ECLI:NL:RBOVE:2024:5027

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
11062017 \ CV EXPL 24-1666
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beslaglegging door deurwaarder en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, een particulier, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een deurwaarder, die beslag heeft gelegd op de voertuigen van eiser. Eiser stelt dat dit onrechtmatig is gebeurd en vordert een schadevergoeding van € 3.400,00. De kantonrechter heeft op 24 september 2024 uitspraak gedaan en geoordeeld dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde als beëdigd deurwaarder bevoegd was om de dwangbevelen ten uitvoer te leggen en dat er geen persoonlijke toestemming of volmacht vereist was voor zijn handelingen. Eiser heeft geen verzet aangetekend tegen de dwangbevelen en heeft de opgelegde boetes niet betaald, wat heeft geleid tot het beslag op haar voertuigen. De kantonrechter concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien zij de factuur voor de rechtshulp nog niet heeft betaald en de voorwaarden voor een betalingsverplichting onduidelijk zijn. De vorderingen van eiser worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 357,00 zijn begroot. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11062017 \ CV EXPL 24-1666
Vonnis van 24 september 2024
in de zaak van
[eiser],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gedaagde],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend zonder gemachtigde.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft als deurwaarder beslag gelegd op de voertuigen van [eiser]. [eiser] stelt dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en vordert € 3.400,00 aan schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat er ook geen sprake is van schade wijst de vordering van [eiser] af. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 16 april 2024;
  • de conclusie van antwoord met producties van 18 mei 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 augustus 2024.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 23 maart 2023 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: het ‘CJIB’) [eiser] een boete opgelegd van € 55,00 wegens het op 13 maart 2023 harder rijden dan is toegestaan op een autosnelweg. Tegen de beschikking heeft [eiser] bij het CJIB geen bezwaar ingediend.
3.2.
Bij beschikking van 6 april 2023 heeft het CJIB [eiser] een boete opgelegd van € 146,00 wegens het op 12 maart 2023 harder rijden dan is toegestaan op een autosnelweg.
Tegen de beschikking heeft [eiser] bij het CJIB geen bezwaar ingediend.
3.3.
Omdat [eiser] de boetes ondanks aanmaningen door het CJIB niet betaalde, heeft het CJIB op respectievelijk 23 oktober 2023 en 6 november 2023 dwangbevelen uitgevaardigd.
3.4.
[gedaagde] heeft als deurwaarder de dwangbevelen op respectievelijk 14 november 2023 en 23 november 2023 aan [eiser] betekend. Tegen de dwangbevelen heeft [eiser] geen verzet ingesteld.
3.5.
[eiser] is na betekening van de dwangbevelen niet overgegaan tot betaling. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] op respectievelijk 21 november 2023 en 8 december 2023 beslag gelegd op de bromfiets, motorfiets en auto van [eiser].
3.6.
Op 2 april 2024 heeft [eiser] van haar gemachtigde voor de tussen september 2023 tot en met april 2024 door hem verrichte werkzaamheden een factuur ontvangen van € 3.400,00.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2024. [eiser] vordert ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van haar proceskosten. Aan haar vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en vraagt de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar vorderingen af te wijzen, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter gaat hierna, voor zover dat nodig is voor zijn beslissing, verder in op de stellingen van beide partijen.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] stelt – samengevat – dat [gedaagde] in privé onrechtmatig heeft gehandeld omdat (i) [gedaagde] geen volmacht of machtiging heeft getoond op grond waarvan hij bevoegd is namens het CJIB een overeenkomst te sluiten en er ook geen overeenkomst is met het CJIB, het deurwaarderskantoor of Kersen zelf aangezien [eiser] daarvoor nooit toestemming heeft gegeven (ii) de dwangbevelen niet voldoen aan diverse wettelijke verplichting waardoor de handelingen van [gedaagde] niet rechtsgeldig zijn en / of door [eiser] zijn vernietigd.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat zij heel lang alles heeft gedaan wat men verwacht wordt te doen, zoals het betalen van boetes en belastingen. Maar nu heeft zij het gevoel dat op veel vlakken mensen op een ander spoort zitten. Voor haar is dit een principiële zaak waarin zij veel energie steekt. Zij wil ermee achterhalen waar de documenten vandaan komen. Zij vraagt zich af of er gewoon op een knopje wordt gedrukt of dat er mensen zijn die verantwoordelijkheid nemen. Zij wil de integriteit terug in de beroepsgroep en dat men weer in dialoog met elkaar treedt. Het betalen van de boetes was volgens haar veel gemakkelijker geweest.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] haar doel met het voeren van deze procedure niet kan bereiken. Over haar doel kan de kantonrechter niet oordelen, omdat hij de vordering moet toetsen zoals [eiser] deze heeft ingesteld en dat is de onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het ‘BW’). Op grond van dat artikel kan iemand verplicht worden de geleden schade van een ander te vergoeden. Voordat die verplichting tot stand kan komen, moet er onder meer sprake zijn van een onrechtmatige daad en daadwerkelijk geleden of te lijden schade. De kantonrechter oordeelt dat in deze zaak aan die voorwaarden niet is voldaan.
