vorderingen van [partij A] worden om die reden afgewezen. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
5.18.
De kantonrechter overweegt als volgt. [partij A] heeft de bus in april 2022 opgehaald bij [partij B], nadat deze vier maanden bij [partij B] in de garage had gestaan voor herstel van de gebreken. [partij A] heeft aangevoerd dat de gebreken na april 2022 direct weer naar voren kwamen. [partij A] heeft de bus vervolgens in oktober 2022 naar een andere garage gebracht. [partij A] heeft toegelicht dat hij dat heeft gedaan omdat de heer [naam] van [partij B] had gezegd de bus “niet meer te willen zien”. [partij A] stelt zich daarmee op het standpunt dat de mededeling van [naam] moet worden aangemerkt als een mededeling waaruit [partij A] mocht afleiden dat [partij B] in de nakoming van haar verplichtingen tekort zou schieten, zoals bedoeld in artikel 6:83 sub c BW. De kantonrechter is van oordeel dat de mededeling van [naam] niet als een zodanige mededeling kan worden aangemerkt. [naam] heeft namelijk ter zitting toegelicht dat hij dit weliswaar aan het begin van de minnelijke onderhandelingen over de openstaande factuur heeft gezegd, maar dat dit voortkwam uit emotie en de wens om het geschil met [partij A] te beëindigen. De mededeling van [naam] was gekoppeld aan een mogelijke minnelijke uitkomst met [partij A]. [naam] wilde in dat geval finale kwijting als voorwaarde afspreken. Tot een minnelijke oplossing is het niet gekomen. [partij A] heeft die uitleg van [naam] niet weersproken. Onder die omstandigheden kan de mededeling van [naam] niet worden aangemerkt als een mededeling waaruit [partij A] mocht afleiden dat [partij B] geen herstelwerkzaamheden meer aan de bus wilde uitvoeren. Dat brengt met zich mee dat [partij A] [partij B] in de gelegenheid had moeten stellen om de gestelde gebreken na april 2022 te herstellen. [partij A] heeft dit nagelaten. Nakoming van de verkoopovereenkomst door [partij B] was op dat moment niet blijvend onmogelijk. [partij A] heeft namelijk erkend dat de bus inmiddels is gerepareerd en geen gebreken meer vertoont. Als [partij A] [partij B] in de gelegenheid had gesteld, dan had zij de bus kunnen repareren om zodoende te voldoen aan haar verplichtingen uit de verkoopovereenkomst. [partij A] heeft [partij B] deze kans ontnomen door de bus in oktober 2022 naar [bedrijf 2] te brengen. Daardoor is [partij B] niet in verzuim geraakt.
Conclusie t.a.v. de vordering van [partij A]
5.19.
De door [partij B] aan [partij A] geleverde bus beschikte niet over de eigenschappen die [partij A] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. De bus was daarom non-conform. [partij A] heeft [partij B] na april 2022 niet in de gelegenheid gesteld om de gebreken aan de bus te repareren. Hoewel de bus non-conform was, is [partij B] door dit nalaten niet in verzuim geraakt. Daarmee is niet voldaan aan de wettelijke eisen voor schadevergoeding zoals die door [partij A] is gevorderd. Dat betekent dat de vorderingen van [partij A] zullen worden afgewezen.
-
Buitengerechtelijke incassokosten en juridische kosten
5.20.
[partij A] vordert naast de buitengerechtelijke incassokosten ook juridische kosten. Nu de hoofdvordering van [partij A] wordt afgewezen worden ook deze vorderingen afgewezen.
-
Proceskosten
5.21.
[partij A] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [partij B] betalen, die worden begroot op € 678,00 aan salaris gemachtigde (2 punten maal het tarief van € 339.00), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en € 135,00 aan nakosten.
Conclusie t.a.v. de vordering van [partij B]
5.22.
In reconventie heeft [partij B] betaling gevorderd van de factuur van 19 mei 2022 voor de door haar uitgevoerde herstelwerkzaamheden aan de bus. Zoals de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld heeft [partij B] de bus non-conform geleverd aan [partij A]. Op grond van artikel 7:21 BW was [partij B] daarom gehouden om de gebreken kosteloos te herstellen. Niet gesteld of gebleken is dat dit herstel redelijkerwijs niet van [partij B] verwacht mocht worden. Voor de door [partij B] in december 2021 tot en met april 2022 uitgevoerde werkzaamheden aan de bus hoefde [partij A] daarom niet te betalen. Om die reden wordt de vordering van [partij B] afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.23.
Nu de hoofdvordering van [partij B] wordt afgewezen, wordt ook de vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten afgewezen.
Proceskosten
5.24.
[partij B] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet om die reden de proceskosten van [partij A] betalen. Nu [partij A] geen conclusie van antwoord in reconventie heeft ingediend, worden deze kosten begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
6.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van [partij B], die worden begroot op € 678,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de volledige betaling en nakosten van € 135,00.
In reconventie
6.3.
wijst de vordering van [partij B] af,
6.4.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van [partij A], die worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
24 september 2024.