ECLI:NL:RBOVE:2024:5028

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
10957543 \ CV EXPL 24-831
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst van aanneming van werk en terugvordering materiaalkosten

In deze zaak heeft eiser, die een overeenkomst van aanneming van werk had gesloten met gedaagde voor het aanleggen van bestrating in zijn tuin, de overeenkomst ontbonden omdat hij meende dat gedaagde tekortgeschoten was. Eiser vorderde terugbetaling van de materiaalkosten die hij had betaald, terwijl gedaagde een tegenvordering had ingesteld voor het openstaande arbeidsloon. De kantonrechter oordeelde dat eiser de overeenkomst niet mocht ontbinden, omdat gedaagde niet tekortgeschoten was en het herstelwerk mocht opschorten. Eiser had de materiaalkosten voor de bestrating betaald, maar was ook verplicht het arbeidsloon te betalen. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem tot betaling van het openstaande bedrag aan gedaagde, inclusief proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10957543 \ CV EXPL 24-831
Vonnis van 24 september 2024
in de zaak van
[eiser],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend zonder gemachtigde.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft bestrating aangelegd in de tuin van [eiser]. [eiser] heeft voor de materiaalkosten betaald. Omdat [gedaagde] volgens [eiser] tekortgeschoten is, heeft hij de overeenkomst ontbonden. In deze procedure vordert [eiser] zijn betaling voor de materiaalkosten terug. [eiser] heeft een tegenvordering tot betaling van het arbeidsloon ingesteld. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] de overeenkomst niet mocht ontbinden en daarom geen recht heeft op terugbetaling van de materiaalkosten. De kantonrechter oordeelt ook dat [eiser] voor het arbeidsloon moet betalen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 21 februari 2024;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie en producties van 2 april 2024;
  • de aanvullende producties van [eiser];
  • de mondelinge behandeling van 24 juni 2024, waarvan de griffier aantekening heeft gemaakt die in het dossier worden bewaard.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft een deel van de tuin van [eiser] bestraat. Voor aanvang van de werkzaamheden heeft zij ter plekke de te bestraten oppervlakte uitgemeten op 65m2. Aan de hand daarvan heeft [gedaagde] de volgende offerte opgesteld:
[Afbeelding]
3.2.
Bij het aftrillen van de bestrating is 0.5m2 verzakt. Naar aanleiding daarvan hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat [gedaagde] dit bij droger weer zal herstellen.
3.3.
Op 23 april 2023 is het werk opgeleverd en heeft [gedaagde] voor het materiaal voor 75.91m2 een factuur van € 2.136,90 (inclusief BTW) verstuurd. [eiser] heeft de factuur betaald.
3.4.
Voor de kosten van het leggen van de bestrating (het arbeidsloon) heeft [gedaagde] twee betaalverzoeken van € 750,00 en € 650,00 verstuurd. [eiser] heeft € 750,00 betaald. Het bedrag van € 650,00 heeft [eiser] niet betaald.
3.5.
Op 25 april 2023 heeft [gedaagde] in plaats van het bedrag van € 650,00 een nieuw betaalverzoek verstuurd van € 450,00. [eiser] heeft het bedrag van € 450,00 niet betaald.
3.6.
Op 22 mei 2023 heeft [gedaagde] de volgende factuur verstuurd:
[Afbeelding]
3.7.
Op 10 september 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat zij de verzakking van 0.5m2 komt herstellen zodra het arbeidsloon is betaald. [eiser] heeft daarop geantwoord dat hij pas betaalt als de bestrating is hersteld.
3.8.
Per brief van 29 september 2023 heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden en verzocht om terugbetaling van € 750,00.