5.4.
[gedaagde] is namelijk op grond van artikel 2 lid 1 sub c van de Gerechtsdeurwaarderswet als beëdigd deurwaarder bevoegd en op grond van artikel 11 van diezelfde wet ook verplicht om dwangbevelen ten uitvoer te leggen. Persoonlijke toestemming in de vorm van een volmacht, machtiging of een overeenkomst zijn, anders dan [eiser] meent, voor de handelingen van [gedaagde] niet vereist. Het tweede argument van [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig zou hebben gehandeld omdat de dwangbevelen niet voldoen aan diverse wettelijke verplichtingen, gaat ook niet op. Dat de dwangbevelen niet zouden voldoen aan de eisen en voorwaarden die daaraan worden gesteld en die zouden blijken uit productie 10 bij dagvaarding, overtuigt de kantonrechter niet. De dwangbevelen zijn rechtsgeldig. Daardoor kan de beweerde vernietiging door [eiser] ook niet slagen. De conclusie is dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld.
5.5.
Omdat niet aan de eerste voorwaarde van artikel 6:162 BW is voldaan, zullen de vorderingen van [eiser] al om die reden moeten worden afgewezen. Bovendien is ook niet voldaan aan de tweede voorwaarde, namelijk dat er sprake is van schade. [eiser] heeft ter onderbouwing van haar gestelde schade, bestaande uit kosten die zij verschuldigd zou zijn aan het bedrijf waarvoor haar gemachtigde werkt, verwezen naar de factuur van 2 april 2024. Maar tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat zij de factuur, voor de door haar gemachtigde verleende rechtshulp, nog niet heeft betaald en dat ook pas hoeft te doen “op het moment dat dat aan de orde is.” Wanneer of onder welke voorwaarden dat zal zijn, heeft zij niet uitgelegd. Dat had wel op haar weg gelegen. Want aangezien er nog niet is betaald en [eiser] verder geen andere schadeposten heeft aangevoerd, is er geen sprake van schade die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. De overeenkomst die [eiser] met haar gemachtigde heeft gesloten dat zij moet betalen voor diens dienstverlening op het moment dat dat aan de orde is, is namelijk niet transparant. Want niet duidelijk is of, en zo ja wanneer, voor [eiser] een betalingsverplichting ontstaat. De kantonrechter sluit daarom niet uit dat, gelet op het arrest van het HvJ EU van 12 januari 2023, C-395/21, van een betalingsverplichting van [eiser] van de factuur in het geheel geen sprake is. De kantonrechter komt aan de beoordeling van die vraag in deze procedure evenwel niet toe.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] ongelijk krijgt. Dat betekent dat zij de proceskosten van [gedaagde] moet betalen. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. Dat zijn de kosten die [gedaagde] moet maken om [eiser] ertoe te brengen aan de veroordelingen in dit vonnis te voldoen. In dat kader heeft [gedaagde] zijn primaire vordering tot betaling van de volledige proceskosten tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Dat betekent dat de kantonrechter over de vraag of de volledige proceskosten kunnen worden toegewezen, geen oordeel hoeft te geven. De kantonrechter komt daarmee toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering tot betaling van de forfaitaire proceskosten. Hiertegen heeft [eiser] geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal het gevorderde dan ook toewijzen. De proceskosten van [gedaagde] worden daarmee begroot op:
- salaris gemachtigde
238,00
(1 punt × € 238,00)
- nakosten
119,00
(1/2 punt × € 238,00)
Totaal
357,00
5.7.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [eiser] ook de kosten van de betekening moet betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 357,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.