ECLI:NL:RBOVE:2024:513

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
08.183565.23 en 08.222729.21 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met zware mishandeling als gevolg

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 juli 2023 in Enschede heeft geprobeerd een ander te doden. De verdachte heeft het slachtoffer, na een woordenwisseling, eerst met een vuist tegen het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer viel en met zijn achterhoofd op het asfalt terechtkwam. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer met kracht tegen het hoofd geschopt, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een schedelbasisfractuur en bloedingen in de hersenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan poging tot doodslag en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 8.205,-- aan het slachtoffer te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding op het moment van de aanval. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08.183565.23 en 08.222729.21 (tul) (P)
Datum vonnis: 30 januari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 in [geboorteplaats],
wonende aan het [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. Almelo in Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Kilic en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Amersfoort, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door
mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat in Arnhem, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem tegen het hoofd te slaan of te stompen en hem tegen het hoofd te trappen of te schoppen
(primair),dan wel dat hij [slachtoffer] daardoor zwaar heeft mishandeld
(subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt (waarbij die [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of die op de grond liggende [slachtoffer] met kracht meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Enschede aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schedel en/of kneuzingen in de hersenen, heeft toegebracht door hem meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen (waarbij die [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) hem meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd te trappen en/of te schoppen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging en verdachte
De verdediging stelt dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat het door verdachte gepleegde geweld van zodanige aard was dat de aanzienlijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg daarvan had kunnen overlijden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft ter zitting verklaard te hebben geweten dat zijn gedragingen dodelijk letsel tot gevolg hadden kunnen hebben. Hij ontkent dat hij opzet op de dood van aangever heeft gehad en voert verder als verweer dat hij in noodweer(exces) heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank over het primair ten laste gelegde
4.3.1
De feiten en omstandigheden
Ter zitting zijn audiovisuele opnames van twee camera’s getoond. Over elk van deze opnames heeft de politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. De rechtbank stelt vast dat haar waarneming ter zitting overeenstemt met de inhoud van die voor het bewijs gebruikte processen-verbaal.
Op basis van de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 juli 2023 rijden aangever [slachtoffer] en verdachte elkaar tegemoet op de Fazantstraat in Enschede. Aangever rijdt in een zwarte auto en verdachte in een witte. De auto’s stoppen ruim tegenover elkaar en zowel aangever als verdachte stappen uit hun auto en lopen naar elkaar toe. Vervolgens vindt een woordenwisseling plaats tussen aangever en verdachte en geeft aangever verdachte een duw. Aangever loopt daarna terug naar zijn auto. Verdachte loopt achter aangever aan en geeft hem een stomp tegen het hoofd waardoor aangever op de grond valt, met zijn achterhoofd op het asfalt terecht komt en daar blijft liggen. Verdachte buigt zich over hem heen, zoals de rechtbank op onder andere de beelden met kenmerk [bestandsnaam 1] waarneemt, en schopt na ongeveer vier seconden aangever met grote kracht tegen het hoofd. De kracht is zo groot dat verdachte uit balans raakt en zich in evenwicht brengt door over aangever heen te stappen waarbij zijn voet het hoofd van aangever lijkt te schampen. Op de zich in het dossier bevindende audiovisuele beelden met kenmerk [bestandsnaam 1] ziet en hoort de rechtbank bovendien het volgende:
  • de schop tegen het hoofd is duidelijk en hard en op ruime afstand hoorbaar;
  • ten gevolge van de schop verschuift niet alleen het hoofd, maar ook het bovenlichaam;
  • terwijl aangever roerloos op straat blijft liggen, maken zijn benen op enig moment onwillekeurige, schokkende bewegingen;
  • na het schoppen kijkt verdachte even naar aangever, loopt naar zijn auto, kijkt nog een keer achterom en stapt in zijn auto.
Daarna rijdt hij weg, zoals hij ter zitting heeft verklaard.
Aangever heeft letsel opgelopen. Er is sprake van een schedelbasisfractuur, twee subarachnoïdale (de rechtbank begrijpt: tussen schedel en hersenen) bloedingen een pijnlijke kaak, contusie (kneuzing) van ribben en bovenbeen. Ook heeft hij vermoedelijk een epileptisch insult gehad.