4.Het geschil

Wat vordert [eiser]?
4.1.
[eiser] vordert betaling van € 750,00. Hij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenis uit de overeenkomst. [eiser] vordert ook de wettelijke rente over € 750,00 vanaf 13 oktober 2023. Daarnaast vordert hij een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en zijn proceskosten.
Wat vindt [gedaagde] daarvan?
4.2.
[gedaagde] erkent dat zij herstelwerk moet uitvoeren voor 0.5m2. Zij doet een beroep op opschorting en stelt dat [eiser] eerst het arbeidsloon moet betalen. Daarom stelt zij een eis in reconventie (een tegenvordering) in tot betaling van € 805,48.
4.3.
De kantonrechter gaat hierna, voor zover dat nodig is voor zijn beslissing, verder in op de stellingen van beide partijen.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat de vordering van [eiser] en de tegenvordering van [gedaagde] nauw met elkaar samenhangen, zal de kantonrechter ze gezamenlijk behandelen.
5.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn het erover eens dat zij een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten (artikel 7:750 e.v. BW). [eiser] en [gedaagde] zijn het er ook over eens dat het werk op 23 april 2023 is opgeleverd en dat [eiser] de materiaalkosten voor 75.91m2 aan bestrating heeft betaald.
5.3.
De vraag is of [gedaagde] € 750,00 aan [eiser] moet terugbetalen of dat [eiser] € 805,48 aan [gedaagde] moet betalen. Het antwoord daarop hangt af van de vraag of [eiser] de overeenkomst mocht ontbinden.
5.4.
Een partij kan een overeenkomst ontbinden als – kort gezegd – de andere partij tekortschiet in de nakoming van zijn of haar verbintenis en ontbinding gerechtvaardigd is (artikel 6:265 BW). Het gevolg van een gerechtvaardigde ontbinding is dat partijen over en weer niet meer verplicht zijn te presteren. Als er al is gepresteerd ontstaat er een ongedaanmakingsverbintenis (artikel 6:271 BW). De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet bevoegd was de overeenkomst te ontbinden omdat [gedaagde] niet tekortgeschoten is en zij het toegezegde herstelwerk mocht opschorten.
5.5.
Op grond van het opschortingsrecht mag een partij de nakoming van de eigen verplichting uitstellen tot de andere partij aan zijn of haar verplichting voldoet (artikel 6:52 BW). Om van dit recht gebruik te kunnen maken, moet [gedaagde] een opeisbare vordering hebben en moet er voldoende samenhang bestaan tussen haar vordering en de overeenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiser] en [gedaagde] verklaard dat het arbeidsloon na oplevering zou worden betaald. [eiser] heeft aangegeven deze kosten niet te hebben betaald, omdat ze volgens hem niet in lijn waren met de offerte. Dit argument gaat niet op, want toen [gedaagde] in de e-mail van 10 september 2023 aangaf het herstelwerk op te schorten totdat er voor het arbeidsloon is betaald, had zij het betaalverzoek van € 450,00 ter vervanging van het betaalverzoek van € 650,00 al verstuurd. Samen met het bedrag van € 750,00 dat [eiser] wel heeft betaald, komt dit neer op het in de offerte afgesproken bedrag van € 1.200,00. Doordat [eiser] het bedrag van € 450,00 niet heeft betaald, heeft [gedaagde] een opeisbare vordering op hem. Ook is er sprake van voldoende samenhang: de verplichting enerzijds van [eiser] om te betalen en de verplichting anderzijds van [gedaagde] om het herstelwerk uit te voeren, stammen uit dezelfde overeenkomst.
5.7.
[eiser] heeft zich ook nog op het standpunt gesteld dat [gedaagde] tekortgeschoten is omdat het werk meer gebreken heeft dan alleen de verzakking van 0.5m2. Volgens hem ligt de bestrating niet netjes op afschot, liggen er tegels los of omhoog, zijn er meer verzakkingen en kuilen en is het geheel niet goed afgetrild of waterpas waardoor plassen water blijven liggen. Ook deze stellingen kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet tot ontbinding van de overeenkomst leiden.
5.8.
[eiser] gaat er namelijk aan voorbij dat het werk al is opgeleverd en dat na oplevering het risico van het werk voor hem als opdrachtgever komt (artikel 7:758 lid 2 BW). [eiser] heeft verklaard dat hij bij de oplevering erg tevreden was met het werk en dat de gebreken pas na oplevering aan het daglicht zijn gekomen. Dat de gebreken alsnog aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend, zoals [eiser] stelt, heeft [gedaagde] weersproken. [gedaagde] heeft toegelicht dat [eiser] zelf een drainage heeft aangelegd, terwijl [gedaagde] dit afraadde. Juist daar waar deze drainage is aangelegd, is na oplevering de verzakking ontstaan. Tegen die achtergrond heeft [eiser] zijn argument dat [gedaagde] toch aansprakelijk is, niet verder onderbouwd. Dat betekent dat het niet is komen vast te staan dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst.
5.9.