4.3.2 (
Voorwaardelijk) opzet op de dood
Geen vol opzet
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de intentie had om aangever te doden. Van vol opzet is dus geen sprake. Dan is de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
Juridisch kader voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – is aanwezig wanneer de kans op dat gevolg aanmerkelijk is en wanneer de verdachte zich niet alleen van die aanmerkelijke kans bewust is geweest, maar die aanmerkelijke kans ook bewust (willens en wetens) heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Juridisch kader toegepast
De rechtbank overweegt dat schoppen tegen het hoofd een gedraging is die in het algemeen de aanmerkelijke kans op een fatale, dodelijke, afloop in het leven roept. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is.
De rechtbank herhaalt uit de hiervoor al vastgestelde feiten en omstandigheden wat bij de vaststelling van de aanmerkelijke kans van belang is over de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder hij die heeft verricht:
  • verdachte stompt aangever tegen diens hoofd;
  • aangever komt daardoor achterover ten val waarbij zijn achterhoofd hard het asfalt raakt;
  • terwijl aangever daarna roerloos op de grond ligt, schopt verdachte met grote kracht (de daaraan voorafgaande beenbeweging ziet er uit alsof hij voorbereidingen maakt tegen een bal aan te schoppen staat in het proces-verbaal op blz. 33) met geschoeide voet tegen aangevers hoofd;
  • verdachte schopte zo hard dat niet alleen aangevers hoofd, maar zelfs zijn hele bovenlichaam opzij beweegt;
  • de schop wordt met zoveel kracht gegeven dat het geluid daarvan op het moment dat verdachtes voet het hoofd raakt zelfs op ruime afstand hard hoorbaar is;
  • aangever heeft ernstig hoofdletsel opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van al deze feiten en omstandigheden de gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels hadden kunnen leiden tot de dood van aangever zodat van een aanmerkelijke kans daarop sprake is geweest.
Kans bewust aanvaard
Verdachte wist, zoals hij ter zitting heeft verklaard, dat zijn handelen de dood tot gevolg had kunnen hebben. Hij is bewust aangever achterna gelopen, heeft hem bewust geduwd en heeft hem, eerst nog naar aangever kijkend en ongeveer vier seconden wachtend, terwijl aangever weerloos en bewegingsloos op de grond lag, zonder enige noodzaak en opnieuw bewust, met grote kracht tegen het hoofd geschopt. De rechtbank leidt die voortdurende bewustheid van handelen ook af uit het feit dat verdachte ongeveer vier seconden wachtte alvorens te schoppen om daarna in een vloeiende beweging zonder aarzelen weg te lopen en nog twee keer kort naar het slachtoffer te kijken. Het gevaar van zijn handelen moet ook voor verdachte overduidelijk zijn geweest.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever willens en wetens en dus bewust heeft aanvaard.
Dat aangever desondanks geen dodelijk letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die evenwel niet in de weg staat aan de vaststelling dat sprake was van een poging tot het toebrengen van dergelijk letsel. De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2023 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] op/tegen het hoofd heeft gestompt waarbij die [slachtoffer] op de grond is gevallen en die op de grond liggende [slachtoffer] met kracht op/tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweerexces gedaan. Verdachte werd klem gereden, en aangevallen en verkeerde in shock; een hevige gemoedsbeweging van waaruit hij heeft gehandeld, waardoor sprake was van noodweerexces en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het verweer verworpen moet worden omdat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en, subsidiair, evenmin van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging.
6.3
De overwegingen van de rechtbank
Juridisch kader
Voor noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn als, toegespitst op de situatie in deze zaak:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank verwijst voor de feiten en omstandigheden naar hetgeen zij hiervoor bij de bewijsvraag heeft vastgesteld. In aanvulling daarop en in reactie op het gevoerde verweer geldt bovendien het volgende. Van klemrijden van verdachte door aangever is geen sprake geweest. Hoewel verdachte dat aanvankelijk ter zitting aanvoerde, is hij daarop teruggekomen nadat hem de beelden met kenmerk [bestandsnaam 2] waren getoond Verdachte en aangever hebben elkaar die dag gezocht en getroffen. Verdachte had om de auto van aangever kunnen heenrijden maar heeft ervoor gekozen uit te stappen. Ook aangever stapte uit. Er volgde een schermutseling tussen aangever en verdachte. Op enig moment staat verdachte bij zijn auto terwijl aangever naar diens auto terugloopt. Aangever komt terug en geeft verdachte een duw en loopt dan terug naar zijn auto. Daarna loopt verdachte zonder enige aannemelijk geworden noodzaak achter de weglopende aangever aan, waarna verdachte de hiervoor beschreven aanval inzette.
Overwegingen en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op basis van al deze feiten en omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat er op het moment dat verdachte achter de weggelopen aangever aanging sprake was van een noodweersituatie. Aangever had zich aan de situatie onttrokken en er bestond geen noodzaak tot verdediging meer: de noodweersituatie was beëindigd. Dat verdachte’s gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding is niet aannemelijk geworden. De rechtbank weegt bij dat oordeel mee dat verdachte bewust en weloverwogen de hiervoor vastgestelde geweldshandelingen heeft verricht.
Van noodweerexces was geen sprake.
De rechtbank verwerpt het noodweerexcesverweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van 11 oktober 2023 behalve het locatieverbod en de daaraan verbonden elektronische monitoring.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voor de duur van een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met de gevorderde bijzondere voorwaarden stemt de verdediging in.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het feit
Verdachte heeft zich op 22 juli 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De daarvan ter zitting getoonde camerabeelden en daarbij horende geluidsfragmenten zijn schokkend: het slachtoffer, een oudere man, valt na een vuistslag door verdachte met een zelfs op ruime afstand hoorbare klap op het asfalt en blijft daar liggen waarna verdachte hem een doodschop tegen zijn hoofd geeft, nog even kijkt, zich dan omdraait en - samen met zijn zwager - wegrijdt. Het slachtoffer voor dood achterlatend.
Het slachtoffer heeft fors letsel opgelopen: een schedelbasisfractuur, bloedingen in de hersenen, en ook ander lichamelijk letsel. Blijkens de namens het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring ondervindt het slachtoffer nog dagelijks de gevolgen van deze gebeurtenis.
Verdachte heeft met zijn gedrag geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem angst en pijn bezorgd. Dat het slachtoffer dit nog na kan vertellen, is niet aan de verdachte te danken. Integendeel, na zijn excessieve geweldsuitbarsting heeft de verdachte het slachtoffer ook nog eens in hulpeloze toestand achtergelaten. Buurtbewoners en voorbijgangers zijn getuige geweest van dit grove geweld.. En wat ook de aanleiding van de confrontatie tussen aangever en verdachte is geweest, dit geweld is op geen enkele wijze te rechtvaardigen. De rechtbank rekent verdachte zijn handelwijze zwaar aan en wijst er op dat het veel erger had kunnen aflopen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 2 januari 2024, waaruit blijkt dat hij in het verleden veroordeeld is voor geweldsdelicten. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 oktober 2023 waaruit volgt dat verdachte zijn leven op de praktische gebieden als werk en inkomen onvoldoende op orde heeft: hij woont bij zijn ouders, heeft geen werk en beschikt niet over eigen financiële middelen. Wel staat verdachte open voor een hulpverleningstraject en heeft hij gedurende de voorlopige hechtenis een agressietraining gevolgd. De rechtbank acht het positief dat de verdachte zich gemotiveerd toont voor gedragsverandering.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gezien de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere straf dan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden is. Een gedeelte van tien maanden daarvan zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen. De rechtbank legt een hoger onvoorwaardelijk strafdeel op dan gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat daarmee recht wordt gedaan aan de ernst van het feit, alle hiervoor vastgestelde omstandigheden in aanmerking genomen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de voorwaarden van toezicht door en meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie, ambulante behandeling bij Transfore en een contactverbod met aangever, verbinden.
De rechtbank zal het geadviseerde locatieverbod voor het adres van aangever niet opleggen, omdat aangever zijn adres geheim wenst te houden. Evenmin zal de rechtbank een contact- en locatieverbod met [slachtoffer] opleggen, omdat zij in deze strafzaak geen betrokkene is.
De rechtbank zal de proeftijd bepalen op drie jaren en bepalen dat de reeds door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd op de straf in mindering zal worden gebracht.

8.De schade van de benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], vertegenwoordigd door mr. M.W.G.J. IJsseldijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 8.205,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico zorgverzekering € 385,--
- daggeldvergoeding opname ziekenhuis € 70,--
- tandherstel € 250,--
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 7.500,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte bereid is de materiële schade te vergoeden. De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen, omdat aangever verdachte zelf heeft opgezocht en hij daardoor zelf medeverantwoordelijk is voor de geleden schade.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 705,- daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juli 2023.