[eiser] stelt ook nog dat [gedaagde] tekortgeschoten is omdat zij te veel vierkante meters aan arbeidsloon in rekening heeft gebracht. Deze gestelde tekortkoming kan evenmin niet leiden tot ontbinding van de overeenkomst. Want zoals hiervoor uiteengezet, had [eiser] het betaalverzoek op 25 april 2023 al gecorrigeerd met een nieuw betaalverzoek met een lager bedrag. Daarmee kwamen de kosten die [gedaagde] bij [eiser] in rekening bracht overeen met de totaalprijs uit de offerte voor een oppervlakte van 65m2. De discussie over het aantal vierkante meters en de hoogte van de kosten was daarmee beslecht.
5.10.
De conclusie is dat geen van de door [eiser] gesteldetekortkomingen een grond kunnen opleveren voor ontbinding van de overeenkomst. [eiser] was dan ook niet bevoegd tot ontbinding over te gaan. Er dus ook geen ongedaanmakingsverplichting ontstaan. Daarom hoeft [gedaagde] het bedrag van € 750,00 niet terug te betalen. De vordering daartoe en daarmee ook de vordering tot betaling van de rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, zullen worden afgewezen.
[eiser] moet € 651,41 betalen
5.11.
De vervolgvraag is of [eiser] € 805,48 aan [gedaagde] moet betalen. Dit is volgens [gedaagde] het openstaande bedrag voor het arbeidsloon. De kantonrechter geeft [gedaagde] gedeeltelijk gelijk. Anders dan [gedaagde] vordert, hoeft [eiser] niet de gehele openstaande factuur te betalen.
5.12.
[gedaagde] stelt dat [eiser], nadat zij bij [eiser] is geweest om de oppervlakte van het te bestraten gedeelte van de tuin te meten, een extra stuk van het gras heeft verwijderd. Daardoor is er 10.91m2 aan te bestraten oppervlakte bijgekomen. Zij is daar achter gekomen, omdat zij waaltjes te kort kwam en er materiaal moest worden bijgekocht, aldus [eiser].
5.13.
De kantonrechter stelt vast dat in de offerte weliswaar een oppervlakte van 65m2 is opgenomen, maar dat [eiser] tegelijkertijd het materiaal voor de extra 10.91m2 zonder protest heeft betaald. [eiser] heeft aangevoerd dat de offerte is opgesteld op basis van metingen die [gedaagde] zelf heeft uitgevoerd en een tekening die hij daarna nog aan [gedaagde] heeft gestuurd. Dat er nog iets aan oppervlakte is bijgekomen of is veranderd, heeft [eiser] weersproken, want voor hem stond de maatvoering van 75.91m2 vanaf het begin vast en is dat de oppervlakte die [gedaagde] ook moet hebben opgemeten. Daarom heeft hij voor het extra materiaal betaald, maar niet voor het arbeidsloon. Volgens [eiser] stonden er op de dag dat [gedaagde] kwam inmeten, ook paaltjes om de te bestraten oppervlakte te markeren. De kantonrechter volgt [eiser] niet, want dat de paaltjes er stonden op de dag dat [eiser] kwam opmeten, heeft [gedaagde] betwist en heeft [eiser] verder niet kunnen onderbouwen. Door het zonder protest betalen voor het extra materiaal, moet de kantonrechter ervan uitgaan dat de bijkomende 10.91m2 niet het gevolg is geweest van een fout bij het inmeten of de berekening in de offerte die voor rekening van [gedaagde] komt, maar dat er sprake is van meerwerk dat voor rekening komt van [eiser]. [eiser] heeft namelijk niet uitgelegd waarom het voor het wel vanzelfsprekend was om de materialen voor de totale oppervlakte te betalen omdat die zou zijn overeengekomen, maar niet voor het arbeidsloon voor diezelfde 75.91m2.
5.14.
De factuur van € 805,48 bestaat uit verschillende posten, waaronder het arbeidsloon voor 65m2. Hierboven heeft de kantonrechter al geoordeeld dat [eiser] de overeenkomst niet heeft mogen ontbinden. Dat betekent dat hij de openstaande post voor het arbeidsloon van € 450,00 moet betalen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er sprake is van meerwerk. Dat betekent dat [eiser] voor de extra 10.91m2 moet betalen. Dat is volgens de factuur een bedrag van € 201,41. Dat dit een redelijke prijs is (de kantonrechter begrijpt: 1.200m2/ € 65,00*10.91m2), heeft [eiser] niet weersproken. Deze bedragen zal de kantonrechter dan ook toewijzen.
5.15.
[gedaagde] heeft in haar factuur € 14,28 aan kilometervergoeding en € 139,79 aan BTW in rekening gebracht. [gedaagde] heeft gesteld dat de kilometervergoeding het gevolg is van het moeten ophalen van het materiaal voor de extra 10.91m2. Dit heeft [eiser] niet weersproken. Ook de BTW is [eiser] verschuldigd, aangezien er sprake is van de levering van goederen en diensten die door [gedaagde] in het kader van haar onderneming zijn verricht. Dit leidt ertoe dat [eiser] ook deze posten moet betalen.
Proceskosten
5.16.
[eiser] krijgt in deze procedure ongelijk. Dat betekent dat hij de proceskosten van [gedaagde] moet betalen. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. Dat zijn de kosten die [gedaagde] moet maken om [eiser] ertoe te brengen aan de veroordelingen in dit vonnis te voldoen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
  • salaris van de gemachtigde: € 135,00 (1 punten × € 135,00)
  • nakosten: € 67,50 (1/2 punt × € 135,00)
Totaal
202,50
5.17.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [eiser] ook de kosten van de betekening moet betalen.

6.De beslissing

In conventie en in reconventie
De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 805,48 aan [gedaagde];
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 202,50 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
24 september 2024.