Immateriële schade
Vast staat dat verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en dat deze als gevolg van verdachtes handelen ernstige verwondingen heeft opgelopen. Deze hebben geleid tot fysieke en psychische klachten die onlosmakelijk met het schade toebrengende feit verbonden zijn.
Voor zover door de verdediging is gesteld dat sprake is van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank van oordeel dat hiervan geen sprake is. De vergoedingsplicht kan worden verminderd indien het ontstaan van de schadeveroorzakende gebeurtenis mede aan de benadeelde is toe te rekenen of de omvang van de schade is beïnvloed door de benadeelde. De enkele omstandigheid dat aangever uit zijn auto is gestapt, naar verdachte is toegelopen en hem een duw heeft gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om enige mate van eigen schuld aan te nemen met betrekking tot het daarna door verdachte uitgeoefende schadetoe brengende geweld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanspraak op smartengeld zonder meer gerechtvaardigd. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank alleszins billijk en derhalve zal de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 7.500,-- toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juli 2023.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 76 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 november 2021 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van een maand ten uitvoer te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht. De raadsman heeft subsidiair verlenging van de proeftijd, meer subsidiair het omzetten van de gevangenisstraf in een taakstraf van 60 uur verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan het plegen van een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie agressieregulatie of cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich ambulant laat behandelen bij Transfore of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze – direct en/of indirect – contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 1971, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.205,-- (bestaande uit € 705,-- materiële schade en € 7.500,-- immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 8.205,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juli 2023;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 8.205,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juli 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 76 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08.222729.21
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van
4 november 2021 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E. Venekatte, en
mr. V. Boelhouwers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2023337498. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 23 juli 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 22 juli 2023 naar de Fazantstraat gereden in Enschede. Ik ben uitgestapt. Uit de auto stapten twee personen, een daarvan herkende ik als [verdachte]. Ik voelde opeens een harde klap op mijn achterhoofd. Ik ben op de grond gevallen. Ik heb het volgende letsel overgehouden aan deze mishandeling:
- Breuk in mijn schedel;
- Bloeduitstorting in mijn hersenen;
- Last van mijn ribben;
- Een dikke kaak;
- Pijnlijke bovenbeen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 juli 2023 onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 juli 2023 bekeek ik de beelden afkomstig van een beveiligingscamera met kenmerk [bestandsnaam 2]. Mij is ambtshalve bekend dat de voertuigen, de zwarte en witte voertuigen bovenin beeld, toebehoren aan het slachtoffer en de verdachten in deze zaak. Het zwarte voertuig is het voertuig waarin het slachtoffer zich bevindt. De bestuurder van het witte voertuig betreft verdachte [verdachte].
Op het moment dat de beveiligingscamera 20:07:25 uur aangaf zag ik bovenin beeld dat twee voertuigen naar elkaar toereden. Dit betroffen de hierboven genoemde voertuigen. Ik zag dat beide voertuigen ruim voor elkaar stopten. Ik zag dat het slachtoffer daarna wegliep en dat verdachte 1 achter het slachtoffer aanliep.
Op het moment dat de beveiligingscamera 20:08:00 uur aangaf zag ik dat verdachte 1 het slachtoffer een klap gaf waardoor het slachtoffer op de grond viel. Ik zag dat verdachte 1, nadat het slachtoffer op de grond lag, na enkele seconden een schoppende beweging in het richting van het slachtoffer maakte. Ik zag dat verdachte door zijn trap uit balans raakte.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 januari 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat de man terugliep en ik achter hem aanging. Ik heb hem een klap gegeven met mijn vuist op zijn kaak. Hij viel meteen op de grond met zijn achterhoofd op het asfalt. Ik heb de man toen een schop gegeven en ik raakte hem bij zijn hoofd.
U vraagt mij of ik weet wat dat voor gevolgen kan hebben. Ik antwoord: dat hij overlijdt. Dat wist ik van tevoren.
4.
De bijlage bij de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer], zijnde het behandelverslag van [slachtoffer] van het Medisch Spectrum Twente, inhoudende:
[Afbeelding]